ECLI:NL:RBARN:2010:BP2129
Rechtbank Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Adoptieverzoek door voormalige levensgezel van de moeder
In deze zaak verzoekt de voormalige levensgezel van de moeder om de adoptie van de minderjarigen uit te spreken. Tevens vraagt zij om gezamenlijk met de moeder belast te worden met het gezag over de minderjarigen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel niet voldaan is aan het samenlevingsvereiste van artikel 1:227 lid 2 BW, de bijzondere omstandigheden van het geval rechtvaardigen dat hieraan voorbij wordt gegaan in het belang van de minderjarigen. De rechtbank wijst het verzoek tot adoptie toe, maar wijst het verzoek om gezamenlijk gezag af. Na de onherroepelijkheid van de beschikking kunnen verzoekster en de moeder gezamenlijk het gezag laten aantekenen in het gezagregister.
De feiten van de zaak zijn als volgt: verzoekster heeft een affectieve relatie gehad met de moeder en zij hebben van 1992 tot 2003 samengewoond. Uit deze relatie zijn twee minderjarigen geboren, die door verzoekster en de moeder in een co-ouderschapsregeling worden verzorgd. De rechtbank overweegt dat de adoptie in het belang van de minderjarigen is, omdat zij door verzoekster als moeder worden ervaren en de minderjarigen schriftelijk hebben aangegeven dat zij willen worden geadopteerd. De rechtbank concludeert dat de minderjarigen niets meer van hun biologische vader te verwachten hebben, wat de adoptie verder ondersteunt. De beslissing van de rechtbank is om de adoptie van de minderjarigen door verzoekster uit te spreken, terwijl het verzoek om gezamenlijk gezag wordt afgewezen.