zaaknummer / rolnummer: 202369 / HA ZA 10-1259
Vonnis van 22 december 2010
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn,
[gedaagde],
wonende te Beuningen,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. van Rhijn te Alkmaar.
Partijen zullen hierna Achmea en [adres] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2010
- de brief d.d. 1 december 2010 van mr. Van Rhijn.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op donderdagavond 15 december 2005 heeft omstreeks 20.04 uur op de [weg 1] te [woonplaats] in de gemeente [gemeente] een aanrijding plaatsgevonden tussen twee auto’s. Het was donker en regende die avond. De weg heeft twee rijbanen en kent een maximumsnelheid van 80 km/h. Ter plaatse is geen straatverlichting aanwezig. In de berm langs de voor [adres] bestemde rijbaan bevinden zich ter hoogte van de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden geen bomen.
2.2. Mevro[betrokkene]trokkene] (hierna te noemen [betrokkene]) reed in een [auto betrokkene], type [type], met kenteken [kenteken]. Zij kwam uit de richting van [A] en reed in de richting van [B]. Naast haar zat mevro[ ]get[getuige 1] (hierna te noemen [getuige 1]) als passagier in de auto.
2.3. [adres] was bestuurder van de andere auto, een [auto gedaagde], type [type], met kenteken [kenteken]. Hij kwam uit de richting van [B] en was onderweg naar [A]. In de auto bij [adres] zat mevrouw [getui[getuige 2] (hierna te noemen [getuige 2]) als passagier.
2.4. Op enig moment is [adres] met zijn [auto gedaagde], vanuit [adres] gezien ter hoogte van een flauwe bocht naar rechts, op de rijbaan van [betrokkene] terechtgekomen, waarna de auto’s frontaal op elkaar gebotst zijn. Beide auto’s reden voorafgaand aan de botsing ongeveer 70 à 80 km/h en hadden hun ruitenwissers aan.
2.5. [adres] heeft op 15 december 2005, kort na het ongeval tegenover de politie onder meer verklaard:
- dat het opeens hevig ging regenen en dat hij hierop de ruitenwissers op de hardste stand had gezet;
- plotseling koplampen van een ander voertuig zag en tegen deze auto is gereden;
- dat hij op de rechter weghelft reed ten tijde van de aanrijding.
2.6. [adres] heeft vervolgens op 19 december 2005 tegenover de politie onder meer verklaard:
Toen ik op de rotonde richting [A] reed begon het heel hard te regenen. Ik heb de ruitenwissers op de snelste stand gezet. Ik had toen nog goed zicht. Ik kon de witte lijnen op de weg nog goed volgen. Ik heb er wel aan gedacht om de auto langs de kant van de weg te zetten omdat het echt heel slecht weer was. (…)
U vraagt mij op welke weg helft ik reed toen ik bij de rotonde rechtsaf ging de [weg 1] op. Ik kan u vertellen dat ik op de rechtse weg helft reed. Ik weet 100% zeker dat ik op de rechts weg helft reed omdat ik de ruitenwissers op de snelste stand had staan, en ik de strepen van het wegdek nog goed kon zien. Ik kon de berm aan de rechterkant nog goed zien. Ik zag op een gegeven moment 2 lichten recht op mij afkomen. Ik zag verder op deze weg geen andere lampen of auto’s rijden. Op het moment dat ik die lichten recht op mij af zag komen ben ik uitgeweken naar de linker kant van de weg. Ik zag dat er 2 koplampen steeds dichterbij kwamen. Ik zag ook dat deze weer naar de goede weg helft reden. Toen de auto die mij tegemoet kwam weer de goede weg helft opreed was het al te laat en zaten wij tegen elkaar. Ik heb op de linker weg helft gereden omdat ik zo de auto probeerde te ontwijken. Ik heb er niet aan gedacht om de berm in te gaan. Ik wilde om de auto heen rijden om zo de aanrijding te voorkomen.
2.7. [getuige 2] heeft op 20 december 2005 tegenover de politie onder meer verklaard:
Toen we op de [weg 1] reden regende het heel hard. Ik zag dat de ruitenwissers op de een (1) na snelste stand stonden. Ik weet niet precies hoe het zicht was op de weg want daar hou ik me niet zo mee bezig. Ik zag op een gegeven moment wel dat er 2 lichten op ons afkwamen, en hierdoor kon ik zien dat het uitzicht niet goed was. Ik zag dat de 2 lichten in het midden van de weg ons tegemoet kwamen. Na ongeveer 10 seconden kwamen wij in botsing met het voertuig waarvan ik de lampen zag. [gedaagde] probeerde de botsing te voorkomen door naar links uit te wijken. Ik kan u niet vertellen hoeveel meter van te voren [gedaagde] op de linker weg helft reed. Voor zover ik weet heeft [gedaagde] niet op de linker weg helft gereden, behalve bij de uitwijk manoeuvre. Ik zag dat er op 2 a 300 meter achter de auto waarmee wij in botsing zijn gekomen nog een auto reed.
2.8. [getuige 1] heeft op 20 december 2005 tegenover de politie onder meer verklaard:
Het zicht vanuit de auto op de weg was goed. Geen van de ramen van auto waren beslagen. (…) Ik zag ook dat er lampen recht op ons af kwamen. Op een gegeven moment zeiden mijn vriendin [ ] en ik tegen elkaar “die auto komt recht op ons af rijden.
