ECLI:NL:RBARN:2010:BO2053

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
635512 CV Expl. 08-8666
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H. van Empel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak: afwijzing van boetes wegens betalingsonmacht van huurster

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Arnhem op 30 augustus 2010 uitspraak gedaan over de door de verhuurder gevorderde boetes wegens niet-betaling van de huur. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boetes moeten worden afgewezen, omdat er sprake was van betalingsonmacht van de huurster. De overeengekomen boetes hebben niet kunnen fungeren als prikkel om de huurster te bewegen tot betaling. De procedure begon met een gedeeltelijk eindvonnis op 22 maart 2010, waarna een comparitie van partijen volgde op 3 mei 2010. Tijdens deze comparitie hebben partijen overeenstemming bereikt over de huurachterstand, die tot en met mei 2010 op € 7.330,40 werd vastgesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurster haar verplichtingen niet is nagekomen, maar heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de huurster opereerde als startende ondernemer.

De kantonrechter heeft de boete gematigd tot nihil en in plaats daarvan de wettelijke rente toegewezen. Daarnaast is de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, en tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van de eisende partij zijn begroot op € 1.293,98. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis benadrukt het belang van de omstandigheden van de huurder en de noodzaak voor verhuurders om tijdig in gesprek te gaan met huurders die in betalingsproblemen verkeren.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Arnhem
zaakgegevens 635512 \ CV EXPL 09-8666 \ WHvE\51\MM
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
1.
[eisende partij sub 1]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. B. Martens
2.
[eisende partij sub 2]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. B. Martens
3.
[eisende partij sub 3]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. B. Martens
eisende partijen
tegen
[gedaagde partij], h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
gemachtigde mr. P.G.W. van Wees
gedaagde partij
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
1.1. Op 22 maart 2010 heeft de kantonrechter een gedeeltelijk eindvonnis/ gedeeltelijk tussenvonnis gewezen. Bij dit vonnis was tevens een comparitie van partijen bepaald.
1.2. Op de dienende dag (3 mei 2010) zijn beide partijen, bijgestaan door hun procesgemachtigden, voor de kantonrechter verschenen.
Zij hebben op onderdelen van het geschil overeenstemming bereikt.
Verwezen wordt naar het proces-verbaal dat van de comparitie d.d. 3 mei 2010 is opgemaakt.
1.3. In overleg met partijen is de zaak verwezen naar de rolzitting voor akte aan de zijde
van [gedaagde partij]. Zij heeft deze akte genomen onder overlegging van producties,
waarna [eisende partij] een antwoordakte hebben genomen.
1.4. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. Volhard wordt bij hetgeen bij vonnis d.d. 22 maart 2010 is overwogen en beslist.
Partijen hebben op de comparitie van 3 mei 2010 een praktische regeling getroffen met betrekking tot een lacune in het dictum van het vonnis van 22 maart 2010.
In onderling overleg hebben partijen de huurachterstand tot en met de maand mei 2010 vastgesteld op € 7.330,40 (naast de reeds eerder toegewezen € 4.836,00). Verder waren partijen overeengekomen dat [gedaagde partij] na de comparitie uitvoering zal geven aan haar voornemen om tot ontruiming over te gaan. De kantonrechter stelt op basis van de nadien genomen akten vast dat een en ander is geregeld (er is op 3 mei 2010 daadwerkelijk ontruimd), zodat de formulering van het dictum van het vonnis van 22 maart 2010, vijfde alinea tweede regel, correct aansluit op de onder 1 van het proces-verbaal d.d. 3 mei 2010 genoemde bedragen, die [gedaagde partij] aan [eisende partij] verschuldigd is.
2.2. De kantonrechter dient nog op drie onderdelen van het geschil te beslissen, te weten:
a. ten aanzien van de door [eisende partij] gevorderde boetes en het beroep van [gedaagde partij] op matiging van deze boetes;
b. ten aanzien van de gewijzigde vordering van [eisende partij] zoals beschreven onder punt 4 van het proces-verbaal van 3 mei 2010 en
c. ten aanzien van de proceskosten.
