ECLI:NL:RBARN:2010:BO0502

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/506666-09, 514287-09 en 505402-08(tul)
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en diefstal met geweld door verdachte besmet met HIV

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 15 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld. De verdachte, die besmet was met het HIV-virus, heeft een beveiligingsbeambte in zijn been gebeten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kans op HIV-overdracht door een beet zeer gering is en dat er geen bewijs was dat de verdachte bewust de kans op besmetting heeft aanvaard. Hierdoor werd de poging zware mishandeling niet bewezen verklaard en werd de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de aanklacht. Echter, de rechtbank achtte de mishandeling wel bewezen, gezien de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen door de beet.

Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij een diefstal in een supermarkt, waar hij vlees had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geweld had gebruikt om zijn vlucht te vergemakkelijken, wat leidde tot een bewezenverklaring van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 120 uur. Tevens zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder A.J. [slachtoffer1] en R.Th.M. [slachtoffer2]. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij A.J. [slachtoffer1] tot € 1.349,- en die van R.Th.M. [slachtoffer2] tot € 7,95 toegewezen, met de verplichting tot betaling aan de Staat bij gebreke van betaling.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/506666-09, 05/514287-09 en 05/505402-08 (tul)
Datum zitting : 5 februari 2010, 18 september 2010 en 1 oktober 2010
Datum uitspraak : 15 oktober 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met het parketnummer 05/506666-09:
1.
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Arnhem met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pakje kunstnagels en/of een
flesje nagellijm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
Schlecker, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen A.J. [slachtoffer1] (beveiligingsmedewerker Securitas)
en/of R.T.M. [slachtoffer2] (beveiligingsmedewerker Securitas), gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte geen gevolg heeft
gegeven op de vraag en/of het verzoek (van beveiligingsmedewerker [slachtoffer2]) om
mee te lopen naar kantoor en/of (vervolgens) (nadat hij door die [slachtoffer2] werd
tegengehouden en hem, verdachte, werd medegedeeld dat hij was aangehouden
en/of werd vastgepakt en/of vastgehouden) zich los rukte en/of wegdraaide
en/of bewegingen maakte in een andere richting dan die [slachtoffer2] hem trachtte te
bewegen en/of (vervolgens) (nadat hij samen met die [slachtoffer2] ten val is gekomen
en deze [slachtoffer2] assistentie krijgt van collega [slachtoffer1]) die [slachtoffer1] in zijn kruis
heeft gegrepen en/of gepakt en/of (vervolgens) deze [slachtoffer1] (krachtig) in het
been heeft gebeten;
2.
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan A.J. [slachtoffer1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (terwijl hij, verdachte,
wist dat hij besmet was met het HIV-virus) deze [slachtoffer1] krachtig in het been
heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Arnhem,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan A.J. [slachtoffer1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (terwijl hij, verdachte,
wist dat hij besmet was met het HIV-virus) deze [slachtoffer1] krachtig in het been
heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te Arnhem opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten A.J. [slachtoffer1]), (krachtig) in zijn been heeft gebeten, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
in de zaak met het parketnummer 05/514287-09:
hij op of omstreeks 15 december 2009 te Arnhem, opzettelijk in/uit een supermarkt “Aldi”, gevestigd aan de Op het Toneel 3 aldaar, een hoeveelheid vlees (braadkuiken en/of ribkarbonade), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan “Aldi”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren)verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende(n) had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd(e) goed(eren) te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat/die goed(eren) anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 december 2009 te Arnhem, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, in/uit een supermarkt “Aldi”, gevestigd aan de Op het Toneel 3 aldaar, een hoeveelheid vlees (braadkuiken en/of ribkarbonade), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan “Aldi”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich tevens een vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 05/505402-08.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaken zijn op 5 februari 2010, 18 september 2010 en 1 oktober 2010 ter terechtzitting gevoegd en onderzocht. Verdachte is ter zitting van 5 februari 2010 en 1 oktober 2010 verschenen. Verdachte is ter zitting van 18 september 2010 en 1 oktober 2010 bijgestaan door mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen:
A.J. [slachtoffer1] en R.Th.M. [slachtoffer2].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met het parketnummer 05/506666-09 onder feit 1 en feit 2 primair en het in de zaak met het parketnummer 05/514287-09 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod, een behandelverplichting en opname in een inrichting voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Voorts heeft de officier van justitie geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1], ter hoogte van € 1.349,-, toe te wijzen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 dagen hechtenis. Voorts heeft zij gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], ter hoogte van € 7,95 eveneens toe te wijzen onder oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van verplichting tot betaling van € 150,-, subsidiar 3 dagen vervangende hechtenis, die door de politierechter Arnhem op 16 juni 2008 voorwaardelijk is opgelegd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Nietigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat in de zaak met parketnummer 05/506666-09 de tekst van de tenlastelegging zoals opgesteld onder feit 2 primair en subsidiair niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering nu onder beide hetzelfde ten laste gelegd wordt. De rechtbank zal de dagvaarding waar het betreft het onder feit 2 subsidiair genoemde, partieel nietig verklaren.