U vraagt mij of mijn vriendin [ ] iets heeft gedaan om het ongeval te kunnen voorkomen. Ik kan u vertellen dat mijn vriendin daar geen kans meer voor had, want toen we de lampen zagen, zaten we er al tegen aan. Mijn vriendin [ ] heeft niet kunnen uitwijken voor de tegemoetkomende auto.
U vraagt mij aan welke kant van de weg wij op het moment en voor het moment van het ongeval reden. Ik kan u met 100% zekerheid zeggen dat we op de rechter weg helft reden, en dat we niet op de linkerbaan zijn geweest. (…)
Ik wil nog wel benadrukken dat de auto recht op ons af kwam rijden. De auto zat dus helemaal rechts op de weg van ons uit gezien.
2.9. [betrokkene] heeft op 21 december 2005 tegenover de politie verklaard dat zij zich niets meer van het ongeval kan herinneren.
2.10. Achter [adres] reed een auto die werd bestuurd door de heer [ ] [getuige 3] (hierna te noemen [getuige 3]). Hij heeft op 10 januari 2006 onder meer tegenover de politie verklaard:
Ik zag dat de [auto gedaagde] een bocht inreed. Dit was een flauwe bocht naar rechts. Toen ik dichter bij de bocht kwam, zag ik een auto tegemoet komen rijden. Ik kon dit zien door de twee koplampen, welke branden. Ik zag opeens dat de lichten van de tegemoetkomende auto plots veranderen van richting. Ik zag dat deze lichten niet meer vooruit, maar meer naar rechts schenen. Kort daarop zag ik dat beide auto’s tegen elkaar aanreden en dat de achterkant van beide auto’s los van de grond kwam. (…)
Wat mij wel bijgebleven is, wat de bestuurster van de tegemoetkomende auto als eerste tegen mij zei. Ik hoorde dat zij zei: “Hij kwam recht op mij af.”
Ik heb niet kunnen zien wie er op de verkeerde weghelft is gekomen en hoe de aanrijding precies is ontstaan.
2.11. De heer [ ] [getuige 4]s (hierna te noemen [getuige 4]s) heeft vlak nadat de aanrijding had plaatsgevonden tegenover de politie onder meer verklaard:
Ik heb de aanrijding zelf niet zien gebeuren. Toen ik ter plaatse kwam zag ik dat de twee vrouwen die in de gele Daihatsu zaten al uitgestapt waren. (…) Ik hoorde dat beide vrouwen tegen mij zeiden dat ze het idee hadden dat ze op de rechterweghelft reden. Hiermee bedoelden ze hun eigen weghelft. Ik hoorde dat de bijrijdster hierin stelliger was dan de bestuurster zelf. De bestuurster was namelijk nogal versuft van de aanrijding. Ik zag dat beide vrouwen in mijn auto vervolgens steeds slechter werden en wegzakten.
2.12. De heer [ ] [getuige 5] (hierna te noemen [getuige 5]), die na de aanrijding ten behoeve van de bergingswerkzaamheden ter plaats kwam, heeft tegenover de politie op 7 februari 2006 onder meer verklaard:
Toen ik ter plaatse was, kwam ik in contact met een mij onbekende jongeman. Hij gaf mij aan dat hij kort voor mijn komst ter plaatse als bestuurder van de [auto gedaagde] bij het door u bedoelde ongeval betrokken was. Ik wist inmiddels dat het een ernstig ongeval betrof, waarbij drie personen ernstig waren gewond. Ook wist ik dat een van die gewonden een jonge vrouw was, die ook in de bij de aanrijding betrokken [auto gedaagde] had gezeten. Zij bleek de vriendin te zijn van dezelfde jongeman, waarmee ik in gesprek was. Het viel mij onmiddellijk op, dat zijn gedrag zeer nonchalant en onverschillig was, zeker gezien het feit dat hij kort tevoren bij dit ongeval was betrokken. Spontaan vertelde hij mij, dat hij in het geheel niet wist hoe het ongeval was gebeurd. Het enige dat hij wist, was dat hij direct voor het ongeval bezig was om de ruitenwissers te bedienen omdat het zeer hard begon te regenen.
2.13. Door de politie is proces-verbaal opgemaakt van de aanrijding. Als beknopte omschrijving van het ongeval is opgenomen:
Betrokkene 1 ([adres], rechtbank) reed over de [weg 1], komende uit de richting van de [weg 3]g en gaande in de richting [A]. Betrokkene 2 ([betrokkene], rechtbank) reed over de [weg 1], komende uit de richting [A] en gaande in de richting van de [weg 3]g. Omdat betrokkene 1 niet zoveel mogelijk rechts hield, ontstond tussen hem en de op dezelfde weg tegemoetkomende betrokkene 2 een aanrijding. (art. 3 lid 1 RVV 1990.)
Door medewerkers van het Bureau Verkeerstaken is een onderzoek ingesteld. Daarbij bleek het volgende:
Bij onderzoek aan de voertuigen zijn door ons geen gebreken aangetroffen. Beide voertuigen voerden op het moment van het ongeval verlichting. De ruitenwisser van de [auto gedaagde] stond in de snelste stand. De ruitenwisser van de [auto betrokkene] stond in de normale stand. Gezien de aangetroffen sporen op het wegdek, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen heeft de bestuurder van de [auto gedaagde] op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer gereden. Mogelijk dat hierin het verloop van de weg (gezien de rijrichting van de [auto gedaagde] een bocht naar rechts) ook nog een rol heeft gespeeld in combinatie met het slechte weer op dat moment. Indien hij door het slechte weer het verloop van de bocht niet heeft opgemerkt en in de bocht naar rechts rechtdoor is gereden dan komt hij iets voor het punt waar de botsing is gebeurd ongeveer op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer.
