registratienummer: AWB 10/212
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 oktober 2010.
gevestigd te [vestigingsplaatsen], vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer,
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 oktober 2009.
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan [eisers] een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende het onmiddellijk beëindigen en beëindigd houden van overtreding van artikel 7b van de Woningwet door de parkeergarage op het perceel [perceel] (hierna: het perceel) niet in gebruik te hebben of te geven voordat conform artikel 2.2.1 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit) een brandmeldinstallatie (bmi) met volledige bewaking en doormelding of een door eisers aan te tonen en door verweerder als gelijkwaardig beoordeeld alternatief aanwezig is, zulks op straffe van het verhalen van de kosten op eisers die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang. Daarbij heeft verweerder overwogen dat in afwijking van de last een beperkt deel van de parkeergarage tijdelijk in gebruik mag zijn in de periode tot uiterlijk 1 november 2009, mits één rijksgediplomeerde brandwacht en één BHV-er in de parkeergarage aanwezig zijn, een en ander onder de beperkende voorwaarde dat alleen de begane grond van de parkeergarage gebruikt mag worden.
2.2. Tegen het bestreden besluit hebben eisers bij schrijven van 5 oktober 2009 bezwaar gemaakt. Daarbij hebben eisers tevens verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep.
2.3. Bij uitspraak van 20 oktober 2009 (AWB 09/4001) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst.
2.4. Bij schrijven van 13 november 2009 heeft verweerder ingestemd met rechtstreeks beroep en het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan deze rechtbank.
2.5. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.6. Na verzending van de uitnodigingen voor de zitting hebben partijen nadere stukken ingediend.
2.7. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 17 september 2010. Namens eisers is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Sleijfer, voornoemd, advocaat te Leeuwarden, en dr. ir. N.P.M. Scholten. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door prof. mr. dr. A.M. Hol en W. Verboom.
3.1. [De B.V.] is zowel bioscoop als congreslocatie op het perceel, [perceelaanduiding].
3.2. Bij besluiten van 31 oktober 2007 en 17 januari 2008 heeft verweerder aan [De B.V.] B.V. reguliere bouwvergunning 1e fase respectievelijk 2e fase verleend voor het bouwen van een parkeergarage op het perceel. De parkeergarage bestaat uit drie lagen met een totale oppervlakte van ca. 12.000 m2 (begane grond ca. 5.000 m2, eerste verdieping ca. 3.900 m2 en tweede verdieping ca. 2.900 m2) en heeft 421 parkeerplaatsen.
3.3. Het geding spitst zich in hoofdzaak toe op de vraag of de in de, inmiddels gerealiseerde, parkeergarage aanwezige brandveiligheidsvoorziening – te weten: een (gecertificeerde) sprinklerinstallatie – ten minste dezelfde mate van brandveiligheid biedt als de ingevolge artikel 2.2.1, eerste lid, van het Gebruiksbesluit voorgeschreven brandmeldinstallatie met volledige bewaking (brandmeldinstallatie met handbediende brandmelders en (in nagenoeg alle ruimten) automatische brandmelders) en rechtstreekse doormelding naar de regionale alarmcentrale van de brandweer, zodat na melding daarvan niet behoeft te worden voldaan aan het hiervoor genoemde voorschrift.
3.4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de parkeergarage niet voldoet aan de (brandveiligheids)eisen van het Gebruiksbesluit. Daartoe heeft verweerder, samengevat, overwogen dat uit de uitgebrachte deskundigenrapporten blijkt dat in geval van een calamiteit het reëel te verwachten is dat in de nabijheid van de brand dodelijke slachtoffers zullen zijn te betreuren en dat gedurende dertig minuten inzet van de brandweer in de parkeergarage niet mogelijk zou zijn, hetgeen op grond van de Brandweerwet en de daarop gebaseerde protocollen alsmede bestuurlijk en maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en onacceptabel is. Volgens verweerder is een brandveilig gebruik van de parkeergarage niet verzekerd, zodat de garage als onveilig moet worden beschouwd met grote risico’s voor de gebruikers in geval van een calamiteit. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder betoogd dat de parkeergarage conform NEN 2535 in zogenoemde detectiezones moet zijn ingedeeld, zodat de herkomst van een melding kan worden bepaald met het oog op het snel verkennen van de brand en het redden van mensen door hulpdiensten.
