ECLI:NL:RBARN:2010:BO5627

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4266
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.J. Penning
  • S.W. van Osch - Leysma
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming schade door woelratten aan appel- en perenbomen onder de Flora- en faunawet

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een biologisch-dynamisch fruitteeltbedrijf, en het bestuur van het Faunafonds. De rechtbank beoordeelt de omvang van de schadevergoeding die eisers hebben geleden door woelratten die schade hebben aangericht aan hun appel- en perenbomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder, het Faunafonds, op 9 maart 2006 een tegemoetkoming van € 77.727 heeft verleend, maar dat dit bedrag later is verhoogd naar € 81.758,90. Eisers hebben echter betoogd dat de schade niet correct is vastgesteld, omdat de taxatie te vroeg heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 2 juli 2008 al geoordeeld dat de schade pas later, na 27 oktober 2005, definitief kon worden vastgesteld. Dit oordeel werd bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van 1 juli 2009.

De rechtbank heeft de deskundigenrapporten in de procedure betrokken en vastgesteld dat de schade door woelratten in 2005 is aangericht. De rechtbank oordeelt dat de taxatie op 27 oktober 2005 niet deugdelijk was, omdat er mogelijk nog schade was na deze datum. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit van het Faunafonds vernietigd en zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 196.403,53, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 april 2006. Daarnaast heeft de rechtbank de kosten van het deskundigenrapport en de proceskosten aan eisers toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige schadevaststelling en de rol van deskundigen in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4266
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 25 [naam]0.
inzake
[Eiseres], eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.A. den Hollander,
tegen
het bestuur van het Faunafonds, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 september 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder aan eisers een tegemoetkoming van € 77.727 verleend voor schade die woelratten aan appel- en perenbomen hebben aangericht.
Bij besluit van 12 september 2007 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de tegemoetkoming vastgesteld op € 81.758,90 en voor het overige het besluit van 9 maart 2006 gehandhaafd.
In de uitspraak van 2 juli 2008 heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2007 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen (registratienummer 07/4404).
Tegen deze uitspraak hebben zowel eisers als verweerder hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) ingesteld, welke beroepen in haar uitspraak van 1 juli 2009 ongegrond zijn verklaard.
Ter uitvoering van de voormelde uitspraak van de rechtbank heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen. Dit is het thans bestreden besluit. Hierin heeft verweerder
het bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is wederom beroep ingesteld. Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder de gedingstukken in de zaak met registratienummer 07/4404, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 18 oktober 2010. Namens eisers zijn aldaar [naam] verschenen, bijgestaan door mr. A.A. den Hollander. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink.
3. Overwegingen
Voor het wettelijk kader, alsmede de door verweerder gehanteerde taxatierichtlijnen, verwijst de rechtbank naar zijn uitspraak in de zaak met het registratienummer 07/4404.
Tussen partijen staat vast - en ook de rechtbank gaat hiervan uit - dat eisers, die een biologisch-dynamisch fruitteeltbedrijf exploiteren, schade hebben geleden doordat woelratten het wortelstelsel van appel- en perenbomen hebben aangetast. Verweerder heeft ter compensatie van deze schade op grond van artikel 84, eerste lid, in verbinding met artikel 83, eerste lid, onder b, van de Flora- en faunawet (Ffw) een tegemoetkoming uit het Faunafonds verleend.
De rechtbank stelt vast dat thans slechts nog in geding is de omvang van die tegemoetkoming.
Teneinde deze te kunnen vaststellen, zijn een tweetal onderzoeken verricht. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het taxatierapport van 31 oktober 2005, opgesteld door Taxatiebureau 2000 (hierna aangeduid met: het taxatierapport). De taxatie is gedaan naar aanleiding van de schadeopnames bij eisers bedrijf die hebben plaatsgevonden op 7 juli, 8 en 19 september en 14 en 27 oktober 2005.
Voorts heeft naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank - sector Civiel - van 3 april 2006 in de civiele procedure van eisers tegen de Provincie Gelderland en het Faunafonds een deskundigenonderzoek plaatsgevonden door een commissie bestaande uit een drietal deskundigen, te weten J. Verbeek, drs. ing. W.H. van Teeffelen en G.C. de Jong (hierna: de commissie van deskundigen). De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 15 januari 2007 (gedingstuk B53 in de zaak met registratienummer 07/4404, hierna aangeduid met het “commissierapport”).
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de tegemoetkoming in de schade met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) terecht is vastgesteld op € 81.758,90, zijnde 95 % van € 86.062, waarop de schade blijkens het taxatierapport is getaxeerd. Volgens verweerder is niet gebleken dat zich na 27 oktober 2005 nog vervolgschade heeft voorgedaan. Verweerder baseert zich in dit verband op het commissierapport, waaruit verweerder concludeert dat in 2006 geen woelratschade is aangetroffen.
