ECLI:NL:RBARN:2010:BQ3338

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2265
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om inschrijving in het register van klinisch neuropsychologen

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 23 december 2010 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van eiseres, die verzocht om inschrijving in het register van klinisch neuropsychologen en om toelating tot de noodzakelijke toets. Het bestreden besluit, genomen door de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog (RSG) op 17 mei 2010, was in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres heeft ook proceskosten gemaakt, die zijn vastgesteld op € 874, en het door haar betaalde griffierecht van € 150 moet door verweerder worden vergoed. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen, omdat de voorzitter van de RSG, drs. L.A.M. Schipperheijn, zowel het besluit in primo als het besluit op bezwaar heeft ondertekend. Dit is in strijd met de mandaatregeling zoals vastgelegd in de Awb. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat het besluit op bezwaar door een andere functionaris is genomen dan degene die het besluit in primo heeft genomen. De rechtbank heeft ook de stelling van verweerder dat het besluit achteraf is bekrachtigd, verworpen, omdat hiervoor geen bewijs was.

De rechtbank heeft de zaak openbaar behandeld op 2 november 2010, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.C.C. Leemans, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J. Siemons. De uitspraak is gedaan door rechter mr. E. Klein Egelink, in aanwezigheid van griffier mr. B. de Vries. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/2265
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 23 december 2010.
inzake
[Eiseres], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.C.C. Leemans,
tegen
de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog (RSG), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 mei 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres om inschrijving in het register van klinisch neuropsychologen en het verzoek om toelating tot de daaraan voorafgaande noodzakelijke toets afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de adviescommissie specialismenregeling gezondheidszorgpsycholoog, het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 11 september 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 november 2010. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Leemans voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Siemons, als secretaris werkzaam bij verweerder.
3. Overwegingen
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de toelatingsvereisten bedoeld in de overgangsregeling klinisch neuropsycholoog, aangezien zij niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan de eisen op het gebied van onderzoekservaring.
Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Voorafgaand aan de inhoudelijke beroepsgronden heeft eiseres beroepsgronden van formele aard ingediend. In dit kader heeft eiseres het bestaan van een mandaatregeling voor de besluitvorming in bezwaar betwist en zich op het standpunt gesteld dat de voorzitter van de RSG om die reden niet bevoegd was het bestreden besluit te nemen. Daarenboven stelt eiseres zich op het standpunt dat nu de voorzitter van de RSG in mandaat het besluit in primo heeft genomen en tevens in mandaat het besluit op bezwaar heeft genomen, sprake is van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb.
Naar aanleiding van deze beroepsgronden alsmede ambtshalve ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of sprake is van een bevoegd genomen besluit op bezwaar.
In artikel 10:3, derde lid, van de Awb is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
De rechtbank stelt vast dat zowel het besluit in primo als het besluit op bezwaar namens verweerder is genomen en ondertekend door drs. L.A.M. Schipperheijn, voorzitter van de RSG.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het besluit op bezwaar is genomen door een andere functionaris dan de functionaris die het besluit in primo heeft genomen dan wel dat het besluit in primo is genomen door een andere functionaris dan degene die het besluit in primo heeft ondertekend. Weliswaar is namens verweerder zowel in de stukken als ter zitting betoogd dat het besluit in primo feitelijk is genomen door het Bureau van de Federatie van gezondheidszorgpsychologen (FGzP), dat verweerder ondersteunt bij de uitvoering van het werk, echter naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. De stelling in het verweerschrift dat per 1 oktober 2010 aan de secretaris van verweerder mandaat is verleend ten behoeve van de primaire besluitvorming, met uitzondering van de ingewikkelde kwesties, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel, te minder nu deze stelling niet is onderbouwd door het overleggen van een schriftelijk stuk en niet is gebleken van terugwerkende kracht van het gestelde mandaat.
De rechtbank kan verweerder voorts niet volgen in zijn standpunt zoals verwoord in het verweerschrift, dat het bestreden besluit achteraf is bekrachtigd door verweerder, nu voor dit standpunt geen aanknopingspunten zijn te vinden in de gedingstukken.
Het vorenstaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Aangezien verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen en nog niet vaststaat hoe dit nieuwe besluit zal gaan luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich over mogelijke vergoeding van de schade, zoals door eiseres verzocht, uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit tevens aandacht zal moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om de schade te vergoeden.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan haar vergoedt;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 23 december 2010.