ECLI:NL:RBARN:2010:BO1329

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195242
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verzoek tot tussenkomst in een civiele procedure betreffende de Levob Hefboom Effect-overeenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiseres in het incident, aangeduid als [eis.inc.], verzocht om in de hoofdzaak tussen te komen, waarin Levob Bank en haar echtgenoot, aangeduid als [ged.conv./eis.reconv.], betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de kans dat de vordering tot vernietiging van de Levob Hefboom Effect-overeenkomsten niet groot leek, er niet op voorhand kon worden geoordeeld dat [eis.inc.] geen belang had bij de tussenkomst. Dit was mede te wijten aan het feit dat de Hoge Raad zich nog niet had uitgesproken over de aard van dergelijke overeenkomsten. De rechtbank wees het verzoek tot tussenkomst toe, waardoor [eis.inc.] als tussenkomende partij werd toegelaten.

De procedure begon met de dagvaarding en de conclusie van antwoord in conventie, gevolgd door de incidentele conclusie tot tussenkomst van [eis.inc.] en de conclusie van antwoord van Levob Bank. De feiten van de zaak betroffen de sluiting van meerdere overeenkomsten tussen Levob Bank en [ged.conv./eis.reconv.] in 1998, die eindigden in 2008. [eis.inc.] stelde dat de overeenkomsten zonder haar schriftelijke toestemming waren gesloten, wat volgens haar leidde tot de mogelijkheid van vernietiging op grond van het Burgerlijk Wetboek.

Levob Bank voerde aan dat [eis.inc.] geen belang had bij de tussenkomst, omdat de vordering tot vernietiging geen kans van slagen had. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende feitelijk belang was voor [eis.inc.] om te interveniëren, gezien de jurisprudentie en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten. De rechtbank besloot de zaak naar de rol te verwijzen voor verdere conclusies van eis en antwoord, en hield de beslissing over de kosten van het incident aan tot de hoofdzaak was beslist.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 195242 / HA ZA 10-89
Vonnis in incident van 29 september 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA RETAIL BANK N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
volgens haar incidentele conclusie van antwoord rechtsopvolgster van LEVOB BANK N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A. Trimbach te Hilversum,
tegen
[ged.conv./eis.reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. H.M.G. van Lotringen te Ede,
en
[eis.inc.],
wonende te [woonplaats],
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.M.G. van Lotringen te Ede.
Partijen zullen hierna Levob Bank, [ged.conv./eis.reconv.] en [eis.inc.] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie van [ged.conv./eis.reconv.]
- de incidentele conclusie tot tussenkomst van [eis.inc.]
- de incidentele conclusie van antwoord van Levob Bank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. Op of omstreeks 16 maart 1998 heeft Levob Bank met [ged.conv./eis.reconv.] drie overeenkomsten met de naam ‘Het Levob Hefboom Effect’ gesloten. Op of omstreeks 6 april 1998 heeft Levob Bank met [ged.conv./eis.reconv.] nog drie van zulke overeenkomsten gesloten. Deze ‘Levob Hefboom Effect’-overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van tien jaar en zijn dus in maart / april 2008 geëindigd.
2.2. Levob Bank heeft op grond van de ‘Levob Hefboom Effect’-overeenkomsten aan [ged.conv./eis.reconv.] ter leen verstrekt een bedrag van € 40.840,22, waarover [ged.conv./eis.reconv.] een rente verschuldigd was van 0,95 % per maand. Met dit bedrag heeft Levob Bank voor rekening en risico van [ged.conv./eis.reconv.] belegd in de daartoe door Levob Bank aangewezen fondsen. Na afloop van de overeenkomsten heeft Levob Bank de onderliggende effecten verkocht. De verkoopopbrengst van de effecten is, onder inhouding van verkoopkosten, aangewend ter aflossing van het aan [ged.conv./eis.reconv.] verstrekte krediet, maar bleek niet toereikend om het gehele uitstaande saldo af te lossen. Er resteerde een tekort dat volgens opgave van Levob Bank een bedrag van € 8.923,66 beliep, berekend per 3 augustus 2009. Ondanks meerdere aanmaningen en sommaties heeft [ged.conv./eis.reconv.] dit bedrag niet aan Levob Bank voldaan.
