ECLI:NL:RBARN:2010:BO3696
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I. de Waal-van Wessem
- Rechtspraak.nl
Adoptieverzoek door echtgenotes na kunstmatige inseminatie in het buitenland
In deze zaak verzochten twee vrouwen, verzoeksters, de rechtbank om de adoptie uit te spreken van hun nog ongeboren kind. De moeder van het kind had in 2009 in België kunstmatig laten insemineren met anoniem donorsperma, wat leidde tot een zwangerschap. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om adoptie vóór de geboorte van het kind niet kon worden toegewezen, omdat de identiteit van het te adopteren kind op dat moment nog niet kon worden vastgesteld. De rechtbank interpreteerde het verzoek als een verzoek om adoptie na de geboorte van het kind.
De rechtbank toetste het verzoek aan artikel 1:227 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat adoptie alleen kan worden toegewezen indien het in het kennelijk belang van het kind is en het kind niets meer van zijn biologische ouder te verwachten heeft. Aangezien de identiteit van de biologische vader onbekend was, was het duidelijk dat het kind in de toekomst niets meer van hem te verwachten had. De rechtbank concludeerde dat de adoptie in het belang van het kind was, gezien het feit dat het kind binnen het huwelijk van verzoeksters was geboren en zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenden.
De rechtbank sprak de adoptie uit, met terugwerkende kracht tot het moment van de geboorte van het kind, en wees het verzoek om adoptie vóór de geboorte af. De beschikking werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2010 door kinderrechter mr. I. de Waal-van Wessem, in aanwezigheid van griffier mr. A.R. Moons. De zaak benadrukt de juridische mogelijkheden en beperkingen rondom adoptie in het geval van kunstmatige inseminatie en de rechten van partners in een zelfde geslacht huwelijk.