2.3. Dat [gedaagde partij] haar verplichting als huurder om de huur tijdig te betalen niet is nagekomen staat vast tussen partijen. In mei 2010 is de totale huurachterstand op ruim elf maanden vastgesteld. Dat [eisende partij] als gevolg daarvan schade hebben geleden (derving van huurinkomsten) lijkt evenmin een twistpunt te zijn.
In het midden latend of er sprake is van een disproportionele discrepantie tussen de geleden schade(derving van inkomsten, te weten de maandelijkse huur van € 1.047,20 per maand) en de boete van € 300,00 per maand, is er voor de kantonrechter in deze zaak aanleiding om het beroep van [gedaagde partij] op matiging van de boetes te honoreren. Op basis van de bij nadere akte overgelegde gegevens moet er van uit gegaan worden, dat de onderneming, die [gedaagde partij] in het gehuurde wilde exploiteren, vanaf het begin geen succes is geweest; verre van dat. Verwezen wordt naar de door [gedaagde partij] overgelegde (omzet) gegevens. Bovendien heeft [gedaagde partij] ter comparitie aangevoerd dat zij door twee investeerders als snel na de start van de onderneming in de steek werd gelaten.
[eisende partij] kan worden toegegeven dat, in strikte zin, dit omstandigheden zijn die in de risicosfeer van [gedaagde partij] als huurder/ondernemer liggen. Van belang is evenwel dat [gedaagde partij] kennelijk een startende ondernemer was en niet als professionele huurder kan worden beschouwd (in het door [eisende partij] aangehaalde arrest van de
hoge raad d.d. 27 april 2007 en NJ 2007, 262) was de huurder wél een professionele huurder).Uitgaande van genoemd arrest van de hoge raad moet de kantonrechter ook rekening houden met de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen.
Naar het oordeel van de kantonrechter had het op de weg van [eisende partij] gelegen om een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van het uitblijven van de huurbetalingen. Wanneer [eisende partij] dat hadden gedaan en in veel eerder stadium in gesprek waren gekomen met [gedaagde partij], had ook in veel eerder stadium een praktische oplossing gevonden kunnen worden. Het was praktisch geweest wanneer [gedaagde partij] al veel eerder tot ontruiming van het gehuurde was overgegaan om zo [eisende partij] in de gelegenheid te stellen het gehuurde aan anderen te verhuren om op deze wijze de schade, als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde partij], te beperken. [eisende partij] kan worden toegegeven dat [gedaagde partij] ook zelf daartoe het initiatief had kunnen nemen; dit neemt niet weg dat, nu het [eisende partij] zijn die het boetebeding inroepen, de kantonrechter met deze omstandigheden, zoals hiervoor geschetst, rekening moet houden. Wanneer [eisende partij] in een veel eerder stadium dit onderzoek hadden ingesteld, waren zij, naar de kantonrechter veronderstelt, al vele maanden eerder tot een slotsom gekomen dat er in deze zaak geen sprake is van betalingsonwil van [gedaagde partij], maar van betalingsonmacht.
Het in rekening brengen van de boete brengt in deze situatie geen wijziging.
De in rekening gebrachte boetes hebben dan ook niet als prikkel om [gedaagde partij] te bewegen de huur te betalen kunnen fungeren
Het vorenstaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de boete moet worden gematigd tot nihil. In plaats daarvan wordt, zoals subsidiair is gevorderd door [eisende partij], de wettelijke rente toegewezen.
2.4. De gewijzigde vordering als omschreven onder 4 van het proces-verbaal van 3 mei 2010 wordt in zoverre toegewezen, dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, daar voor het overige het door [eisende partij] genoemde bedrag € 6.283,20 onvoldoende is onderbouwd.
2.5. [gedaagde partij] wordt als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde procespartij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
3. De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende
3.1 veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 ABW ingaande op de dag van de opeisbaarheid van de huurtermijnen tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2. veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van schadevergoeding terzake van schade geleden/ te lijden naar aanleiding van de ontbinding van huurovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen bij wet.
3.3. veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisende partij] begroot op € 1.293,98 waaronder, € 1.000,00 salaris gemachtigde.
3.4. verklaart tot zover dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W.H. van Empel en in het openbaar uitgesproken op