ECLI:NL:RBARN:2010:BO1329
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van het verzoek tot tussenkomst in een civiele procedure betreffende de Levob Hefboom Effect-overeenkomsten
In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiseres in het incident, aangeduid als [eis.inc.], verzocht om in de hoofdzaak tussen te komen, waarin Levob Bank en haar echtgenoot, aangeduid als [ged.conv./eis.reconv.], betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de kans dat de vordering tot vernietiging van de Levob Hefboom Effect-overeenkomsten niet groot leek, er niet op voorhand kon worden geoordeeld dat [eis.inc.] geen belang had bij de tussenkomst. Dit was mede te wijten aan het feit dat de Hoge Raad zich nog niet had uitgesproken over de aard van dergelijke overeenkomsten. De rechtbank wees het verzoek tot tussenkomst toe, waardoor [eis.inc.] als tussenkomende partij werd toegelaten.
De procedure begon met de dagvaarding en de conclusie van antwoord in conventie, gevolgd door de incidentele conclusie tot tussenkomst van [eis.inc.] en de conclusie van antwoord van Levob Bank. De feiten van de zaak betroffen de sluiting van meerdere overeenkomsten tussen Levob Bank en [ged.conv./eis.reconv.] in 1998, die eindigden in 2008. [eis.inc.] stelde dat de overeenkomsten zonder haar schriftelijke toestemming waren gesloten, wat volgens haar leidde tot de mogelijkheid van vernietiging op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Levob Bank voerde aan dat [eis.inc.] geen belang had bij de tussenkomst, omdat de vordering tot vernietiging geen kans van slagen had. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende feitelijk belang was voor [eis.inc.] om te interveniëren, gezien de jurisprudentie en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten. De rechtbank besloot de zaak naar de rol te verwijzen voor verdere conclusies van eis en antwoord, en hield de beslissing over de kosten van het incident aan tot de hoofdzaak was beslist.