3. De beslissing inzake het bewijs
3.1.Vrijspraak
Ten aanzien van het bij het parketnummer 05/506666-09 onder 2 primair ten laste ge¬legde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij het parketnummer 05/506666-09 onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is. Zij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte zich ervan bewust was dat hij HIV besmet was en dat hij, door [slachtoffer1] in het been te bijten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze [slachtoffer1] daardoor ook zou worden besmet. Verdachte heeft bovendien gezegd: ik ga dood, maar hij ook, en de artsen hebben maatregelen genomen om de kans op besmetting te verkleinen. Hiermede is sprake van voorwaardelijke opzet, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak, nu er geen sprake is van voorwaardelijke opzet. Verdachte heeft weliswaar gebeten, maar heeft zich daarbij niet willens en wetens blootgesteld aan de mogelijkheid dat het slachtoffer met het HIV virus besmet zou raken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de verklaring van slachtoffer [slachtoffer1] en zijn collega [slachtoffer2] vast, dat verdachte [slachtoffer1] in het been gebeten heeft. De foto in het dossier van het been van [slachtoffer1] toont een bloedende wond. Na het incident is medische behandeling ingesteld, gericht op het voorkomen van onder meer besmetting met HIV.
De vraag die als eerste dient te worden beantwoord is of de kans op besmetting met HIV door een beet van een HIV-besmet persoon in juridische zin als aanmerkelijk moet worden aangeduid. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe dat de kans op HIV-overdracht bij bijten zeer gering is. Speeksel speelt geen rol in de overdracht. Er is alleen kans op overdracht als vers bloed van de bijtende -verdachte- van bijvoorbeeld een open wond aan de tong of in de mond, in contact komt met vers bloed in de bijtwond van de gebeten man, [slachtoffer1]. Daartoe is niets gesteld of gebleken. Derhalve kan niet worden aangenomen dat verdachte met zijn gedrag, bewust de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, namelijk een HIV-besmetting, heeft aanvaard. Aldus concluderend is niet voldaan aan het (voorwaardelijke) opzetvereiste. Dat de behandelende arts van [slachtoffer1] alles in het werk heeft gesteld om de kans op besmetting zoveel mogelijk uit te sluiten en dat [slachtoffer1] daartoe een -voor hem en zijn gezin zeer belastende- behandeling heeft moeten ondergaan, is uit medisch oogpunt alleszins begrijpelijk en noodzakelijk, maar doet aan het vorenstaande niet af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bij het parketnummer 05/506666-09 onder 2 primair ten laste ge¬legde poging zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen is en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het bij het parketnummer 05/514287-09 primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier en de verdediging van oordeel dat hetgeen verdachte bij het parketnummer 05/514287-09 primair is ten laste gelegde evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte daarvan eveneens vrijspreken.