2.14. In het Proces-Verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 14 februari 2006 is als conclusie onder meer opgenomen:
De bestuurder van de [auto gedaagde] reed over de [weg 1], komende uit de richting van de [weg 3]g en gaande in de richting van [A]. De bestuurder van de [auto betrokkene] reed in de tegenovergestelde richting. Omdat de bestuurder van de [auto gedaagde] niet zoveel mogelijk rechts hield, kwam hij met zijn voertuig op de linker rijbaanhelft frontaal in botsing met de tegemoetkomende [auto betrokkene]. Ten gevolge van de aanrijding werden de beide inzittenden van de tegemoetkomende [auto betrokkene] en de rechtsvoor in de [auto gedaagde] zittende passagiere zwaar gewond.
Gezien vanuit de rijrichting van de [auto gedaagde] maakt de [weg 1] een flauwe bocht naar rechts. Indien vanuit diezelfde rijrichting bij aanvang van de genoemde flauwe bocht niet in enige mate naar rechts wordt gestuurd, komt het voertuig dientengevolge op de linker rijbaanhelft terecht. Mogelijk dat de bestuurder van de [auto gedaagde] de bedoelde bocht naar rechts niet heeft opgemerkt omdat het ten tijde van het ongeval erg hard regende in combinatie met de duisternis.
Voorts is in het proces-verbaal opgenomen dat ter plaatse van het ongeval een krasspoor op het wegdek op de voor de [auto betrokkene] bestemde rijbaanhelft is aangetroffen. Daarnaast is op de voor de [auto betrokkene] bestemde rijbaanhelft ook een bandenspoor aangetroffen, waarvan het profiel ogenschijnlijk overeenkomt met het bandenprofiel van de linker achterband van de [auto gedaagde].
Onder Bepaling botsposities is onder meer opgenomen:
De dag na de aanrijding is (…) de vermoedelijke botspositie gereconstrueerd van de voertuigen. Hierdoor werd duidelijk dat de beide voertuigen met de voorzijde en met name de rechter voorzijde met elkaar in botsing waren gekomen. (…) Gezien het eerder omschreven krasspoor van de [auto gedaagde] op het wegdek en de plaats, waar de vele voertuigonderdelen op het wegdek werden aangetroffen, bevond de [auto betrokkene] op het moment van de botsing zich geheel op de voor de [auto betrokkene] bestemde rijbaanhelft.
2.15. [betrokkene], [getuige 1] en [getuige 2] zijn ten gevolge van de aanrijding gewond geraakt.
2.16. Achmea is de WAM-verzekeraar van [betrokkene]. Achmea heeft op grond van de Regeling Schuldenloze Derde schade aan [getuige 2] vergoed.
2.17. [adres] is op grond van de WAM verzekerd bij N.V. Noordhollandsche van 1816 Algemene Verzekeringsmaatschappij, gevestigd te Oudkarspel (hierna te noemen de Noordhollandsche). De Noordhollandsche heeft op grond van de Regeling Schuldenloze Derde de schade van [getuige 1] vergoed.
2.18. Op verzoek van de Noordhollandsche heeft voor deze rechtbank op 14 januari 2008 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij zijn gehoord: [adres], [betrokkene], [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3].
2.19. [getuige 1] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
(…) Ik lette op de weg, want ik kijk altijd mee. Op de [weg 1] in [woonplaats] zeiden wij op een gegeven moment tegen elkaar: “die auto komt recht op ons af”. Toen we dat net hadden gezegd zaten de auto’s tegen elkaar aan. Mijn vriendin reed op de rechterrijbaan toen de lichten op ons afkwamen. Ik zag dat de lampen recht op ons afkwamen. Wij reden rechts; wij hadden geen aanleiding om naar links te gaan. U vraagt mij aan de hand waarvan ik mij herinner dat wij rechts reden. Ik ken die weg zo goed, dat ik gewoon weet dat wij rechts zaten. (…)
Ik weet 100% zeker dat mevrouw [betrokkene] niet kort voor de aanrijding naar links uitgeweken is. Op de vraag of ik mij herinner de belijning van de weg te hebben gezien antwoord ik dat ik denk van wel.
2.20. [adres] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
Op de rotonde begon het hard te regenen. Ik zette de ruitenwissers in de hoogste stand. Wij reden door die straat. Door een bocht kwam er een auto aan op mijn weghelft. (…) Ik zag die auto in de verte. Zelf was ik de bocht nog niet genaderd. U vraagt mij hoe ik zag dat de auto op mijn weghelft reed. Er is daar geen straatverlichting. Ik reed zelf aan de rechterkant en zag in het licht van mijn lampen de belijning rechts van de weg. Daardoor zag ik dat de lichten van de tegenligger op mijn weghelft zaten. Ik wilde naar links uitwijken, waardoor ik gedeeltelijk op zijn weghelft zou komen. Op het moment dat ik dat deed stuurde hij mijn kant op. Wij schrokken toen we de lichten op ons af zagen komen. Ik merkte dat [getuige 2] ook schrok. Het ging allemaal snel. Toen ik had gezien dat de tegenligger op mijn weghelft zat had ik geen tijd om na te denken of ik naar links of naar rechts moest uitwijken. Wij zaten al snel tegen elkaar.
