ECLI:NL:RBARN:2010:BO9041

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208945
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • [A]
  • [B]
  • [C]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens misbruik van het wrakingsinstrument

In deze zaak heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de kantonrechter afgewezen. Het verzoek was ingediend door Euro Beveiligingen B.V. op 18 november 2010, met als grond dat de kantonrechter banden zou hebben met de Katholieke Universiteit St. Radboud, wat volgens verzoeker zou leiden tot vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde echter dat de gestelde banden op zichzelf niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. Bovendien zijn er geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die deze vrees objectief gerechtvaardigd maken. De rechtbank stelde vast dat het wrakingsverzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend na het bekend worden van de feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat verzoeker het wrakingsinstrument misbruikte, met als doel de voortgang van de procedure te schaden. Daarom werd het verzoek tot wraking niet in behandeling genomen en werd bepaald dat een volgend verzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 208945 / HA RK 10-249
Beschikking van 16 december 2010
in de zaak van
EURO BEVEILIGINGEN B.V. te Arnhem
verzoeker,
gemachtigde [ ],
en
MR. [verweerder],
In hoedanigheid van kantonrechter in de zaak tussen Euro Beveiligingen B.V. en de maatschap [belanghebbende] (zaak- en rolnummer: 677051 CV EXPL
10-4112).
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 november 2010
- het schriftelijke verweer van mr. [verweerder] van 7 december 2010
- de brieven van [gemachtigde] van 6 december 2010, 10 december 2010, 14 december 2010 en 15 december
2010
- de brieven van de rechtbank van 3 december 2010, 7 december 2010 en 14 december 2010
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 december 2010
- de mondelinge behandeling op 16 december 2010
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.2 Bij de mondelinge behandeling op 16 december 2010 is niemand verschenen.
1.3 De rechtbank heeft aansluitend aan deze behandeling mondeling uitspraak gedaan. Hieronder staan de overwegingen waarop deze uitspraak van 16 december 2010 stoelt.
2. De wrakingsverzoeken
2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [verweerder] als rechter in de zaak met nummer 10-4112 tussen verzoeker en [belanghebbende].
2.2 In deze zaak heeft verzoeker al eerder, op 24 juli 2010, een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. [betrokkene] en [verweerder]. Bij beschikking van 5 oktober 2010 heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen (registratienummer: 10-913). Vervolgens heeft verzoeker op dezelfde dag een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de wrakingskamer die voornoemde beslissing van 5 oktober 2010 hebben genomen. Dit verzoek is bij beschikking van 7 oktober 2010 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de procedure al was geëindigd met de beslissing van 5 oktober 2010 (zaaknummer / rekestnummer: 206395 / HA RK 10-199).
2.3 Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek van 18 november 2010 aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden omdat hij er nu pas achter is gekomen dat mr. [verweerder] objectief belangen heeft bij de Katholieke Universiteit St. Radboud.
2.4 Op 3 december 2010 zijn partijen schriftelijk uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 16 december 2010 om 15.30 uur. In deze uitnodiging is tevens vermeld uit welke leden de wrakingskamer bestaat. Ook is in deze brief vermeld dat de naam van de griffier op dit moment nog niet bekend is.
2.5 Bij brief van 6 december 2010 heeft [gemachtigde] namens verzoeker verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling. Bij brief van de rechtbank
van 7 december 2010 is dit verzoek afgewezen. Verder is in deze brief vermeld dat [gemachtigde] tijdens de zitting van de wrakingskamer in de gelegenheid zal worden gesteld nog een nadere toelichting te geven op de door hem aangevoerde gronden voor het wrakingsverzoek. Tevens is in de brief vermeld dat mr. [griffier] als griffier op de zitting aanwezig zal zijn.
2.6 Mr. [verweerder] heeft bij brief van 7 december 2010 laten weten niet in de wraking te berusten en heeft daartegen verweer gevoerd. Tevens heeft hij aangegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Een afschrift van deze brief is op 8 december 2010 per post verzonden aan verzoeker en aan [gemachtigde].
Op dezelfde dag is deze brief ook per mail aan [gemachtigde] gezonden.
2.7 [gemachtigde] heeft vervolgens op 10 december 2010 nogmaals een brief aan de rechtbank gezonden. Hierop is gereageerd bij brief van 14 december 2010, welke brief op 14 december 2010 zowel per aangetekende post als per mail aan
[gemachtigde] is gezonden. Deze brief is ondertekend namens de voorzitter van de wrakingskamer, mr. [A], en hierin is het volgende vermeld:
‘In antwoord op uw brief van 10 december jongstleden, gericht aan de voorzitter van de wrakingskamer, bericht ik u als volgt.
