ECLI:NL:RBARN:2010:BO2585

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
183453
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arbitraal vonnis in een geschil over de levering van een draaimelkstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de vernietiging van een arbitraal vonnis. Het geschil ontstond na de verkoop van een draaimelkstal door [gedaagde] aan [eiser]. Na de levering ontstond er een conflict, waarna partijen in 2006 overeenkwamen om de arbitragecommissie van het Instituut voor Agrarisch Recht te benaderen. De rechtbank benadrukt dat de mogelijkheden voor vernietiging van een arbitraal vonnis strikt zijn geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De gronden voor vernietiging moeten in de dagvaarding worden voorgedragen, en de rechtbank heeft de taak om terughoudend te oordelen over de beslissingen van arbiters.

In deze zaak zijn twee gronden voor vernietiging aan de orde: de eerste is dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden, en de tweede is dat het arbitrale vonnis in strijd is met de openbare orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbitragecommissie de procesregels heeft nageleefd en dat de door [eiser] aangevoerde gronden voor vernietiging niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbitragecommissie niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde heeft gehandeld en dat de vorderingen van [eiser] om het arbitrale vonnis te vernietigen, moeten worden afgewezen.

De rechtbank heeft [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.166,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 183453 / HA ZA 09-634
Vonnis van 20 oktober 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woo[land]
eiser,
advocaat mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
[gedaagden],
gedaagden,
advocaat mr. J.N.M. van Trigt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook als respectievelijk [eiser] en [gedaagde] – voor de gedaagde sub 1 en voor de gedaagden gezamenlijk – worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juni 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft aan [eiser] een draaimelkstal verkocht en geleverd. Vervolgens is tussen partijen een conflict ontstaan. Zij zijn in 2006 bij akte van compromis overeengekomen de arbitragecommissie van het Instituut voor Agrarisch Recht bevoegd te verklaren om te oordelen over het geschil terzake van de levering en installatie van een 26 stands melkdraaistal. Daarbij hebben zij het arbitragereglement van het Instituut voor Agrarisch Recht van toepassing verklaard.
2.2. Dit reglement bevat onder meer de bepaling dat de arbiter onpartijdig en onafhankelijk moet zijn en zich niet buiten de arbitrage om met een van partijen mag verstaan over het geschil (art. 9) en de bepaling dat het scheidsgerecht erop toeziet dat partijen op voet van gelijkheid worden behandeld (art. 19 lid 1).
2.3. Vervolgens zijn twee arbitrale procedures gevoerd tussen [eiser] als verzoeker en de maatschap [ ] [gedaagde] als verweerster. Op 5 januari 2009 is uitspraak gedaan in beide zaken. De tenuitvoerlegging daarvan is inmiddels gelast.
2.4. De arbitrale procedures hebben het volgende procesverloop gehad.
De eerste procedure is aanhangig gemaakt bij verzoekschrift van [eiser] d.d. 12 juli 2006 en vervolgens heeft [gedaagde] op 31 mei 2007 een verweerschrift ingediend. Daarop is een reactie van [eiser] gevolgd op 31 juli 2007.
De tweede procedure is aanhangig gemaakt bij verzoekschrift van [gedaagde] d.d. 8 september 2006 en vervolgens heeft [eiser] een verweerschrift ingediend op 15 mei 2007. Op 7 augustus 2007 reageert [gedaagde] op dit verweerschrift. Daarop neemt [eiser] een conclusie op 7 september 2007.
In beide zaken heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 7 december 2007. Daarbij zijn pleitaantekeningen van [eiser], gedateerd 7 december 2007, overgelegd.
2.5. In de uitspraak van de arbitragecommissie wordt een door een zekere [bet[betrokkene], hierna ook als [betrokkene] aan te duiden, werkzaam bij Packo & Fullwood, op 4 januari 2002 uitgebrachte rapportage genoemd.
2.6. De arbitrale uitspraak bevat de overweging:
Op 6 december 2007 heeft te Wageningen een mondelinge behandeling van de geschillen plaatsgevonden. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Koelemaij voornoemd. [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. Van Trigt voornoemd. De partijen hebben inlichtingen verstrekt en hun standpunten nader doen toelichten, [gedaagde] onder het overleggen van pleitnotities. Van de mondelinge behandeling is aantekening gehouden.
