ECLI:NL:RBARN:2010:BO1919

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1955
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kinderopvangtoeslag onvoldoende gemotiveerd

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.D.A. van Boom, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin werd gesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor kinderopvangtoeslag over 2008 en de daaropvolgende periode tot 1 april 2009. De verweerder baseerde dit besluit op het feit dat de opvang niet had plaatsgevonden via een geregistreerd gastouderbureau, aangezien het gastouderbureau Yuvam in Utrecht niet meer geregistreerd was. Eiser betwistte dit en voerde aan dat Yuvam wel geregistreerd was in Alphen aan den Rijn, wat volgens de Wet kinderopvang (Wko) voldoende zou moeten zijn voor de aanspraak op toeslag.

De rechtbank oordeelde dat de eisers aan de voorwaarden van de Wko voldeed, omdat het gastouderbureau in Alphen aan den Rijn geregistreerd was. De rechtbank vond geen wettelijke basis voor het standpunt van de verweerder dat de registratie in Utrecht noodzakelijk was. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het niet vereist was dat de ouders een verklaring omtrent het gedrag van de gastouders konden overleggen voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser.

De rechtbank veroordeelde de verweerder ook in de proceskosten van eiser, die op € 874 werden vastgesteld, en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem moest worden vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en biedt een belangrijke interpretatie van de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1955
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 26 oktober 2010.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.D.A. van Boom,
tegen
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 april 2010.
2. Procesverloop
Bij besluiten van 1 oktober 2009 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2008 en 2009 herzien naar respectievelijk € 0 en € 15.792.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de eerder genoemde besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 oktober 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hoogendoorn, juridisch medewerker bij Van Boom advocaten te Utrecht. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door E.J.E. Groothuis, kantoor Utrecht.
3. Overwegingen
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag over 2008 en de daaropvolgende periode tot 1 april 2009, omdat de opvang niet heeft plaatsgevonden door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Op de aanvraag of wijziging kinderopvangtoeslag 2008 is immers aangegeven dat eiser gebruik maakt van gastouderbureau Yuvam in Utrecht. Dit gastouderbureau is sinds 16 juni 2008 niet meer opgenomen in het register van de gemeente Utrecht.
Voorts heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een verklaring omtrent het gedrag ontbreekt van de gastouders en dat verweerder deze verklaring, ondanks herhaald verzoek, niet van eiser heeft gekregen. Zonder verklaring omtrent het gedrag mag de opvang wettelijk gezien niet starten en zonder deze verklaring kan geen sprake zijn van opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en kan de ingangsdatum op het contract met het gastouderbureau nimmer juist zijn.
3.2 Eiser kan zich met de herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2008 en 2009 niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten.
3.3 Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) zoals die luidden ten tijde in geding.
3.4 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
In artikel 45, eerste lid, van de Wko is bepaald dat degene die voornemens is een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging.
Ingevolge artikel 46, eerste en tweede lid, van de Wko - voorzover van belang - houdt het college van burgemeester en wethouders een register bij van gastouderbureaus en deelt het college de houder (degene die een gastouderbureau exploiteert) schriftelijk mee dat opneming van het gastouderbureau in het register heeft plaatsgevonden.
Op grond van artikel 56, derde lid, van de Wko, in samenhang gelezen met artikel 50, tweede lid, van de Wko dienen – voor zover thans van belang – gastouders in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag.
Deze verklaring wordt ingevolge artikel 50, derde lid, van de Wko aan de houder van het gastouderbureau overgelegd.
Ingevolge artikel 1a van de Wko is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing op de Wko.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend.
In artikel 16, vierde lid, van de Awir is bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kan herzien.
In artikel 18 van de Awir is bepaald dat een belanghebbende, een partner en een medebewoner desgevraagd de Belastingdienst/Toeslagen alle gegevens en inlichtingen verstrekken die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
In gevolge het tweede en derde lid van dit artikel stelt de Belastingdienst/Toeslagen daartoe een termijn en maant de Belastingdienst/Toeslagen, indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, deze persoon aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
3.5 Uit de brief van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 6 juli 2009 blijkt dat gastouderbureau Yuvam is ingeschreven in het Kinderopvangregister van de gemeente Alphen aan den Rijn en dat het aanvangstijdstip van de exploitatie 10 maart 2008 is. Verweerder heeft niet betwist dat het gastouderbureau Yuvam in de gemeente Alphen aan den Rijn is geregistreerd.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser dan ook aan de in artikel 5, eerste lid, van de Wko met betrekking tot de aanspraak op kinderopvangtoeslag gestelde voorwaarde dat de gastouderopvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Voor het standpunt van verweerder dat in casu slechts recht is op toeslag indien Yuvam (ook) in Utrecht is geregistreerd, is geen steun in de wet te vinden.
3.6 De rechtbank is voorts van oordeel dat voor het recht op kinderopvangtoeslag
ingevolge artikel 5 van de Wko niet is vereist dat de ouders aantonen dat de gastouders in de betreffende periode over een verklaring omtrent het gedrag beschikten. Ook voor dit standpunt van verweerder is geen steun te vinden in de wet.
Voor zover verweerder deze verplichting heeft gebaseerd op de in artikel 18 van de Awir
– verweerder noemt in het bestreden besluit artikel 19 van de Awir – opgenomen inlichtingenplicht kan verweerder hierin niet gevolgd worden, nu het overleggen van de verklaring omtrent het gedrag, zoals hiervoor overwogen, niet op de weg van eiser ligt en de inlichtingenplicht daarop dan ook geen betrekking kan hebben.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eerst aan de ouders gevraagd wordt een verklaring omtrent het gedrag te overleggen omdat die daar gemakkelijk aan kunnen komen. Pas daarna wordt het gastouderbureau benaderd en daarna het Ministerie van Justitie. Naar het oordeel van de rechtbank brengen deze efficiencyoverwegingen niet met zich dat eiser verplicht is deze gegevens te verstrekken en dat, indien hij hieraan niet voldoet, het voorschot kan worden herzien.
3.7 Verweerder heeft ter zitting uitvoerig de achtergronden van deze zaak geschetst. Verweerder heeft in dit verband onder meer aangegeven dat (de persoon achter) gastouderbureau Yuvam strafrechtelijk is veroordeeld en heeft vraagtekens gezet bij de rechtmatigheid van het toegekende voorschot kinderopvangtoeslag.
3.8 De rechtbank stelt vast dat, wat er ook zij van het onder 3.7 gestelde, verweerder dit niet ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, hetgeen ter zitting door de vertegenwoordiger van verweerder is bevestigd.
3.9 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij het voorschot kinderopvangtoeslag in de betreffende periode tot 1 april 2009 heeft herzien. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
3.10 De rechtbank ziet geen reden om zelf in de zaak te voorzien dan wel de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Geoordeeld moet worden dat hetgeen namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht (zie 3.7) niet met zich brengt dat de herziening van het voorschot materieel gezien juist is te achten. Daarbij is van belang dat verweerders standpunt ter zitting niet of nauwelijks is onderbouwd en eiser niet in gelegenheid is geweest hier adequaat op te reageren.
3.11 De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 1 oktober 2009, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 26 oktober 2010.