Parketnummer : 05/901281-08
Datum zitting : 25 november 2010
Datum uitspraak : 9 december 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. J. Zandberg, advocaat te Zevenaar.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 18 december 2008 te Duiven en/of te Zevenaar, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) de
gemeente Duiven heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (in
totaal ongeveer 381.864,17 euro), in elk geval van enig goed, hierin bestaande
dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen,
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(telkens) valse facturen terzake verrichte werkzaamheden door/op naam van het
(fictieve) bedrijf [bedrijfsnaam] heeft opgemaakt/ heeft laten opmaken,
terwijl er geen werkzaamheden voor de gemeente Duiven waren verricht en/of
(vervolgens) (telkens) (die/een) vals opgemaakte factuur/facturen voor akkoord
heeft geparafeerd/ heeft laten paraferen en/of (telkens) (die/een) vals
opgemaakte factuur/facturen namens [bedrijfsnaam] ter betaling heeft
ingediend/laten indienen bij, althans ten laste van de gemeente Duiven,
waardoor die gemeente Duiven (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte;
verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari
2004 tot en met 18 december 2008 te Duiven en/of te Zevenaar, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij,
verdachte en/of haar mededader(s) op één of meerdere tijdstippen in voormelde
periode (telkens)
van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer
381.684,17 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats , de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens)
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en)
was/waren en/of wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl zij wist
dat dat/die voorwerp(en)- middelijk of onmiddellijk- afkomstig was uit enig
misdrijf (oplichting)
en/of (een) voorwerp(en) (telkens)
heeft verworven, heeft voorhanden gehad, heeft overgedragen en/of omgezet,
althans van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld (in totaal
ongeveer 381.864,17 euro) gebruik heeft gemaakt, te weten door
-(een gedeelte van) dat geld over te(laten) boeken van bankrekeningnummer
[nummer] op naam staand van [bedrijfsnaam] naar een betaalrekeningnummer
[nummer] t.n.v. F.J.M. [medeverdachte] en/of een spaarrekeningnummer [nummer]
t.n.v. F.J.M. [medeverdachte] en/of
-(een gedeelte van) dat geld aan te wenden voor het betalen van één of meer
vakantiereizen en/of een personenauto en/of garagerekeningen en/of huur en/of
CJIB boetes en/of één of meer gerechtsdeurwaarderskantoren en/of
consumptiegoederen en/of één of meer (andere) doeleinden
terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp -onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf (oplichting);
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 25 november 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Zandberg, advocaat te Zevenaar.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: Gemeente Duiven, gemachtigde: mr. J.H.D. van Onna.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij Gemeente Duiven wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechte¬nis.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft onder de aandacht gebracht dat tijdens het onderzoek door de politie allerlei strafvorderlijke onderzoekshandelingen zijn gedaan, zonder dat er een aangifte is opgenomen.
Voor zover de verdediging een beroep heeft gedaan op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, overweegt de rechtbank als volgt.
Het staat het openbaar ministerie in beginsel vrij om bij een verdenking onderzoekshandelingen te verrichten. Een aangifte is hiervoor niet noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatigheden en verwerpt dit verweer.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 01 januari 2004 tot en met 18 december 2008 werd de Gemeente Duiven door middel van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels bewogen tot afgifte van een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 381.864,17 euro).
Degene die de gemeente bewoog tot afgifte van een hoeveelheid geld deed dit met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door opzettelijk valselijk, listiglijk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid (telkens) valse facturen terzake verrichte werkzaamheden op naam van het bedrijf [bedrijfsnaam] op te maken,
terwijl [bedrijfsnaam] geen werkzaamheden voor de gemeente Duiven had verricht. Vervolgens werden die vals opgemaakte facturen voor akkoord geparafeerd en werden die facturen ingediend bij de gemeente Duiven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de heer [medeverdachte] de onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. Verdachte heeft part nog deel aan de oplichting.