Naar aanleiding van de mondelinge behandelingen hebben partijen nadien gevoerde correspondentie overgelegd.
2.7. In de uitgewerkte aantekeningen van de hier bedoelde zitting van 7 december 2007 komt de volgende passage voor.
De voorzitter vraagt of [gedaagde] nog eens in [land] wil gaan kijken nu er netstroom is. Mr. Van Trigt geeft aan dat natuurlijk mogelijk is, zeker om de schade te beperken. [eiser] vindt dat een goed idee als [gedaagde] maar wel zijn afspraken nakomt. [gedaagde] geeft aan dat hij wel zijn geld wil hebben. Mr. Van Trigt stelt voor de heer [betrokkene] naar [land] te sturen waarmee mr. Koelemaij instemt.
De voorzitter verzoekt [eiser] de arbitragecommissie te informeren vanaf wanneer er netstroom aanwezig is. Daarnaast verzoekt de voorzitter beide partijen de arbitragecommissie te informeren over afspraken over eventueel nog te verrichten werkzaamheden door [gedaagde].
Mr Koelemaij wenst een eventuele schadestaatprocedure door de arbitragecommissie te laten behandelen.
De mondelinge behandeling wordt gesloten.
2.8. Tijdens de arbitrageprocedures zijn de volgende stukken verzonden.
- Een brief van de raadsman van [eiser] aan de raadsman van [gedaagde] van 3 januari 2008 waarin wordt gerefereerd aan een afspraak die ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gemaakt inhoudend dat [gedaagde] ‘zou zorgdragen voor contact met de heer [betrokkene] teneinde de automatisering van de melkstal van cliënt zo spoedig mogelijk aan te leggen.’ De raadsman vraagt wanneer [gedaagde] die afspraak zal nakomen.
- Een brief van 18 januari 2008 waarin [eiser]s raadsman de arbitragecommissie op de in door hem bedoelde nalatigheid ten aanzien van de nakoming van deze afspraak door [gedaagde] wijst.
- Een verzoek van [eiser]s raadsman aan de arbitragecommissie, gedateerd 8 april 2008, dat erop gericht is dat de arbitragecommissie [gedaagde] zal bevelen alle onderzoeksrapporten van [betrokkene] in het geding te brengen. Hierin wordt meegedeeld dat de wederpartij bezwaar heeft tegen deze schriftelijke benadering van de arbitragecommissie. De raadsman schrijft onder meer:
In verband hiermee heeft cliënt telefonisch contact opgenomen met de heer [betrokkene], die 13 februari jl. een bezoek heeft afgelegd op het bedrijf van cliënt. Kort na dit bezoek heeft de heer [betrokkene] zijn bevindingen gezonden aan [gedaagde], zo deelde hij mede (…). Ik verzoek uw arbitragecommissie [gedaagde] te bevelen alle onderzoeksrapporten van de heer [betrokkene] ter zake in het geding te brengen, en derhalve ook het onderzoeksrapport dat kort na het bedrijfsbezoek op 13 februari jl. klaar was en door [gedaagde] diende te worden gecorrigeerd.
- De vraag van [eiser] aan de arbitragecommissie, bij brief van 5 juni 2008, wat de status van de arbitrage is.
- Een bericht van de arbitragecommissie aan [gedaagde] d.d. 12 juni 2008, inhoudend dat [gedaagde]s brief met bijlagen van 11 juni 2008 in goede orde ontvangen is en dat een fax d.d. 10 juni 2008 van de raadsman van [eiser] doorgezonden is naar de raadsman van [gedaagde]. Tevens wordt in deze brief meegedeeld dat [eiser] twee weken de tijd krijgt om op het stuk van 11 juni 2008 te reageren, waarna vonnis zal worden gewezen.
- Een reactie aan de arbitragecommissie, gedateerd 9 juli 2008, van de raadsman van [gedaagde] op de brief van [eiser] d.d. 10 juni 2008, gericht aan de arbitragecommissie. In deze reactie staat onder meer:
Ter arbitragezitting is afgesproken dat zal worden onderzocht of de draaistal werkend gemaakt kan worden en zo ja wat daarvoor nodig zou zijn.