2.21. [getuige 2] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
Toen ik op keek zag ik twee koplampen op onze weghelft. Ik kon de strepen en de berm goed zien. Daardoor zag ik dat die lampen op onze weghelft zaten. Ik schrok en zei automatisch: “kijk uit”. [gedaagde] week toen al uit naar de andere weghelft en op de een of andere manier ging de andere auto toen ook weer naar zijn eigen weghelft. Wij konden niet naar rechts uitwijken omdat daar bomen stonden.
2.22. [getuige 3] heeft bij het voorlopig getuigenverhoor onder meer verklaard:
In de flauwe bocht naar rechts die volgt op een flauwe bocht naar links reden wij nog steeds zo’n 50 meter achter de [auto gedaagde]. Ik weet dat daar een bocht is, maar ik heb niet gezien of de [auto gedaagde] naar rechts draaide. Ik zag ook niet of hij in de bocht rechts of links reed. Al heel snel kwam er een tegemoetkomende auto. Ik zag dat die auto heel snel zijn richting veranderde. De lampen van die auto schenen iets meer naar mij toe. De afstand tussen die lampen werd even groter en toen was het gelijk gebeurd. Ik zie dus in een reflex dat de wagen even knikt en dat toen alles wit was. Dat knikken was tegelijk met het verspringen van die lampen. (…)
De knik in de route van de auto die ik zag aan de koplampen en de aanrijding zaten vlak bij elkaar. Ik zie twee auto’s. De tegenligger moet van mij uit gezien in die flauwe bocht als het ware om de andere heen. Ik zie die tegenligger aankomen en dan even in mijn richting schijnen en dan direct: boem. Ik wist niet op welke weghelften ze reden. Ik moet de lichten een fractie voor de klap hebben gezien want andere had ik geen twee lampen gezien. De tegenligger draaide iets meer naar mij toe en ging dus vanuit die tegenligger gezien in de bocht iets meer naar links. Ik weet zeker dat de lampen iets meer in mijn richting schenen.
2.23. Op verzoek van de WAM-verzekeraar van [adres] heeft J.L.M. Meuwissen (hierna te noemen Meuwissen), verkeersongevallendeskundige, het proces-verbaal van de politie, alsmede het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnlayse beoordeeld. Hij heeft daarover op 27 januari 2006, op 29 mei 2007 en op 25 februari 2008 gerapporteerd. In het rapport van 25 februari 2008 concludeert Meuwissen:
De lezing van de [auto gedaagde]bestuurder wordt ondersteund door mede-inzittende I. [getuige 2], alsook door getuige [getuige 3], als het gaat over een koerswijziging van de [auto betrokkene].
De lezing van mevrouw C. [getuige 1] past niet bij de botsplaats (in de breedte van de weg) en wordt niet ondersteund door getuige [getuige 3].
Mijns inziens kan men zich in het verlengde hiervan afvragen of en in welke mate de verklaring van mevrouw C. [getuige 1] de lezing van de [auto betrokkene]bestuurder ondersteunt.
2.24. Op verzoek van Achmea heeft N.L. Bosscha (hierna te noemen Bosscha), verkeersongevallendeskundige, onderzocht in hoeverre het onderzoek van Meuwissen valide is. Bosscha heeft onder meer als volgt geconcludeerd:
De verklaringen van de betrokkenen en de getuigen leiden tot twee varianten in het kader van de oorzaak van dit ongeval, welke beiden kunnen stroken met de aangetroffen “stille getuigen” (schadebeelden, eindposities).
De eerste variant (lezing [getuige 1]) komt overeen met hetgeen mw. [betrokkene] direct na het ongeval heeft gezegd tegen getuige [getuige 4]s. Tevens kan deze variant aan de orde zijn geweest als de [auto gedaagde] bestuurder in de flauwe bocht naar rechts min of meer recht door is gereden, hetwelk kan stroken met hetgeen getuige [getuige 5] op de ongevalplaats heeft gehoord van [adres].
De tweede variant (uitwijken naar links door de [auto gedaagde] vanwege het links rijden door [betrokkene]) komt naar voren vanuit de verklaringen van de beide inzittenden van de [auto gedaagde] ([adres] en [getuige 2]) welke 4 à 5 dagen na het voorval zijn afgelegd.
Op het moment dat de bestuurder van de [auto gedaagde] in deze variant de ongevaldreiging zou moeten hebben waargenomen, was het vanwege de situering van de bocht niet mogelijk om de positie van de [auto betrokkene] (ten opzichte van de wegas/rijbaankant) waar te nemen.
Getuige [getuige 3] heeft met betrekking tot de toedracht eigenlijk alleen iets verklaard over een onregelmatigheid in het koplamplicht van de [auto betrokkene]. Ik heb het vermoeden dat zijn waarnemingen betrekking hebben op het botsmoment zelf. Als zijn uitlatingen slaan op het traject dat door de [auto betrokkene] werd afgelegd vóór de botsplaats, kunnen deze in beide varianten aansluiting vinden.