De officier van justitie baseert zich enkel op de verklaring van de heer [medeverdachte], die heeft verklaard dat zij zouden hebben samengewerkt. De verdediging acht deze verklaring van [medeverdachte] ongeloofwaardig.
Op 15 januari 2004 werd het bedrijf [bedrijfsnaam] geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Verdachte en de heer [medeverdachte] zijn samen naar de Kamer van Koophandel gegaan om het bedrijf te registreren. Op 26 januari 2004 zijn verdachte en de heer [medeverdachte] samen naar de SNS-bank gegaan om daar een rekening voor dit bedrijf te openen, waarvan verdachte gemachtigde werd. Op 27 februari 2004 kwam het eerste bedrag binnen op de rekening van [bedrijfsnaam] BV. Dit betrof een bedrag van € 1.142,40 afkomstig van de gemeente Duiven. Daarna kwamen met steeds grotere regelmaat inkomsten van de gemeente Duiven binnen op de rekening, in het jaar 2004 variërend van ongeveer € 500,- tot ongeveer € 2.000,- per transactie. Vanaf de opening van de rekening tot aan 18 mei 2004 werd na iedere transactie een afschrift verstuurd naar het GBA-adres van verdachte: [adres]. Op 18 mei 2004 werd het adres schriftelijk gewijzigd naar [adres], waarna de afschriften retour kwamen. Uiteindelijk werd op 22 december 2004 werd het bedrijf [bedrijfsnaam] uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, waarbij als reden werd opgegeven ‘wegens opheffing van de activiteiten’. De bankrekening van [bedrijfsnaam] BV bleef bestaan.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] en zij samen een bedrijfje in groenvoorziening wilden beginnen. Zij zou van dat bedrijfje dan de administratie doen, waardoor zij weer wat inkomsten zou hebben. Zij zou ook één keer inkomsten hebben gehad uit het bedrijfje, maar op een gegeven moment zou [medeverdachte] haar hebben verteld dat de onderneming toch niet levensvatbaar bleek. Vanaf mei 2004 zou verdachte al geen afschriften meer hebben ontvangen en op een gegeven moment aan het eind van dat jaar hebben zij en [medeverdachte] daarom het bedrijf bij de Kamer van Koophandel laten uitschrijven. Zij kreeg nog wel regelmatig geld van de heer [medeverdachte] en hij betaalde ook deurwaarders en boetes voor haar, maar dat zag zij meer als een ‘vriendelijk gebaar’. Hij kreeg daar ook iets voor terug, namelijk aandacht van haar kant, massages en seksuele handelingen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zij niet wist wat de daadwerkelijke bedoeling van [bedrijfsnaam] was, ongeloofwaardig.
De afschriften van het rekeningnummer [nummer] op naam van [bedrijfsnaam] werden tot 18 mei 2004 verstuurd naar het adres [adres] te Zevenaar, het GBA-adres van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat zij slechts drie afschriften heeft gezien, maar uit de mutaties van de SNS-bank in combinatie met de informatie van de SNS-bank dat na iedere transactie een afschrift werd gestuurd, volgt dat in ieder geval 34 afschriften naar haar adres moeten zijn verstuurd. Op die afschriften was te zien dat er behoorlijk wat geld binnenkwam. Verdachte heeft over de drie afschriften, waarvan zij heeft gezegd dat zij die wel heeft ontvangen, verklaard dat zij daar verder niet op had gelet. De rechtbank acht dat, vooral ook gezien het feit dat zij het geld zo nodig had en het feit dat zij de administratie zou doen, onaannemelijk. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte ook ongeloofwaardig, omdat zij er op geen enkel moment – dat wil zeggen niet in de tenlastegelegde periode en ook niet tijdens het onderzoek ter terechtzitting – blijk van heeft gegeven dat zij dacht dat zij werkelijk de administratie voor [bedrijfsnaam] zou gaan doen. Zij heeft niet geïnformeerd bij verdachte wanneer zij aan de slag zou gaan, heeft niets verklaard over de precieze inhoud van de werkzaamheden en was niet teleurgesteld toen het niet door ging en zij dus geen geld kon verdienen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte aanwezig was bij het opmaken van de eerste factuur door [medeverdachte]. Daarna zou [medeverdachte] de facturen zelf hebben opgemaakt, maar verdachte zou er wel van hebben geweten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar is en dus niet als bewijs mag worden gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de heer [medeverdachte] over het plan van beide verdachten en het gezamenlijk opstarten van de onderneming wel betrouwbaar is. Die verklaring vindt bevestiging in de overige bewijsmiddelen, bovendien heeft de heer [medeverdachte] ook over zijn eigen aandeel verklaard.