3.2.Bewezenverklaring
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het bij parketnummer 05/506666-09 onder 1 ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal, waarbij het door verdachte gebruikte geweld gericht was op het vluchten. Dit blijkt uit meerdere getuigenverklaringen, als ook uit het feit dat verdachte zich bleef verzetten nadat de aanhouding had plaatsgevonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat rekening dient te worden gehouden met de geringe waarde van de gestolen goederen en voorts heeft hij vrijspraak bepleit ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op geweld of bedreiging met geweld ter vergemakkelijking van zijn vlucht. Verdachte heeft de diefstal bekend, echter de bij de aanhouding ontstane schermutseling werd veroorzaakt doordat verdachte zich heeft losgerukt omdat hij zich onheus bejegend voelde en in paniek raakte. Naar de mening van de verdediging ontbreekt dan ook het oogmerk op geweld of bedreiging met geweld om zijn vlucht te vergemakkelijken. Voorts heeft de verdachte ontkend het slachtoffer, [slachtoffer1], in het kruis gegrepen te hebben.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte de diefstal bekend heeft, waarbij de waarde van de gestolen goederen ten aanzien van de verwijtbaarheid geen rol speelt. Vervolgens dient beoordeeld te worden of verdachte voorafgaand, tijdens, of kort na de diefstal geweld heeft gebruikt dat erop gericht was om zijn vlucht mogelijk te maken, dan wel zich van het bezit van de gestolen goederen te verzekeren. Zowel uit de aangifte, als ook uit de getuigenverklaring van [slachtoffer2], komt duidelijk naar voren dat verdachte na zijn aanhouding slaande bewegingen heeft gemaakt en heeft getracht al bewegend en draaiend met zijn lichaam, los te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen van verdachte, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, niet anders worden geduid dan te zijn gericht op vluchten. De rechtbank acht dat deel van de ten laste legging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer1] in het been heeft gebeten, maar heeft ontkend dat hij hem in het kruis heeft gegrepen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de aangifte van het slachtoffer op dat punt in twijfel te trekken en acht het ten laste gelegde handelen van verdachte ook op dat punt wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 17 maart 2009 te Arnhem met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pakje kunstnagels en een
flesje nagellijm, geheel of ten dele toebehorende aan
Schlecker, welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen A.J. [slachtoffer1] (beveiligingsmedewerker Securitas) en R.T.M. [slachtoffer2] (beveiligingsmedewerker Securitas), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte geen gevolg heeft gegeven op het verzoek (van beveiligingsmedewerker [slachtoffer2]) om mee te lopen naar kantoor en (nadat hij door die [slachtoffer2] werd tegengehouden en hem, verdachte, werd medegedeeld dat hij was aangehouden
en werd vastgepakt en vastgehouden) zich los rukte en wegdraaide en bewegingen maakte in een andere richting dan die [slachtoffer2] hem trachtte te bewegen en (nadat hij samen met die [slachtoffer2] ten val is gekomen en deze [slachtoffer2] assistentie krijgt van collega [slachtoffer1]) die [slachtoffer1] in zijn kruis heeft gegrepen en (krachtig) in het been heeft gebeten;
Ten aanzien van het bij parketnummer 05/506666-09 onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer, [slachtoffer1], in het been heeft gebeten. Uit de medische verklaring, als ook -onder meer- uit de aangifte door het slachtoffer, blijkt dat hierbij een wond in het been van het slachtoffer is ontstaan, waarvan het slachtoffer pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan,met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 17 maart 2009 te Arnhem opzettelijk mishandelend A.J. [slachtoffer1], (krachtig) in zijn been heeft gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van het bij parketnummer 05/514287-09 subsidiair ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft betoogd dat de staande houding niet rechtmatig was, daar de opsporingsambtenaar die verdachte heeft staande gehouden ten tijde van het uitoefenen van zijn bevoegdheden buiten dienst en derhalve hiertoe niet bevoegd was. Voorts heeft de raadsman gesteld dat niet gebleken is van te objectiveren feiten en omstandigheden die de op de staande houding gevolgde aanhouding rechtvaardigen. Wat er ook zij van het feit dat de opsporingsambtenaar verdachte herkent, waarvan verder niets blijkt in het dossier, levert het feit dat verdachte zijn spullen van de ene tas naar de andere tas overhevelt, naar de mening van de raadsman geen reden op voor verdenking. Er was dan ook naar de mening van de raadsman op het moment van aanhouding geen sprake van een verdachte in de zin van de wet. Nu dit een onherstelbaar gebrek oplevert dienen de resultaten van het politieonderzoek uitgesloten te worden van het bewijs zodat er onvoldoende bewijs resteert, en vrijspraak dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman strafverlaging bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de diefstal bekend. Ten aanzien van de rechtmatigheid van de staande houding, casu quo de aanhouding overweegt de rechtbank het