RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1224
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 oktober 2010.
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], wettelijk vertegenwoordigd door zijn ouders [ouders],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 februari 2010, verzonden 19 februari 2010.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft verweerder de namens eiser door zijn wettelijk vertegenwoordiger, [ouder], op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangevraagde vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste driewielfiets type “Jippy” (hierna aangeduid met: de driewielfiets) afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 14 oktober 2009 onder een gewijzigde motivering gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder een door verweerder ingediend verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 augustus 2010. Namens eiser zijn daar zijn ouders verschenen, [ouders]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door I.N. Anroedh, werkzaam bij de afdeling Werk, zorg en inkomen van de gemeente Barneveld.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: “ (…) g. maatschappelijke ondersteuning: (…) 5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (…).”
Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eiser is geboren op [datum] en ten tijde van het bestreden besluit 4,5 jaar oud. Hij is geboren met de groeistoornis hypochondroplasie (dwerggroei). Sinds eind 2007 heeft eiser op grond van de Wmo van verweerder een aangepaste driewielfiets in bruikleen gekregen van het zogenoemde type “Tubby”. Omdat hij voor dit model te groot wordt, is een aanvraag ingediend voor het verstrekken van het grotere vervolgmodel van het type “Jippy”.
Aan de in het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat eiser ook zonder de driewielfiets voldoende wordt gecompenseerd in zijn zelfredzaamheid en participatiebehoefte. Verweerder heeft daarbij gesteld dat eiser niet voor verstrekking van de driewielfiets in aanmerking komt omdat hij, gelet op zijn leeftijd, geen zelfstandige vervoersbehoefte heeft en omdat - voor zover de voorziening wordt gebruikt ten behoeve van het krijgen van beweging - de Wmo niet is bedoeld voor voorzieningen met een therapeutisch doel. Ten slotte levert de driewielfiets geen bijdrage aan het ontmoeten van de medemens omdat eiser dat ook zonder driewielfiets kan doen.
Namens eiser is het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op de ingebrachte stellingen zal de rechtbank in het navolgende, voor zover nodig, ingaan.
Niet in geschil is dat eiser een groeistoornis heeft, waardoor hij niet op een reguliere fiets kan fietsen. Evenmin is in geschil dat hij gelet daarop beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Partijen zijn verdeeld over de vraag of die beperkingen zodanig zijn dat verweerder op grond van artikel 4 van de Wmo eiser had moeten compenseren door het verstrekken van de gevraagde driewielfiets.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) stelt de rechtbank voorop dat artikel 4 van de Wmo het College verplicht aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen, voor zover hier van belang, in staat te stellen zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. Gelet op het tweede lid van dat artikel dient een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk te zijn.
Verder vloeit uit artikel 3:2 van de Awb voort dat het College ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden. Bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening te verstrekken, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, is het de taak van het College om de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien te inventariseren (uitspraak van de CRvB van 14 april 2010, LJN BM3519).
In aansluiting hierop dient verweerder te onderzoeken of de activiteiten waarvoor namens eiser de driewielfiets is aangevraagd van dien aard zijn dat zij als onderdeel van zijn maatschappelijke leven moeten worden aangemerkt. In dat verband dient verweerder zich ook rekenschap te geven van de bij zijn leeftijd en omstandigheden passende behoeften, waaronder – in tegenstelling tot verweerders standpunt – ook de behoefte aan recreatie (zie ook de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 6 november 2009, LJN BK4200).
Niet in geding is dat de verplaatsingsbehoefte van eiser zich als volgt laat omschrijven: vervoer naar winkels en voor het bezoeken van familie, kennissen en vriendjes (in de wijk), recreatie (spelen), sport (het voorkomen van overgewicht door meer te bewegen) en een sociaal-maatschappelijke functie (het participeren, ontmoeten van en spelen met bijvoorbeeld vriendjes en het bevorderen van het zelfstandig functioneren).
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het standpunt dat eiser geen zelfstandige vervoersbehoefte heeft. Daarbij is verweerder ervan uit gegaan dat de driewielfiets wordt gebruikt bij het wandelen met het gezin, het bezoeken van familie en van winkels in het dorp en dat hij deze activiteiten niet zelfstandig onderneemt. Nu eiser regelmatig wordt meegenomen in het kinderzitje achter op de fiets bij zijn ouders of in de buggy, houdt verweerder het ervoor dat eiser voldoende wordt gecompenseerd in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het spelen in en rond het huis kan volgens verweerder ook zonder driewielfiets.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich bij zijn standpunt onvoldoende rekenschap gegeven van eisers specifieke behoeften en wensen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de ouders reeds in bezwaar hebben aangevoerd dat eiser, net als ieder ander kind van zijn leeftijd, gewoon wil mee functioneren en zich zelfstandig binnen de wijk wil verplaatsen. Daarbij is het ook belangrijk dat eiser de benodigde beweging krijgt, zoals wordt ondersteund door de verklaring van de revalidatiearts dr. I. van Wijk, van 24 november 2009, die namens eiser is ingebracht.
Nu het vorenstaande op zichzelf door verweerder niet is bestreden, stelt de rechtbank vast dat eiser een zelfstandige verplaatsingsbehoefte heeft. Het betoog van verweerder dat kinderen, jonger dan 6 jaar, worden geacht geen eigen vervoersbehoefte te hebben, waarbij wordt verwezen naar de jurisprudentie over vervoerskostenvergoedingen in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Algemene arbeidsongeschiktheidswet, volgt de rechtbank niet, omdat de Wmo juist vereist dat de beperkingen, de persoonskenmerken en de behoeften van de specifieke persoon moeten worden geïnventariseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door in het bestreden besluit van dit algemene uitgangspunt uit te gaan, miskend dat eiser zich juist wel zelfstandig wil verplaatsen en bewegen en zich zoveel als mogelijk is, zelfstandig wil redden, door bijvoorbeeld naar een vriendje te gaan, naar school of oma en opa en door mee te doen met de andere kinderen. Anders dan verweerder heeft gesteld, vormen deze activiteiten een onderdeel van eisers maatschappelijke leven. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de driewielfiets met het doel recreatie en sport. Anders dan verweerder heeft betoogd, voorziet een nieuwe, aangepaste driewielfiets in deze behoefte, aangezien door eisers groeistoornis het lopen voor hem een te grote belasting vormt, hij een beperkt uithoudingsvermogen heeft en zijn loopafstand beperkt is, welke beperkingen op zichzelf evenmin door verweerder zijn weersproken. Het standpunt van verweerder dat de driewielfiets voor eiser geen meerwaarde heeft, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd en wordt door de rechtbank gelet op het voorgaande ook niet gevolgd.
Verweerder heeft het vorenstaande niet onderkend, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 4 en 26 van de Wmo. Het besluit komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking. Dit brengt met zich mee dat de overige beroepsgronden geen bespreking meer behoeven. Het is de rechtbank voldoende gebleken dat eiser in zijn behoefte aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie wordt gecompenseerd door gebruik van de driewielfiets type “Jippy”. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat verweerder aan eiser voornoemde driewielfiets (al dan niet in bruikleen) zal verstrekken.
Nu niet gebleken is van door eiser gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser een driewielfiets type “Jippy” (al dan niet in bruikleen) verstrekt;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder het namens eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 19 oktober 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 19 oktober 2010.