De rechtbank is, gezien het hierboven overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tot 22 december 2004, het moment van uitschrijving van [bedrijfsnaam] bij de Kamer van Koophandel, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. In totaal heeft verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte], de gemeente opgelicht voor een bedrag van € 38.725,52.
De rechtbank zal verdachte voor de periode na 22 december 2004 vrijspreken, nu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigend en wettig bewijs voorhanden is dat verdachte ook nog na uitschrijving van [bedrijfsnaam] tezamen met medeverdachte [medeverdachte] de gemeente heeft opgelicht. Niet kan worden uitgesloten dat, zoals verdachte ter terechtzitting heeft toegelicht, zij, nadat de onderneming bij de Kamer van Koophandel was uitgeschreven, in de veronderstelling heeft verkeerd dat alle activiteiten – legaal of illegaal – waren geëindigd. De bedragen van [medeverdachte] die zij nadien heeft ontvangen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zo hoog dat zij heeft moeten vermoeden of wist dat hij dat geld (nog steeds) door misdrijf verkreeg. In het dossier zijn onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden die deze stelling van de officier van justitie onderschrijven.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
verdachte op tijdstippen in de periode van 01 januari
2004 tot en met 22 december 2004 te Duiven en/of te Zevenaar, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door door listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) de gemeente Duiven heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (in
totaal ongeveer 38.725,52 euro), in elk geval van enig goed, hierin bestaande
dat verdachte (telkens) tezamen met verdachtes mededader(s), althans alleen,
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk
valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
(telkens) valse facturen terzake verrichte werkzaamheden door/op naam van het
(fictieve) bedrijf [bedrijfsnaam] heeft opgemaakt/ heeft laten opmaken,
terwijl er geen werkzaamheden voor de gemeente Duiven waren verricht en/of
(vervolgens) (telkens) (die/een) vals opgemaakte factuur/facturen voor akkoord
heeft geparafeerd/ heeft laten paraferen en (telkens) (die/een) vals
opgemaakte factuur/facturen namens [bedrijfsnaam] ter betaling heeft
ingediend/laten indienen bij de gemeente Duiven, waardoor die gemeente Duiven (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 december 2008 te Duiven en Zevenaar een hoeveelheid geld en een aantal goederen consumptiegoederen van verdachte [medeverdachte] ontvangen. Daarnaast heeft de heer [medeverdachte] huur, CJIB boetes en gerechtsdeurwaarderskantoren betaald voor verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen.
De verdediging heeft de rechtbank gevraagd verdachte vrij te spreken van het haar tenlastgelegde. Verdachte wist niet dat het geld dat zij kreeg afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank zal, gezien hetgeen zij hierboven onder feit 1 heeft overwogen, verdachte vrijspreken van het witwassen voor de periode van 23 december 2004 tot 18 december 2008.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat haar medeverdachte, de heer [medeverdachte], zich nog steeds bezighield met het oplichten van de Gemeente.