volgende. De opsporingsambtenaar zag in de winkel verdachte, die hem ambtshalve bekend was. Het was de opsporingsambtenaar bekend dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Nu de opsporingsambtenaar zag dat verdachte de supermarkt verliet, terwijl hij bij de kassa een deel van de boodschappen wel en een deel daarvan niet had afgerekend, ontstond naar het oordeel van de rechtbank reeds op dat moment een verdenking tegen verdachte. Vervolgens heeft de opsporingsambtenaar verdachte staande gehouden. Tot staande houden is iedere opsporingsambtenaar bevoegd. Het feit dat de opsporingsambtenaar ten tijde van het staande houden buiten dienst was, doet niets af aan deze bevoegdheid. De daarop gevolgde aanhouding is naar het oordeel van de rechtbank eveneens rechtmatig geweest. Los van het feit dat bij ontdekking op heterdaad, waarvan in casu sprake was, iedere burger bevoegd is tot aanhouding, had de opsporingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank op het moment van aanhouding een redelijk vermoeden van schuld. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de verdediging en neemt de bewijsmiddelen voortkomend uit het politieonderzoek mee in haar beoordeling.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 15 december 2009 te Arnhem, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, uit een supermarkt “Aldi”, gevestigd aan de Op het Toneel 3 aldaar, een hoeveelheid braadkuiken en ribkarbonade, geheel of ten dele toebehorende aan “Aldi”.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het bij parketnummer 05/506666-09 onder 1 ten laste gelegde:
Diefstal gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Ten aanzien van het bij parketnummer 05/506666-09 onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde:
mishandeling
Ten aanzien van het bij parketnummer 05/514287-09 subsidiair ten laste gelegde
diefstal
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van 2 dagen, met een proeftijd van 3 jaar geëist, waarbij de in de rapportage van de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van een werkstraf van 100 uur, bij niet voldoen te vervangen door een gevangenisstraf van 50 dagen, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Het is belangrijk dat verdachte hulp krijgt op de diverse probleemgebieden, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing ten aanzien van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 24 augustus 2010 en
• een voorlichtingsrapport van het leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, gedateerd 7 juli 2010 en het Pro Justitia Rapport gedateerd 16 maart 2010, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan diefstal, waarvan eenmaal met geweld, alsmede aan mishandeling. Verdachte heeft zich daarbij laten leiden door zijn eigen geldelijk gewin en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers heeft gehad. Dergelijke feiten veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Uit de voorlichtingsrapportage blijkt dat bij verdachte sprake is van meervoudige problematiek en dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake van vergelijkbare feiten is veroordeeld.
Gezien de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf passend. Echter, nu de rechtbank het primair ten laste gelegde onder parketnummer 05/506666-09 niet bewezen acht, zal zij een gevangenisstraf opleggen voor een minder lange duur dan door de officier van justitie geëist, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de officier gevorderd, een langere proeftijd op te leggen. De gevangenisstraf zal geheel voorwaardelijk worden opgelegd.
Daarnaast zal de rechtbank een werkstraf opleggen van 120 uur, bij niet voldoen te vervangen door een gevangenisstraf van 60 dagen. Gelet op de ernst van de mishandeling acht de rechtbank een hogere werkstraf, dan door de officier geëist, geboden.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, alsmede opleggen:
- Een meldingsgebod:
inhoudende dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. De verdachte moet zich gedurende door het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering dit gedurende deze perioden nodig acht;
- Een behandelverplichting
Gezien de directe samenhang van de persoonlijkheidsproblematiek met het criminele gedrag van verdachte wordt hij verplicht om zich hiervoor te laten behandelen bij Kaïros of een vergelijkbare instelling voor forensische psychiatrie;
- Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte wordt verplicht om zo snel dat mogelijk is in een RIBW of een vergelijkbare 24-uurs woonvoorziening te verblijven en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen A.J. [slachtoffer1] en R.Th.M. [slachtoffer2] hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b Sv opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij A.J. [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 1.349,-.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vordering geëist. De verdediging heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van zowel het materiële als het immateriële deel van de vordering, nu deze niet eenvoudig van aard is, zodat deze vordering zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Ten aanzien van vordering tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel heeft de verdediging afwijzing, subsidiair matiging verzocht.