In vorenstaand verband heeft [gedaagde] contact opgenomen met de heer [betrokkene] (…). Om de een of andere reden schikte het [betrokkene] niet onmiddellijk een onderzoek ter plekke in te stellen (…). [betrokkene] heeft de stal ter plekke onderzocht. Hij heeft aanvankelijk een rapportage uitgebracht waar partijen niets aan hebben. Ik heb dus [betrokkene] gevraagd een rapportage te maken waar partijen wél wat aan hebben. Aldus is geschied.
Uit de brief van partij [eiser] van 10 juni 2008 meen ik te moeten begrijpen dat [eiser] geen vertrouwen heeft in de rapportage van [betrokkene] (…). Ik zie niet in welk voordeel het zou hebben als een ondeugdelijke rapportage in het geding zou worden gebracht zoals [eiser] voorstaat.
Uit de rapportage van [betrokkene] blijkt dat (…) het zeer veel voeten in de aarde zal hebben om de stal functionerend te krijgen.
Uit de rapportage van [betrokkene] (Fusion) van 21 februari 2008 blijkt dat de stal in bedroevend slechte staat is. Uit de rapportage blijkt impliciete dat dat het gevolg is van handelen of nalaten van [eiser].
Op 4 januari 2002 (…) geeft [betrokkene] aan dat, gezien de toenmalige stroomvoorziening, het onmogelijk was om de automatisering van de draaistal goed functionerend te maken.
- Een reactie van de raadsman van [eiser] van 16 juli 2008 op de ‘reactie d.d. 11 juni 2008’ en de ‘telefax van 9 juli 2008’, gericht aan de arbitragecommissie, waaruit onder meer blijkt dat hij het niet eens is met de inhoud van de brief van 9 juli 2008.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank het arbitrale vonnis van 5 januari 2009 vernietigt met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. Hij stelt dat de arbitragecommissie op een aantal wijzen haar verplichtingen heeft geschonden. Samengevat komt dit op het volgende neer.
- De verweerschriften van [gedaagde] d.d. 7 augustus 2007 en [eiser] d.d. 31 juli 2007 zijn niet aan de wederpartijen doorgestuurd, maar op de mondelinge behandeling van 7 december 2007 is er slechts een half uur leespauze voor uitgetrokken. Hiermee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
- Op de zitting van 7 december 2007 zijn afspraken tussen partijen gemaakt die onder meer inhielden dat [gedaagde] herstelwerkzaamheden zou verrichten. De arbitragecommissie heeft er ten onrechte niet op toegezien dat deze overeenkomst werd nagekomen – hetgeen niet behoorlijk gebeurd is – maar wél overwogen dat dit zou gebeuren.
- Op het verzoek van [eiser] om [gedaagde] te bevelen álle rapporten van [betrokkene] over te leggen, is in strijd met art. 19 lid 1 van het arbitragereglement niet gereageerd. De arbitragecommissie heeft genoegen genomen met het ene herziene rapport van [betrokkene] en zij heeft het eenzijdig aangebrachte rapport van [betrokkene] gevolgd en het bewijsaanbod van [eiser] genegeerd.
- Op de vraag van 7 augustus 2008 om de brief van 5 augustus 2008 buiten beschouwing te laten, is geen reactie gevolgd. Dit laat de mogelijkheid open dat de arbitragecommissie de brief wél in haar oordeel heeft betrokken en daarmee het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. De rechtbank gaat hieronder voor zover nodig nader in op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
4.1. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft de rechter strak begrensde mogelijkheden om een arbitraal vonnis te vernietigen. Dit kan slechts gebeuren op gronden voor vernietiging die in de dagvaarding waarbij deze wordt gevorderd worden voorgedragen (art. 1064 Rv) en de wet zelf (art. 1065 Rv) bepaalt op welke gronden vernietiging kan plaatsvinden. In deze zaak zijn twee van de daar genoemde gronden van belang, te weten de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden en de grond dat het arbitrale vonnis of de wijze waarop het tot stand is gekomen, in strijd is met de openbare orde. De rechtbank wijst erop dat de rechter zich bij de beoordeling van het arbitrale vonnis terughoudend dient op te stellen, zoals onder meer is overwogen in HR 17 januari 2003, LJN: AE9395, NJ 2004, 384:
Voorts verdient aantekening dat de rechter bij zijn onderzoek of het scheidsgerecht de procedureregels heeft nageleefd terughoudendheid moet betrachten. Dit hangt onder meer hiermee samen dat een procedure op de voet van art. 1065 Rv niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in de uitleg die arbiters aan het reglement hebben gegeven. Is in een dergelijk geval sprake van strijd met de beginselen van een goede procesorde, dan zal het arbitrale vonnis aan vernietiging op de voet van art. 1065 lid 1, onder e (…) blootstaan, welke bepaling evenwel naar haar aard eveneens met terughoudendheid zal moeten worden toegepast.