Eisers hebben dit standpunt gemotiveerd bestreden en stellen zich onder meer op het standpunt dat - door de eindtaxatie op 27 oktober 2005 te doen - de schade te vroegtijdig is afgetaxeerd. Hierbij verwijzen zij naar de uitspraken van de rechtbank van 2 juli 2008 en van de ABRvS op 1 juli 2009. Volgens eisers heeft verweerder het bestreden besluit dan ook ten onrechte gebaseerd op het taxatierapport. Onder verwijzing naar het commissierapport stellen zij dat verweerder de schade in 2006 had moeten aftaxeren, aangezien de schade die door de woelratten in 2005 is aangericht, eerst dan zichtbaar is. Volgens eisers bedraagt de omvang van de schade € 812.710, zoals ook in het commissierapport wordt geconcludeerd. Verweerder dient de tegemoetkoming dienovereenkomstig vast te stellen, vermeerderd met wettelijke rente en overige gemaakte kosten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de in het bestreden besluit vastgestelde omvang van de tegemoetkoming in zijn geheel heeft gebaseerd op het taxatierapport, waarin de schade op 27 oktober 2005 is afgetaxeerd. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit hiermee een deugdelijke motivering, nu, zoals de rechtbank in zijn uitspraak van 2 juli 2008 al heeft overwogen en door de ABRvS is bevestigd, genoemd tijdstip te vroeg was om over de schade een definitief oordeel te kunnen geven. Uit de uitspraak van de ABRvS volgt immers dat verweerder op een later tijdstip had moeten aftaxeren. Deze plicht is niet vervallen enkel gelet op het feit dat er - zoals tussen partijen niet in geding is - in 2006 geen verse woelratschade is aangetroffen. Dit laat immers de mogelijkheid onverlet dat na 27 oktober 2005 nog schade door woelratten is aangericht.
Gelet op het vorenstaande komt het besluit wegens strijdigheid met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking en dient het beroep reeds hierom gegrond te worden verklaard.
Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet daar, gezien de duur van de procedure, het tijdsverloop sinds de aanvraag en het gegeven dat nieuw feitenonderzoek over boomschade in de jaren 2005 - 2006 feitelijk niet meer mogelijk is, aanleiding toe.
In aansluiting op hetgeen hiervoor reeds is overwogen staat vast dat verweerder op een later tijdstip dan 27 oktober 2005 had moeten aftaxeren en dat verweerder dit heeft verzuimd.
De rechtbank stelt vast dat het enige beschikbare feitenonderzoek van na die datum is verricht door de commissie van deskundigen, die haar bevindingen heeft neergelegd in het commissierapport. Eisers hebben dit commissierapport in de onderhavige procedure gebracht. Dat dit rapport niet met dit oogmerk is opgesteld, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat dit in de onderhavige procedure in beginsel mag worden gebruikt.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door de commissie van deskundigen verrichte tellingen ook in die zin relevant zijn, nu in het Commissierapport (blz. 24 en 28) wordt aangegeven dat de schade door woelratten is aangericht in 2005 en er voorts geen enkele concrete aanwijzing is dat de door de commissie van deskundigen als aangetast beoordeelde bomen door een andere oorzaak dan woelratten beschadigd zijn geraakt.
Hieruit volgt dat voor de rechtbank de tellingen volgens het Commissierapport het uitgangspunt vormen.
Zoals de ABRvS in haar uitspraak heeft overwogen, worden de in de door het Faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen gekozen uitgangspunten voor wat betreft de wijze van vaststelling van de tegemoetkoming onderschreven. Deze uitgangspunten betreffen de visuele vaststelling van de bovengrondse schade op het moment van de eindtaxatie, die wordt uitgevoerd op het moment zodra omtrent de schade een definitief oordeel kan worden gegeven - aan het einde van het groeiseizoen - en de keuze dat voor de te vergoeden bedragen voor de biologisch-dynamische teelt kan worden aangesloten bij de bedragen voor de biologische teelt. Voorts geldt als uitgangspunt dat bij de berekening van de schade aan de bomen wordt uitgegaan van twee categorieën, namelijk dode en aangetaste bomen.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Flora- en faunawet hanteert het Faunafonds verder als uitgangspunt dat bij de beoordeling van verzoeken om vergoeding, díe schade wordt vergoed die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de grondgebruiker behoort te worden gebracht. Een vergoeding uit het Faunafonds draagt daarom het karakter van een tegemoetkoming en is niet bedoeld om een grondgebruiker geheel financieel schadeloos te stellen. Artikel 6, eerste lid, van de Regeling voorziet dus slechts in het verlenen van een tegemoetkoming voor schade aan het gewas zelf, de zogenoemde directe gewasschade.