De rechtbank zal de civiele vordering van A.J. [slachtoffer1] tot een bedrag van € 349,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot.
Voorts acht de rechtbank voldoende bewezen dat A.J. [slachtoffer1] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 1000,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag bij wijze van voorschot zal toewijzen aan het slachtoffer.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen het bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De benadeelde partij R.Th.M. [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 7,95.
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vordering geëist. De verdediging heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van de vordering, nu deze niet onderbouwd is en de benadeelde partij bovendien op het door hem ingevulde voegingformulier niet zijn eigen adres heeft opgegeven. Ten aanzien van vordering tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel heeft de verdediging afwijzing, subsidiair matiging verzocht.
De rechtbank zal de civiele vordering van R.Th.M. [slachtoffer2] tot een bedrag van € 7,95 aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot. Dat de benadeelde partij bij het indienen van de vordering het adres van het politiebureau heeft ingevuld doet niet aan de rechtmatigheid van zijn vordering af, nu de wet de mogelijkheid biedt om een woonplaats te kiezen.
Voor het toewijsbare deel van de vordering geldt tevens dat de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr zal toepassen en dus verdachte de verplichting zal opleggen het bedrag, gelijk aan het door de rechtbank toe te wijzen schadebedrag, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
6b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist. Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de bij het parketnummer 05/505402-08 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 150,- subsidiair 3 dagen hechtenis die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter Arnhem d.d. 16 juni 2008.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 27, 36f, 57, 300, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart de tenlastelegging van de zaak met het parketnummer 05/506666-09 partieel nietig, zoals vermeld onder punt 2a.
Spreekt verdachte vrij van het bij parketnummer 05/506666-09 onder 2 primair ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- Meldingsgebod:
inhoudende dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. De verdachte moet zich gedurende door het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering dit gedurende deze perioden nodig acht;
- Behandelverplichting
Gezien de directe samenhang van de persoonlijkheidsproblematiek met het criminele gedrag van verdachte wordt hij verplicht om zich hiervoor te laten behandelen bij Kaïros of een vergelijkbare instelling voor forensische psychiatrie;
- Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte wordt verplicht om zo snel dat mogelijk is in een RIBW of een vergelijkbare 24-uurs woonvoorziening te verblijven en zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om aan veroordeelde bij de naleving van voornoemde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
En voorts tot:
het verrichten van een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uur
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht, te weten 6 (zes) uren, zijnde 3 (drie) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij A.J. [slachtoffer1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1349,-.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan A.J. [slachtoffer1],wonende te Arnhem, te betalen € 1349,- (zegge: dertienhonderd negenenveertig euro);
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 1.349,-, subsidiair 23 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer A.J. [slachtoffer1],wonende te Arnhem, te betalen € 1.349,- (zegge: dertienhonderd negenenveertig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R.Th.M. [slachtoffer2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 7,95.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan R.Th.M. [slachtoffer2], p/a [adres], te betalen € 7,95 (zegge: zeven euro en vijf en negentig eurocent)
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 7,95, subsidiair 1 dag hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer R.Th.M. [slachtoffer2], p/a [adres], te betalen € 7,95 (zegge: zeven euro en vijf en negentig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de verplichting tot betaling van een geldboete ter hoogte van
€ 150,-, subsidiair 3 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter Arnhem op 16 juni 2008 onder parketnummer 05/505402-08.
Aldus gewezen door:
mr. M.F. Gielissen, voorzitter en mrs. J.A.P. Bakker en W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2010.