3.5. Eisers kunnen zich daarmee niet verenigen en stellen zich, samengevat, op het standpunt dat de sprinklerinstallatie dezelfde mate van brandveiligheid biedt als een brandmeldinstallatie met volledige bewaking en een rechtstreekse doormelding, zodat voldaan wordt aan de eis van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4 van het Gebruiksbesluit. Daarbij hebben eisers zich gebaseerd op de (concept)memoranda van de Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw van 28 september 2009 (met kenmerk 2009-ERB-M087/snn en 2009-ERB-M088/snn), 4 oktober 2009 (met kenmerk 2009-ERB-M091/snn) en 12 april 2010 (met kenmerk 2010-ERB-M022/snn), de brief van DGMR Bouw B.V. van 1 oktober 2009 (met kenmerk B.2005.0191.04.B001/BPE/MEL) en de brief van Efectis Nederland BV van 7 oktober 2009 (met referentie 2009-Efectis-B0154/MOR/TNL).
3.6. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat eisers overeenkomstig artikel 2.12.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Gebruiksbesluit een beroep op gelijkwaardigheid aan verweerder hebben gemeld. Bij een dergelijke gebruiksmelding zullen eisers als gebruiker ten genoegen van verweerder aannemelijk moeten maken dat er sprake is van gelijkwaardigheid. Eisers zijn in beginsel vrij om te bepalen hoe zij dat aannemelijk maken.
3.7. Anders dan verweerder betoogt, biedt (de nota van toelichting bij) het Gebruiksbesluit geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ook bij een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.4 van het Gebruiksbesluit de parkeergarage in detectiezones moet zijn ingedeeld. Daarbij acht de rechtbank het door het Gebruiksbesluit beoogde doel van een brandmeldinstallatie van belang. Uit de nota van toelichting bij het Gebruiksbesluit blijkt dat de voorschriften van dit besluit betrekking hebben op het brandveilig gebruik van bouwwerken (en op de brandveiligheid van de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen), hetgeen overigens ook blijkt uit de volledige titel van het Gebruiksbesluit. Ook blijkt daaruit dat bij een gelijkwaardige oplossing het met het desbetreffende voorschrift beoogde brandveiligheidsdoel op een andere manier wordt bereikt dan in het voorschrift is aangegeven en dat de desbetreffende paragraaf – in dit geval: “Paragraaf 2.2 Tijdig vaststellen van brand” – informatie geeft over dat doel. Uit de toelichting op artikel 2.2.1 van het Gebruiksbesluit volgt expliciet dat het doel van een brandmeldinstallatie is dat een brand zo snel mogelijk wordt ontdekt en gemeld, zodat de ontvluchting van de in het bouwwerk aanwezige personen direct na de ontdekking van de brand op gang kan worden gebracht. Ten aanzien van de voorgeschreven brandmeldinstallatie met volledige bewaking en rechtstreekse doormelding geeft de toelichting aan dat gelijkwaardigheid daarbij inhoudt dat gewaarborgd is dat met een lichtere vorm van bewaking (of zelfs het geheel achterwege laten daarvan) even goed kan worden voorzien in de eis dat de aanwezigen in het bouwwerk, dit tijdig en veilig kunnen verlaten. Hieruit volgt dat de voorschriften van het Gebruiksbesluit niet primair het belang van de (brand)veiligheid en snelle inzet van hulpdiensten beoogt te beschermen.
3.7.1. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat ook in dit geval een gelijkwaardige oplossing niet noodzakelijkerwijs behoeft te voldoen aan de in artikel 2.2.1, zesde lid in samenhang gelezen met het eerste lid, van het Gebruiksbesluit voorgeschreven NEN 2535:1996 die bij een brandmeldinstallatie een indeling in detectiezones van 1000-2500 m2 voorschrijft. Dit betekent dat het standpunt van verweerder dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de sprinklerinstallatie aan de eis van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.4 van het Gebruiksbesluit voldoet, omdat de parkeergarage niet is ingedeeld in detectiezones, op een ondeugdelijke motivering is gebaseerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de uitgebrachte deskundigenrapporten niet afgeleid kan worden dat de sprinklerinstallatie geen gelijkwaardig alternatief is en voorts dat daarin niet is geconcludeerd dat een indeling in detectiezones met het oog op het hiervoor genoemde doel van een brandmeldinstallatie in dit geval nodig is.
3.8. Ten aanzien van de aan het bestreden besluit verbonden beperkende voorwaarde voor het tijdelijk gebruik van een beperkt deel van de parkeergarage dat één rijksgediplomeerde brandwacht en één bedrijfshulpverlener in de parkeergarage aanwezig moeten zijn, overweegt de rechtbank dat de bouwverordening, zoals eisers terecht betogen, geen grondslag biedt voor een last die strekt tot aanstelling van een (rijksgediplomeerde) brandwacht en/of bedrijfshulpverlener.
3.9. Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit herroepen.
3.10. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
3.11. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- herroept het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 297 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.J. de Gier, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 oktober 2010.