Ten aanzien van de periode 1 januari 2004 tot en met 22 december 2004 acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de gelden die werden verkregen uit [bedrijfsnaam], uit misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft deze gelden voorhanden gehad en (een gedeelte van dat geld) aangewend voor het betalen van vakantiereizen, garagerekeningen, huur, consumptiegoederen of andere zaken.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstand dat zij bewezen acht dat:
verdachte op meer tijdstippen in de periode van 01 januari 2004 tot en met 22 december 2004 te Duiven en/of te Zevenaar, tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij,
verdachte, en haar mededaders op meerdere tijdstippen in voormelde
periode (telkens) voorwerp(en) verworven,voorhanden gehad, overgedragen en omgezet,
te weten door
-(een gedeelte van) dat geld over te(laten) boeken van bankrekeningnummer
[nummer] op naam staand van [bedrijfsnaam] naar een betaalrekeningnummer
[nummer] t.n.v. F.J.M. [medeverdachte] en/of een spaarrekeningnummer [nummer]
t.n.v. F.J.M. [medeverdachte] en/of
-(een gedeelte van) dat geld aan te wenden voor het betalen van één of meer
vakantiereizen en garagerekeningen en/of huur en/of
CJIB boetes en/of één of meer gerechtsdeurwaarderskantoren en/of
consumptiegoederen en/of één of meer (andere) doeleinden
terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen -onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig misdrijf (oplichting);
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd’
Ten aanzien van feit 2:
‘medeplegen van een gewoonte maken van witwassen’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 15 oktober 2010; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 27 november 2009, betreffende verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De verdediging heeft, nu zij vrijspraak heeft bepleit, zich niet uitgelaten over de strafmaat.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft tezamen met een ander gedurende een jaar lang de Gemeente Duiven opgelicht voor een bedrag van in totaal € 38.725,52 en het geld dat zij daarmee heeft ‘verdiend’ witgewassen.
Zij deed dit door samen met een vriend, die bij de gemeente werkte, een bedrijfje op te zetten, te weten [bedrijfsnaam], dat zogenaamd in groenvoorzieningen deed. De werkzaamheden die op papier werden verricht, werden in werkelijkheid door ambtenaren van de gemeente verricht en niet door [bedrijfsnaam]. Er werden facturen gestuurd voor de werkzaamheden en de gelden werden, door een constructie opgezet door verdachte en haar medeverdachte, overgemaakt op het rekeningnummer van [bedrijfsnaam]. Verdachte was gemachtigde van dit rekeningnummer en hoewel haar medeverdachte de beschikking over de bijbehorende pinpas had, kreeg verdachte regelmatig geld van hem en betaalde hij haar boetes en deurwaarders.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een zeer ernstig feit. Verdachte heeft geld dat voor de gemeenschap in Duiven was bedoeld, in eigen zak gestoken. Hiermee heeft zij de gemeente en de gemeenschap benadeeld.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt voorts dat verdachte reeds eerder ter zake voor een soortgelijk delict veroordeeld.
Nu de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, voor beide feiten ‘slechts’ één jaar van de tenlastegelegde periode bewezen acht en zij voorts uitgaat van een minder grote rol van verdachte in het geheel dan haar medeverdachte, komt zij tot een lagere straf dan die door de officier van justitie is geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Gemeente Duiven heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij Gemeente Duiven vordert een bedrag van € 381.585,92.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de vordering van de benadeelde partij Gemeente Duiven wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het voegingsformulier niet is ondertekend door de Gemeente Duiven. Krachtens de gemeentewet vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente. Er blijkt echter niet van een machtiging van de burgemeester.
De machtiging aan mr. Onna is gegeven door de controller, niet door de burgemeester.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij Gemeente Duiven niet van eenvoudige aard. Uit het dossier lijkt te volgen dat de controlesystemen binnen de gemeente niet naar behoren hebben gefunctioneerd. Of en in hoeverre dat het geval was, zal in een civiele procedure moeten worden uitgezocht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. Mogelijk kan de benadeelde partij de schade verhalen via de burgerlijke rechter.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 326, 420 en 402bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf 80 (tachtig) uren niet zullen worden tenuitvoergelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen, waarvan 80 (tachtig) dagen zien op het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf en 40 (veertig) dagen op het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens haar vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat zij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Gemeente Duiven.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Klep (voorzitter), I.D. Jacobs en E. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2010.