2.25. Meuwissen heeft in zijn rapport van 24 augustus 2010 gereageerd op het rapport van Bosscha.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Achmea vordert samengevat - te verklaren voor recht primair dat [adres] aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en subsidiair dat [adres] mede aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, kosten rechtens.
3.2. Achmea legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat [adres] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [betrokkene], door in strijd met een veiligheidsnorm (art. 3 lid 1 RVV) te handelen. [adres] reed op de voor [betrokkene] bedoelde rijstrook, terwijl [betrokkene] zelf op haar eigen rijstrook reed. Zij beroept zich daartoe op het Proces-Verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, waaruit volgt dat de botsing plaatsvond op de voor [betrokkene] bestemde rijbaan en dat de [auto betrokkene] van [betrokkene] zich op dat moment geheel op de eigen rijbaan bevond. Deze conclusie is in het proces-verbaal van aanrijding overgenomen, aldus Achmea. Verder verwijst Achmea naar de verklaring van [getuige 1] tegenover de politie op 20 december 2005, alsmede naar de verklaring die zij heeft afgelegd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor en ten slotte naar de rapportage van Bosscha.
Aan haar subsidiaire vordering legt zij ten grondslag dat [adres] mede aansprakelijk is. Uitgaande van de toedracht van [adres], heeft hij bij de nadering van [betrokkene], die gevaarzettend was, gewoon doorgereden. Het valt [adres] te verwijten dat hij voor de meest gevaarlijke optie heeft gekozen door uit te wijken naar de rijbaan van [betrokkene]. Op grond daarvan dient 75% van de schade aan [adres] te worden toegerekend.
Achmea stelt dat zij op grond van de Regeling Schuldenloze Derde de schade van [getuige 2] heeft vergoed. Deze schade wenst zij (deels) op [adres] te verhalen.
3.3. [adres] voert verweer. De gronden daarvan zullen hierna, bij de weergave van het geschil in reconventie, worden weergegeven.
in reconventie
3.4. [adres] vordert samengevat – te verklaren voor recht dat Achmea aansprakelijk is voor de door [adres] geleden schade en Achmea te veroordelen deze schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met kosten(inclusief nakosten) en rente over de kosten.
3.5. [adres] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [betrokkene] een verkeersfout heeft gemaakt door niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of hem te hinderen op zijn rijstrook. Doordat [betrokkene] op de voor hem bestemde rijbaan reed, is hij op het laatste moment naar links uitgeweken om een botsing met [betrokkene] te vermijden. Omdat [betrokkene] toen ook terugstuurde naar haar eigen rijbaan was een aanrijding niet meer te vermijden. Ter onderbouwing van de stelling dat [betrokkene] zich bevond op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaan, beroept hij zich op de verklaringen van hemzelf, van [getuige 2] en van [getuige 3] tegenover de politie, alsmede op hun verklaringen in het kader van het voorlopig getuigenverhoor. Voorts beroept hij zich op de rapportage van Meuwissen van 25 februari 2008, waaruit volgt dat de lezing van [adres], [getuige 2] en [getuige 3] klopt, aldus [adres].
Deze gedraging van [betrokkene] is onrechtmatig jegens [adres]. Ten gevolge van deze gedraging is de aanrijding ontstaan, met grote schade voor [adres] als gevolg. Achmea is als WAM verzekeraar van [betrokkene] op grond van artikel 6 WAM gehouden tot vergoeding van de schade. Wat betreft het uitwijken naar de rijbaan van [betrokkene] stelt [adres] dat hij geen andere keus had, zodat er geen sprake is van medeschuld.
3.6. Achmea voert verweer dat inhoudelijk (vrijwel) overeenkomt met hetgeen zij in conventie ter staving van haar vorderingen heeft aangedragen.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1. In feite zijn de vorderingen in conventie en in reconventie elkaars spiegelbeeld, zodat er aanleiding is deze gezamenlijk te beoordelen.
4.2. Achmea stelt in conventie dat [adres] een verkeersfout heeft gemaakt doordat hij op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaan is terecht gekomen, waarna de aanrijding met de [auto betrokkene] van [betrokkene] plaatsvond. [adres] heeft dit niet bestreden. Daarmee staat de onrechtmatigheid van de handelwijze van [adres] vast. Vervolgens is aan de orde of deze handelwijze ook aan [adres] kan worden toegerekend.
4.3. [adres] betwist gemotiveerd dat deze handelwijze hem kan worden toegerekend. In reconventie stelt hij dat [betrokkene] zelf een verkeersfout heeft gemaakt.
4.4. Alvorens inhoudelijk hierop in te gaan dient eerst te worden vastgesteld hoe de bewijslast van de stellingen van partijen over en weer ligt.
4.5. In conventie beroept Achmea zich erop dat [adres] aansprakelijk is voor de gevolgen van de door haar gestelde fout van [adres]. Nu [adres] zich op het standpunt stelt dat de fout hem niet kan worden toegerekend omdat [betrokkene] op de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijbaan reed en hij voor haar moest uitwijken, rust op grond van de hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daarom op Achmea de bewijslast van de door haar gestelde feiten, waarop haar vorderingen zijn gegrond, te weten dat [betrokkene] op haar eigen rijbaan reed.