Het vorenstaande brengt met zich dat schade die eisers hebben geleden door het kappen van gezonde bomen uit oogpunt van bedrijfseconomische redenen - wat daar verder ook van zij - buiten beschouwing moet blijven. Dit geldt evenzeer voor de door eisers verzochte vergoeding van door bestrijdingskosten opgelopen schade, de één jaar extra schade als gevolg van het niet tijdig kunnen vervangen van plantmateriaal en dergelijke, verhoging van de tegemoetkoming met 5 % tot 100 % en voor de gevraagde financiële compensatie in verband met de slechte marktpositie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de in het taxatierapport gehanteerde vergoedingen tot uitgangspunt bij de berekening van de tegemoetkoming te worden genomen, waarbij een vergoeding per boom redelijk wordt geacht. De rechtbank tekent hierbij aan dat de ABRvS in eerdergenoemde uitspraak heeft vastgesteld dat de zogeheten KWIN-norm voor de fruitteelt 2003 - 2004 als uitgangspunt mocht worden gehanteerd en dat verweerder voor de te vergelijken bedragen voor de biologisch-dynamische teelt mocht aansluiten bij de bedragen voor de biologische teelt. De rechtbank verwerpt dan ook de in het oorspronkelijke beroepschrift van 28 december 2007 vervatte stellingen van eisers ten aanzien van de gehanteerde prijzen.
De in het taxatierapport vermelde vergoedingen bedragen:
* Vervangen appelbomen: € 16,15
* Vervangen perenbomen: € 20,25
* Appelbomen met twee jaar produktieverlies: € 7,34.
Het commissierapport gaat uit van de volgende aantallen:
* dode bomen 6.144
* slechte bomen die niet meer kunnen produceren
(waaronder 4 perenbomen) 1.336
subtotaal 7.480
* bomen met aanmerkelijk produktieverlies jong perceel 7.280
* bomen met aanmerkelijk produktieverlies oud perceel 3.000
subtotaal 10.280
De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze cijfers het volgende.
Volgens de, niet onredelijk te achten, taxatierichtlijnen wordt er onderscheid gemaakt tussen beschadigde bomen, waar een hersteltermijn van twee jaar geldt, en te vervangen bomen, waarvoor maximaal drie jaren opbrengstderving geldt. Dit betekent dat verweerder, zoals blijkt uit blz. 9 van de oorspronkelijke beslissing op bezwaar van 12 september 2007, ten aanzien van alle beschadigde bomen (ook de licht beschadigde) uitgaat van twee jaren opbrengstderving.
Gelet hierop moeten de door de commissie van deskundigen uitgevoerde tellingen in het schema bij twee categorieën worden ondergebracht.
Wat de dode bomen betreft, overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat de commissie van deskundigen niet alle gerooide bomen heeft gezien, maar (mede) is afgegaan op de eigen opgave van eisers, geen afdoende reden is om niet af te gaan op het door de commissie van deskundigen gehanteerde getal. Immers, de commissie heeft aangegeven dat de wél gecontroleerde gerooide bomen duidelijk woelratschade lieten zien en dat zij via tellingen de aantallen redelijk hebben kunnen controleren (blz. 24 van het rapport).
Met betrekking tot de vaststelling van de prijs van perenbomen met twee jaar produktieverlies overweegt de rechtbank dat is aangesloten bij de prijsverhouding te vervangen appel- en perenbomen (€ 7,34 vermeerderd met 25 %).
Ten slotte vallen de slechte bomen in de categorie “te vervangen bomen” en de bomen met een aanmerkelijk produktieverlies in de categorie “beschadigde bomen”.
te vervangen appelbomen 7.476 x € 16,15 = € 120.737,40
te vervangen perenbomen 4 x € 20,25 = 81
€ 120.818,40
beschadigde appelbomen 10.209 x € 7,34 = € 74.934,06
beschadigde perenbomen 71 x € 9,17 = 651,07 € 75.585,13
tegemoetkoming totaal € 196.403,53
Verweerder dient het totale bedrag van de tegemoetkoming aan eisers te voldoen, te vermeerderen met wettelijke rente, zoals door eisers is gevorderd, welke, gelet op de wettelijke bepalingen, verschuldigd is vanaf 20 april 2006 tot aan de dag van algehele voldoening.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten van het commissierapport voor vergoeding in aanmerking, nu kan worden gezegd dat eisers deze kosten redelijkerwijs hebben moeten maken gelet op het feit dat verweerder in gebreke is gebleven na 27 oktober 2005 zelf onderzoek te verrichten. Nu de hoogte van het voor vergoeding in aanmerking komende bedrag niet is betwist, stelt de rechtbank dit bedrag vast op € 28.500.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
I verklaart het beroep gegrond;
II vernietigt het bestreden besluit;
III bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IV bepaalt dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming dient te verstrekken
van € 196.403,53, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2006
tot aan de dag van algehele voldoening;
V bepaalt dat verweerder aan eisers de kosten van het commissierapport
ad € 28.500 moet vergoeden;
VI veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 874;
VII bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzitter, mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 25 november 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 november 2010.