3. De vorderingen in de hoofdzaak
in conventie
3.1. Levob Bank vordert in de hoofdzaak [ged.conv./eis.reconv.] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 10.351,77, bestaande bestaat uit de hoofdsom, de overeengekomen vertragingsrente van 4 augustus 2009 tot en met 30 december 2009 en de buitengerechtelijke incassokosten. Het voorgaande dient nog te worden vermeerderd met de overeengekomen rente ad 1,5% per maand over een bedrag van € 8.923,66 vanaf 31 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [ged.conv./eis.reconv.] in de kosten van de procedure.
in voorwaardelijke reconventie
3.2. [ged.conv./eis.reconv.] vordert, onder de voorwaarde dat de incidentele vordering tot tussenkomst door [eis.inc.] wordt toegewezen en dat de tussen hem en Levob Bank gesloten overeenkomsten ‘Het Levob Hefboom Effect’ op grond van het door [eis.inc.] gevorderde zullen worden vernietigd, betaling door Levob Bank aan hem van de door hem betaalde rentebedragen van in totaal € 36.300,27 (volgens het door hem als productie 2 overgelegde schema), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling van de rentebedragen door [ged.conv./eis.reconv.].
4. De vordering in het incident
4.1. [eis.inc.] vordert op grond van artikel 217 Rv. dat haar wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. Zij wenst als tussenkomende partij te worden toegelaten om te voorkomen dat zij in haar vermogen wordt benadeeld. Zij stelt zich op het standpunt dat de onderhavige door haar echtgenoot met Levob Bank gesloten aandelenleaseovereenkomsten overeenkomsten van huurkoop zijn, voor het aangaan waarvan ingevolge artikel 1:88 lid 3 BW haar schriftelijke toestemming was vereist. Nu haar schriftelijke toestemming ontbreekt, dienen de overeenkomsten volgens [eis.inc.] op grond van artikel 1:89 lid 1 BW te worden vernietigd. Zij wenst als tussenkomende partij vernietiging te vorderen van de overeenkomsten, als gevolg waarvan Levob Bank moet worden veroordeeld om [ged.conv./eis.reconv.] in de vermogenspositie te brengen waarin deze zich bevond voordat de betreffende overeenkomsten werden gesloten.
4.2. Levob Bank voert aan dat de vordering tot tussenkomst moet worden afgewezen.
[eis.inc.] heeft volgens haar geen belang om tussen te komen, omdat de zelfstandige vordering tot vernietiging van de overeenkomsten die [eis.inc.] wenst in te stellen geen kans van slagen heeft. Zij wijst daarbij onder andere op het arrest van het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 2 februari 2010, waarin is bevestigd dat de ‘Levob Hefboom Effect’-overeenkomsten geen overeenkomsten van huurkoop zijn. [eis.inc.] zal deze overeenkomsten dus niet met een beroep op artikel 1:89 lid 1 BW kunnen vernietigen.
5. De beoordeling in het incident
5.1. Voor toewijzing van een verzoek tot tussenkomst moet blijken van een belang van de tussenkomst vorderende partij om (mogelijke) benadeling of verlies van een hem of haar toekomend recht te voorkómen. Gelet op de jurisprudentie is het hebben van een feitelijk belang bij de uitkomst van de procedure voldoende.
5.2. Bij de beoordeling van de vraag of [eis.inc.] het door haar gestelde belang in de zin van artikel 217 Rv. heeft om tussen te komen, gaat het in dit geval om de beantwoording van de vraag of de onderhavige ‘Levob Hefboom Effect’-overeenkomsten kunnen worden gekwalificeerd als overeenkomsten van koop op afbetaling of huurkoop. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, oordeelt de rechtbank met betrekking tot het belang van [eis.inc.] het volgende.