Heeft het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht gehouden?
4.2. Op het verzoek van [eiser] om [gedaagde] te bevelen álle rapporten van [betrokkene] over te leggen, is niet gereageerd, stelt [eiser]. Dit is in strijd met art. 19 lid 1 van het arbitragereglement.
4.3. [gedaagde] voert als verweer aan dat alle klachten van [eiser] door arbiters zijn behandeld zonder dat daarbij het rapport van [betrokkene] is gebruikt.
4.4. Het standpunt van [gedaagde] moet hierin worden gevolgd omdat de arbitrale vonnissen op geen enkel onderdeel op een van de rapporten van [betrokkene] die na de zitting van 7 december 2007 zijn opgesteld, zijn gebaseerd. [eiser] mag menen, zoals ook ter comparitie naar voren is gebracht, dat onderdelen uit de rapporten als het ware doorklinken in de vonnissen, maar hij concretiseert dit niet. De rechtbank die wat dit betreft moet afgaan op de motivering van de arbitrale vonnissen, kan dit standpunt niet onderschrijven. Waar uitsluitend het rapport uit 2002 door de arbitragecommissie wordt genoemd, niet uitdrukkelijk bij een van de rapporten wordt aangesloten en evenmin geconcretiseerd wordt door [eiser] dat dit impliciet gebeurt, kan de rechtbank niet tot de slotsom komen dat de arbitragecommissie in enig opzicht [betrokkene] heeft gevolgd.
4.5. Dit is niet verwonderlijk omdat, zoals blijkt uit de onder 2.6-2.8 weergegeven feiten, de hier door [eiser] bedoelde rapportage van [betrokkene] in een informeel traject tussen partijen, dat buiten de procedure voor de arbitragecommissie stond, tot stand is gekomen. Uit niets blijkt dat de arbitragecommissie, die zich naderhand wel op de hoogte heeft laten brengen, zoals haar voorzitter op 7 december 2007 had aangekondigd, gegevens uit dit buitenprocessuele traject mede aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd.
4.6. De slotsom ten aanzien van de hier bedoelde vernietigingsgrond moet dan ook zijn dat het niet relevant is of op een verzoek om alle rapporten van [betrokkene] over te leggen, is gereageerd.
Is het arbitrale vonnis of de wijze waarop het tot stand is gekomen, in strijd met de openbare orde?
4.7. Aangenomen moet worden dat de andere door [eiser] aangevoerde gronden voor vernietiging onder de algemene grond dat de arbitrale vonnissen naar hun inhoud of wijze van totstandkoming in strijd zijn met de openbare orde.
4.8. Hetgeen onder 4.5 is overwogen in verband met de rapporten van [betrokkene] moet direct leiden tot de volgende conclusies.
Het verwijt dat de arbitragecommissie genoegen heeft genomen met het ene herziene rapport van [betrokkene] en het verwijt dat zij het eenzijdig uitgebrachte rapport van [betrokkene] heeft gevolgd, snijden geen hout. Buiten het ene rapport uit 2002 – dat niet een van de hier bedoelde rapporten is – spelen de rapporten van [betrokkene] geen rol in de arbitrale vonnissen.