4.6. In reconventie stelt [adres] dat [betrokkene] een verkeersfout heeft gemaakt door niet zoveel mogelijk rechts te houden en/of hem te hinderen op zijn rijstrook. Uit de stellingen in conventie volgt dat Achmea dit gemotiveerd betwist. Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv rust in reconventie op [adres] de bewijslast ten aanzien van de stelling dat [betrokkene] een verkeersfout heeft gemaakt.
4.7. Centraal staat dus de vraag naar de positie van de [auto betrokkene] van [betrokkene] voorafgaand aan en op het moment van de botsing.
4.8. Allereerst zijn er de verklaringen van de getuigen, waaronder bestuurder [adres]. [betrokkene] zelf heeft zowel tegenover de politie, bij het voorlopig getuigenverhoor als ook ter comparitie verklaard zich niets van de toedracht van de aanrijding te kunnen herinneren.
4.9. [getuige 1] heeft direct na de aanrijding aan getuige [getuige 4]s medegedeeld dat [betrokkene] op haar eigen weghelft reed. Vervolgens heeft [getuige 1] ditzelfde verklaard tegenover de politie op 20 december 2005, alsmede tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Dit volgt uit hetgeen hierboven bij de feiten onder 2.10, 2.8 en 2.18 is opgenomen.
4.10. Behoudens deze verklaringen van [getuige 1] heeft geen van de gehoorde getuigen verklaard dat [betrokkene] op de voor haar bestemde rijbaan reed. [getuige 1] heeft weliswaar niet kunnen aangeven aan de hand waarvan zij zich herinnert dat zij rechts reden, dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat hetgeen zij heeft verklaard ongeloofwaardig is.
4.11. Tegenover deze verklaringen van [getuige 1] staan de verklaringen van [getuige 2] en [adres]. [adres] heeft tegenover [getuige 5] kort na de aanrijding spontaan verklaard dat hij in het geheel niet wist hoe het ongeval was veroorzaakt. Voorts heeft hij die avond tegenover de politie verklaard dat hij op de rechter weghelft reed ten tijde van de aanrijding. Vervolgens heeft [adres] vier dagen later tegenover de politie verklaard dat hij op de rechter weghelft reed en de strepen van het wegdek nog goed kon zien omdat de ruitenwissers op de snelste stand stonden. Toen hij zag dat twee lichten recht op hem afkwamen is hij naar de linker kant uitgeweken. Voorts heeft [adres] bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij toen hijzelf rechts reed de belijning rechts van de weg zag en daardoor kon zien dat de lichten van de tegenligger op zijn weghelft zaten.
4.12. De rechtbank constateert dat [adres] op een cruciaal onderdeel wisselend heeft verklaard. In de verklaring tegenover [getuige 5] wist hij zich niets te herinneren, in de verklaring tegenover de politie had hij rechts gereden en bij het verhoren vier dagen later heeft hij verklaard dat hij is uitgeweken naar links.
4.13. Wat betreft de waarneming van [adres] dat [betrokkene] op de verkeerde weghelft reed geldt het volgende. De deskundige van Achmea, Bosscha, heeft in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet, alsmede ter comparitie bevestigd, dat in de lezing van [adres], dat hij abrupt aan het stuur heeft getrokken om uit te wijken naar links, drie seconden daarvoor nodig heeft gehad. Ter comparitie heeft [adres] weliswaar betwist dat hij als jong persoon voor deze manoeuvre drie seconden nodig zou hebben gehad, doch de rechtbank acht deze betwisting onvoldoende onderbouwd, te meer nu zijn deskundige Meuwissen in zijn reactie op het rapport van Bosscha van 24 augustus 2010, tegen deze stelling geen bezwaren heeft aangevoerd. Volgens Bosscha is één seconde nodig om waar te nemen dat de tegenligger op de verkeerde weghelft rijdt en om erover na te denken. Door de omstandigheden van regen, duisternis en de aanwezigheid van de bocht, was meer tijd nodig om waar te nemen. Vervolgens zijn twee seconden nodig om naar links en weer naar rechts te sturen (deze laatste handeling in verband met de herleide botspositie van de [auto gedaagde]). In een normale situatie zijn hiervoor drie seconden nodig. Dat betekent dat de afstand van de [auto gedaagde] tot de botsplaats zo’n 60 à 70 meter bedroeg. Deze afstanden corresponderen met foto’s 12 en 13 uit zijn rapport. De [auto betrokkene] van [betrokkene] bevond zich op dat moment ter hoogte van foto’s 3 en 4 uit zijn rapport. Bosscha heeft vervolgens geconcludeerd dat het vanwege de situering van de bocht niet mogelijk was om te zien op welke weghelft de [auto betrokkene] zich bevond. Meuwissen heeft in zijn rapport van 24 augustus 2010 nog aangevoerd dat [adres] uiteindelijk wel de positie van de [auto betrokkene] heeft kunnen inschatten. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat dit alleen op een moment heeft kunnen plaatsvinden dat [adres] niet meer de door hem gestelde handelingen kon verrichten. Op grond hiervan moet het ervoor worden gehouden dat [adres] niet heeft kunnen waarnemen of [betrokkene] op de verkeerde weghelft reed, vanwege de omstandigheden dat [betrokkene] uit een bocht kwam, dat het donker was en hevig regende en er ter plaatse geen straatverlichting aanwezig was.
4.14. De rechtbank hecht op grond van het voorgaande geen waarde aan de verklaringen van [adres]. Dat betekent dat deze niet tot (tegen)bewijs kunnen dienen.