Mocht u niet meer in het bezit zijn van een kopie van het dossier in de hoofdzaak, dan kunt u onder vermelding van het procedurenummer een kopie opvragen bij de sector waar de hoofdzaak aanhangig is. Voor wat betreft het dossier van de wrakingskamer, deze stukken zijn reeds aan u ter beschikking gesteld. De namen van de behandelend rechters en de zittingsgriffier zijn aan u bekend gemaakt. Tijdens de zitting zult u in de gelegenheid worden gesteld nader in te gaan op uw stelling dat deze stukken niet tijdig aan u zijn verstrekt, waarna hierover een beslissing zal worden genomen.
Verder bericht ik u dat de zitting van 16 december 2010 gewoon doorgang zal vinden. Tijdens de zitting krijgt u de gelegenheid het wrakingsverzoek nader toe te lichten. Ook kunt u desgewenst nog nader ingaan op uw brieven van 6 december 2010 en 10 december 2010. Vervolgens zullen hierover beslissingen worden genomen. De rechtbank zal geen (geluids)opnames van deze zitting maken.
Brieven met een soortgelijke inhoud als uw brieven van 6 december 2010 en 10 december 2010 worden door de rechtbank niet meer beantwoord.’
2.8 Vervolgens heeft [gemachtigde] op 14 december 2010 en 15 december 2010 per mail nogmaals twee brieven aan de rechtbank gezonden.
2.9 Een half uur voor aanvang van de zitting van de wrakingskamer van 16 december 2010 heeft [gemachtigde] , zowel per fax als per mail, een verzoek aan de rechtbank gezonden tot wraking van de leden van de wrakingskamer, in het bijzonder de voorzitter, mr. [A].
3. De beoordeling
Wrakingsverzoek van de wrakingskamer van 16 december 2010
3.1 Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. In het wrakingsverzoek zijn deze concrete feiten en omstandigheden niet opgenomen, zodat het wrakingsverzoek kennelijk niet voldoet aan de eisen die daaraan in de wet zijn gesteld. Verder stelt de rechtbank vast dat de laatste brief van de rechtbank dateert van 14 december 2010 en dat deze brief op dezelfde dag per mail aan [gemachtigde] is verzonden. Op dat moment zijn alle feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend geworden. Door vervolgens met het indienen van het wrakingsverzoek te wachten tot een half uur voor de zitting van 16 december 2010, is dit verzoek niet ingediend zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden (zie artikel 37 Rv). Ook wat dat betreft voldoet het verzoek kennelijk niet aan de eisen die daaraan in de wet zijn gesteld. Gelet voorts op hetgeen hiervoor onder 2. over eerdere wrakingsverzoeken en het verloop van de procedure is vermeld, begrijpt de rechtbank dat verzoeker met zijn wrakingsverzoek van 16 december 2010 geen ander doel voor ogen had dan het bewerkstelligen dat op het wrakingsverzoek van mr. [verweerder] niet zo spoedig als mogelijk kan worden beslist. Deze gang van zaken verhoudt zich niet met het wettelijk stelsel dat er juist in voorziet dat op een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk onherroepelijk wordt beslist. Dit in het belang van een ongestoorde voortgang en afdoening binnen een redelijke termijn van de hoofdzaak. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de wrakingskamer van oordeel dat sprake is van misbruik van het wrakingsinstrument en dat dit rechtvaardigt dat de wrakingskamer zelf op het wrakingsverzoek beslist. Dit geeft de wrakingskamer tevens aanleiding het wrakingsverzoek van 16 december 2010 niet in behandeling te nemen.
Wrakingsverzoek mr. [verweerder] van 18 november 2010
3.2 Volgens artikel 37 lid 3 Rv moeten alle in artikel 36 Rv genoemde feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog kunnen worden aangevoerd. Verzoeker stelt in dit verband dat hij er pas na de beschikking van de wrakingskamer van 7 oktober 2010, te weten op 18 november 2010, achter is gekomen dat mr. [verweerder] objectief belangen heeft bij de Katholieke Universiteit St. Radboud (hierna: universiteit).
3.3 De wrakingskamer overweegt dat de door verzoeker gestelde banden van mr. [verweerder] met de universiteit op zichzelf beschouwd niet tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van vooringenomenheid. Ook overigens zijn geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit objectief afgeleid moet worden dat mr. [verweerder] jegens verzoeker vooringenomen is of de vrees van verzoeker dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Gelet hierop hoeft de vraag of mr. [verweerder] belangen heeft bij de universiteit en zo ja welke belangen dit zijn, niet beantwoord te worden. Ook de vraag op welk moment verzoeker de door hem gestelde ontdekking heeft gedaan, behoeft niet te worden beantwoord.
3.4 Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
3.5 Verzoeker heeft reeds verschillende wrakingsverzoeken in de onderhavige procedure gedaan zonder naar behoren concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit in redelijkheid af te leiden valt dat sprake is van vooringenomenheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat wettigt de conclusie dat de verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven dan wel met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te schaden. Daarom is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek niet meer in behandeling zal worden genomen.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek tot wraking af;
4.2. bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. [A], voorzitter, [B] en [C], leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. [griffier] op 16 december 2010.