4.9. Hier komt bij, stelt [eiser], dat de arbitragecommissie zijn bewijsaanbod heeft genegeerd. Ook dit verwijt verwerpt de rechtbank. De arbitragecommissie wijdt overwegingen aan een toegewezen bewijsaanbod van [eiser], een irrelevant bewijsaanbod en een onvoldoende onderbouwd bewijsaanbod. In geen van de drie gevallen is gesteld of gebleken dat de desbetreffende beslissing naar inhoud of totstandkoming een schending van fundamentele rechtsbeginselen impliceert en op die grond in strijd met de openbare orde is.
4.10. Indien en voor zover [eiser] enig bewijsaanbod naar aanleiding van een van de rapporten van [betrokkene] van na 7 december 2007 bedoelt, is het aanbod, zoals uit het voorgaande volgt, niet relevant voor de door de arbitragecommissie te nemen beslissingen.
4.11. De verweerschriften van [gedaagde] d.d. 7 augustus 2007 en [eiser] d.d. 31 juli 2007 zijn niet aan de wederpartijen doorgestuurd, stelt [eiser], en op de mondelinge behandeling van 7 december 2007 is er slechts een half uur leespauze voor uitgetrokken.
4.12. Dit staat tussen partijen vast. [eiser] betwist vervolgens niet het betoog van [gedaagde] dat inhoudt dat beide partijen op die zitting hebben aangegeven dat dit halve uur leespauze voldoende was en daar ter zitting noch op zijn teruggekomen, noch over hebben geklaagd.
4.13. De vraag die dan aan de rechtbank voorligt, is niet of het verlenen van het halve uur leespauze [eiser] voldoende ruimte moet hebben geboden om de stukken te lezen, maar of de arbitragecommissie door deze leespauze te geven en het daarbij te laten, het beginsel van hoor en wederhoor of enig ander fundamenteel beginsel van procesvoering heeft geschonden.
4.14. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu partijen op de zitting van 7 december 2007 hebben ingestemd met de leespauze en gesteld noch gebleken is dat de arbitragecommissie heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat [eiser] daarmee onvoldoende gelegenheid had gekregen om het stuk te bestuderen.
4.15. Op de zitting van 7 december 2007 zijn afspraken tussen partijen gemaakt die onder meer inhielden dat [gedaagde] herstelwerkzaamheden zou verrichten. De arbitragecommissie heeft er volgens [eiser] ten onrechte niet op toegezien dat deze overeenkomst werd nagekomen.
4.16. Terecht verweert [gedaagde] zich op dit punt met het betoog dat de afspraak anders dan [eiser] stelt, buiten de procedure om liep en partijen voor het gemak – omdat hij de materie kende – gebruik wilden maken van [betrokkene]. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen 4.5 en verwerpt het hier bedoelde betoog van [eiser].
4.17. Zelfs als de arbitragecommissie niet op nakoming van de buitenprocessuele afspraken heeft toegezien, wat niet gebleken is, betekent dit dus niet dat zij in de procedure beslissingen heeft genomen die naar inhoud of totstandkoming in strijd met de openbare orde zijn. Anders dan [eiser] stelt heeft de voorzitter ter zitting aangekondigd dat de arbitragecommissie zich van de resultaten van de afspraken op de hoogte zou laten stellen, maar heeft deze kwestie in de uitspraken van de arbiters geen rol gespeeld.
4.18. [eiser] stelt dat mogelijk is dat de arbitragecommissie de brief van 5 augustus 2008 in haar oordeel heeft betrokken en daarmee het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden.
4.19. Ook hier geldt dat de rechtbank moet afgaan op de motivering van de arbitrale vonnissen. Waar deze geen overweging bevatten die erop wijst dat de arbitragecommissie de brief van 5 augustus 2008 bij haar oordeel heeft betrokken en [eiser] evenmin concreet onderbouwd aangeeft dat dit op enige plaats impliciet gebeurd is, kan de rechtbank, die aan een beperkt toetsingskader is gebonden, niet tot de conclusie komen dat de arbitragecommissie die brief in haar oordeel betrokken heeft. Daarmee kan de vraag of zij dusdoende het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, niet bevestigend worden beantwoord.
Slotsom
4.20. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] afgewezen moeten worden.
4.21. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.166,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.166,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.