4.15. [getuige 2] is eerst op 20 december 2005 door de politie gehoord, derhalve nadat [adres] voor de tweede keer door de politie was gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij niet precies weet hoe het zicht op de weg op dat moment was, alleen dat zij op een gegeven moment twee lichten op zich af zag komen in het midden van de weg en dat zij na ongeveer tien seconden in botsing met het voertuig kwamen, waarvan zij de lampen zag. Voorts verklaarde zij dat [adres] is uitgeweken naar links. [getuige 2] heeft vervolgens in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij de strepen en de berm goed kon zien en daardoor zag dat die lampen op hun weghelft zaten. De rechtbank constateert dat ook deze verklaringen wisselen, nu [getuige 2] eerst verklaarde niet te weten hoe het zicht was en vervolgens ruim twee jaar later verklaarde dat zij de strepen en de berm goed kon zien, alsmede ook dat de tegemoetkomende auto eerst in het midden van de weg en in de latere verklaring op hun weghelft reed. Nu bovendien evenzeer voor [getuige 2] geldt dat zij vanwege de situering van de bocht de positie van de [auto betrokkene] ten opzichte van wegas/rijbaankant niet heeft kunnen waarnemen, hecht de rechtbank evenmin waarde aan de verklaringen van [getuige 2]. Daarmee kunnen deze verklaringen evenmin tot (tegen)bewijs dienen.
4.16. Vervolgens heeft [getuige 3], die op enige afstand achter de [auto gedaagde] van [adres] reed, tegenover de politie verklaard dat hij de lichten van de tegemoetkomende auto plots van richting zag veranderen en zag dat deze lichten niet meer vooruit, maar meer naar rechts schenen. Voorts heeft [getuige 3] verklaard dat hij niet heeft kunnen zien wie er op de verkeerde weghelft is gekomen en hoe de aanrijding precies is ontstaan. Vervolgens heeft [getuige 3] in het voorlopig getuigenverhoor eveneens verklaard over een plotselinge verandering van richting van de koplampen van de tegemoetkomende auto. [getuige 3] noemde dat een knik in de route van de auto, doch omschreef dit vanuit de tegemoetkomende auto gezien als een draaiing naar links. Ten slotte heeft [getuige 3] verklaard dat hij niet heeft kunnen waarnemen op welke weghelft de auto’s zich bevonden.
4.17. Volgens Bosscha ziet de verandering van richting van de koplampen op het moment van de aanrijding zelf, volgens Meuwissen ziet dit op een waarneming van een onregelmatigheid in de door de [auto betrokkene] gevolgde baan voorafgaand aan de aanrijding. De rechtbank constateert dat uit de verklaringen van [getuige 3] niet duidelijk is op welk moment de verandering van richting van de koplampen van de [auto betrokkene] heeft plaatsgevonden, zodat niet duidelijk is wat hieruit afgeleid moet worden. Wel merkt de rechtbank op dat [getuige 3] verklaart dat hij de koplampen meer naar rechts ziet schijnen, hetgeen in ieder geval niet strookt met de lezing van [adres], omdat daarin juist sprake is van een koerswijziging (vanuit [getuige 3] bezien) naar links. De [auto betrokkene] is immers volgens die visie op het laatste moment van de rijbaan van de [auto gedaagde] naar de eigen rijbaan teruggekeerd. Nu [getuige 3] zelf heeft verklaard dat hij niet heeft kunnen waarnemen op welke weghelft de auto’s zich bevonden, hetgeen de rechtbank onderschrijft, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zullen deze verklaringen verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.18. Verder is er het Proces-Verbaal VerkeersOngevalsAnalyse. Daarin is geconcludeerd aan de hand van het aangetroffen krasspoor op het wegdek van de [auto gedaagde] en de plaats waar de vele voertuigonderdelen op het wegdek werden aangetroffen, alsmede aan de hand van de gereconstrueerde vermoedelijke botspositie, dat de [auto betrokkene] van [betrokkene] zich op het moment van de botsing zich geheel op de voor haar bestemde rijbaan bevond.
4.19. [adres] betwist dit aan de hand van het rapport van Meuwissen van 29 mei 2007. Meuwissen is het eens met de door de VerkeersOngevalsAnalyse herleide botspositie van de [auto gedaagde], doch niet met die van de [auto betrokkene]. De [auto betrokkene] bevond zich volgens hem, uitgaande van de rijrichting met de linkerzijde links van de asstreep en voor de rest rechts van de asstreep van de weg. Dit leidt Meuwissen af uit de aan de [auto betrokkene] geconstateerde schade. Uit foto’s heeft hij afgeleid dat de overlapping (of Überdeckung) van de [auto betrokkene] loopt van rechtsvoor tot links van het midden (niet verder dan tot de langsdrager en/of de koplampunit). Op de reconstructietekening die gebruikt is door de VerkeersOngevalsAnalyse is de [auto betrokkene] ongeveer met het midden van de linker koplamp ter hoogte van de voorhoek van de [auto gedaagde] ingetekend. Volgens Meuwissen moet de [auto betrokkene] dus verder naar links geplaatst worden, waardoor deze deels ter linkerzijde van de asstreep komt.