5.3. [eis.inc.] verwijst naar arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) waarbij een aandelenleaseovereenkomst van Dexia Bank in het geding was. Daarin is bepaald die aandelenleaseovereenkomst moet worden beschouwd als koop op afbetaling en dat er sprake is van een huurkoopovereenkomst waarvan de echtgenote van de huurkoper op grond van art. 1:88, lid 1 onder d, BW met succes de nietigheid kan inroepen.
Het onderhavige aandelenleaseproduct van Levob Bank heeft echter andere kenmerken dan het Dexia aandelenleaseproduct. Laatstgenoemd product betrof een aflossingproduct waarbij de afnemer op zich heeft genomen om gedurende de looptijd van de overeenkomst op de lening af te lossen, veelal met maandelijkse betalingen. Aan het einde van de looptijd resteert dan een koerswinst of een koersverlies op de totale waarde van de aandelenportefeuille. Het onderhavige product van Levob Bank is een zogenaamd restschuldproduct waarbij de afnemer de geldlening pas aan het eind van de looptijd hoeft af te lossen. De schuld uit de geldlening is daarbij aan het eind van de looptijd niet afgelost met maandelijkse betalingen.
5.4. Ten aanzien van dit specifieke Levob Bank restschuldproduct is in de rechtspraak al diverse malen geoordeeld dat er géén sprake is van een overeenkomst van koop of afbetaling of huurkoop. Laatstelijk heeft het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, dit in haar arrest van 2 februari 2010 bevestigd. Het Hof heeft overwogen dat voor koop op afbetaling (dan wel huurkoop) onder meer noodzakelijk is dat de overeenkomsten erin voorzien dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd, zoals artikel 7A:1576 lid 1 BW onder meer vereist. Gelet op de kenmerken van het dit beleggingsproduct is het Hof van oordeel de ‘Levob Hefboom Effect’-overeenkomsten er niet in voorzien dat de koopprijs van de in de economische eigendom te verwerven effecten wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd. Uit de overeenkomsten volgt volgens het Hof immers dat de betaling van de koopprijs ten tijde van de aflevering van de economische eigendom van de effecten aan de afnemer in één termijn aan Levob worden betaald, vanuit een door Levob aan de afnemer op dat moment beschikbaar gestelde geldlening. De betaling van maandelijkse rentetermijnen kan volgens het Hof niet worden aangemerkt als betaling van termijnen van de koopsom, zodat niet is voldaan aan het genoemde voor koop op afbetaling essentiële kenmerk.
5.5. Hoewel, gelet op deze stand van de jurisprudentie, de kans dat de door [eis.inc.] in te stellen zelfstandige vordering tot vernietiging van de onderhavige overeenkomsten voorlopig geoordeeld niet erg groot lijkt, kan niet op voorhand worden geoordeeld dat [eis.inc.] geen enkel belang heeft bij het tussenkomen in de onderhavige hoofdzaak tussen Levob Bank en haar echtgenoot om een zelfstandige vordering tot vernietiging van de ‘Levob Hefboom Effect’-overeenkomsten in te stellen. Daarbij speelt mede een rol dat de Hoge Raad zich omtrent de aard van overeenkomsten als deze zich nog niet heeft uitgesproken. Haar vordering tot tussenkomst zal dan ook worden toegewezen.
5.6. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
6. De beoordeling in de hoofdzaak
6.1. Gelet op de beslissing in het incident, zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van eis aan de zijde van [eis.inc.]. Vervolgens zal Levob Bank een conclusie van antwoord daarop alsmede een conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie mogen nemen en zal [ged.conv./eis.reconv.] een conclusie van antwoord op die conclusie van eis van [eis.inc.] mogen nemen.
6.2. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
7. De beslissing
De rechtbank
in het incident
7.1. staat [eis.inc.] toe om in de hoofdzaak tussen te komen,
7.2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
7.3. verwijst de zaak naar de rol van 3 november 2010 voor conclusie van eis aan de zijde van [eis.inc.],
7.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2010.
Coll. ES