4.20. Bosscha brengt hiertegen in dat zowel de VerkeersOngevalsAnalyse als Meuwissen ervan zijn uitgegaan dat de auto’s in elkaars verlengde zijn gebotst, terwijl de hoek waaronder de auto’s elkaar hebben geraakt, kan variëren. Dat betekent volgens hem dat evengoed mogelijk is dat de [auto betrokkene] zich op het moment van de botsing geheel op de eigen weghelft bevond. Meuwissen heeft in zijn reactie op het rapport van Bosscha aangegeven dat deze de kromming van de weg verkeerd heeft overgenomen, waardoor de achterzijde van de [auto betrokkene] zich ruim over de weg-as op de rijbaan van de [auto gedaagde] bevindt. Bosscha heeft echter ter comparitie uitgelegd dat niet alleen de hoek waaronder de auto’s met elkaar zijn gebotst variabel is, maar dat ook de positie van de auto’s gezamenlijk op het wegdek kan variëren. De rechtbank leidt hieruit af dat de beide partijdeskundigen het niet eens zijn over de botspositie van de [auto betrokkene]. Uitgaande van de lezing van Meuwissen zou hieruit afgeleid kunnen worden dat de [auto betrokkene], nu de achterkant van deze auto zich ruimschoots op de rijbaan van de [auto gedaagde] bevond en de voorzijde op de eigen rijbaan, zich daaraan voorafgaand nog meer op de rijbaan van de [auto gedaagde] bevond. Uitgaande van de lezing van Bosscha zou dit betekenen dat de [auto betrokkene] zich geheel op de eigen rijbaan bevond.
4.21. Nu de beide deskundigen elkaar tegenspreken en alleen de verklaringen van [getuige 1] nog overeind staan, is de rechtbank van oordeel dat in conventie de door Achmea gestelde feiten en omstandigheden door [adres] onvoldoende zijn betwist. Deze feiten en omstandigheden maken voorshands aannemelijk dat [betrokkene] op het moment van de aanrijding op haar eigen weghelft reed. [adres] heeft weliswaar nog getuigenbewijs aangeboden, doch de rechtbank passeert dit als onvoldoende geconcretiseerd. Het had op de weg van [adres] gelegen om aan te geven op welk punt hij welke getuigen (nader) had willen horen.
4.22. Voorts heeft [adres] bij conclusie van antwoord alsook ter comparitie aangegeven dat hij bewijs wil leveren eventueel door een te benoemen deskundige. De rechtbank honoreert dit verzoek en zal aan een deskundige op het gebied van verkeersongevallenanalyse vragen of de botspositie van de [auto betrokkene] achteraf nog is vast te stellen, althans of daaromtrent meer duidelijkheid te verkrijgen is. Vervolgens zal eventueel aan de orde zijn wat de botspositie van de [auto betrokkene] dan is geweest als ook welke posities van de [auto betrokkene] voorafgaand aan de botsing daaruit afgeleid kunnen worden. Als deskundige om dit onderzoek te verrichten zal de hierna te noemen persoon benoemd worden.
4.23. Als deskundige is ter comparitie van de zijde van Achmea de heer J.J.A. Fitters van Ongevallen Analyse Nederland te ’s-Hertogenbosch geopperd. Bij brief van 1 december 2010 heeft mr. Van Rhijn namens [adres] aangegeven hiermee in te kunnen stemmen. Voordat een deskundige kan worden benoemd, dienen partijen zich nog uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.24. De rechtbank is voorshands van oordeel dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Is de botspositie van de [auto betrokkene] achteraf nog vast te stellen, althans is daaromtrent meer duidelijkheid te verkrijgen?
2. Zo, ja wat is de botspositie van de [auto betrokkene] geweest?
3. Welke posities van de [auto betrokkene] voorafgaand aan de botsing kunnen daaruit afgeleid worden?
4. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
4.25. Om het voorschot op het loon en de kosten, inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting te kunnen bepalen heeft de rechtbank contact opgenomen met de deskundige. Verdere vragen zijn niet aan de orde geweest. Wel heeft de deskundige aangegeven dat hij de benoeming slechts wil aanvaarden onder de voorwaarde dat de door Ongevallen Analyse Nederland gehanteerde leveringsvoorwaarden van toepassing zijn. Partijen kunnen zich bij akte hierover uitlaten. De rechtbank bepaalt op grond van de opgave het voorschot op € 3.000,-. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet in art. 195 Rv, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd, nu dit deskundigenbericht voortvloeit uit het op [adres] rustende (tegen)bewijs. Dit voorschot zal daarom door [adres] moeten worden betaald.
4.26. Wanneer [adres] slaagt in zijn tegenbewijs, betekent dit in conventie dat de primair gevorderde verklaring voor recht van Achmea zal worden afgewezen. Vervolgens komt de subsidiair gevorderde verklaring voor recht, dat [adres] mede aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval, aan de orde. Wanneer dit bewijs niet geleverd wordt, betekent dit dat de primair gevorderde verklaring voor recht van Achmea zal worden toegewezen.
4.27. Wanneer [adres] slaagt in zijn bewijs in reconventie, komt aan de orde of er sprake is van mede aansprakelijkheid van [adres], zoals Achmea heeft aangevoerd. Wanneer het bewijs niet geleverd wordt, zal de vordering van [adres] worden afgewezen.
4.28. De zaak zal op de rol worden geplaatst met het hierboven omschreven doel. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 januari 2011 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aan de deskundige te stellen vragen,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.