zaaknummer / rolnummer: 188279 / HA ZA 09-1416
Vonnis van 19 januari 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE TUINEN B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
eiseres,
advocaat mr. A.B. Lever te Apeldoorn,
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. DE REFORMDROGIST,
gevestigd te Nijmegen,
en haar vennoten:
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna De Tuinen en De Reformdrogist genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2010
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Tuinen exploiteert door middel van eigen exploitatie in eigen winkels en door middel van franchising een gezondheidsdrogisterij/kruiderij formule. De Reformdrogist is sinds 8 december 1997 franchisenemer van De Tuinen.
2.2. In 2003 is De Tuinen door Holland & Barrett Europe Ltd. overgenomen van Ahold. Per 2004 zijn de overeenkomsten tussen de franchisegever en de franchisenemers vernieuwd.
Hierbij heeft De Tuinen c.q. de nieuwe eigenaar aan de franchisenemers voorgehouden dat de franchiseorganisatie als geheel er slecht voor stond en dat een andere feestructuur noodzakelijk was om de organisatie in stand te kunnen houden. Daarbij zijn verschillende opties voorgesteld. De oude franchisefee bedroeg 9% en werd berekend over de inkoopwaarde van de omzet van de franchisenemers. Een van de opties (optie 2) was de nieuwe fee te berekenen over de omzet exclusief BTW en te stellen op 11% daarvan, waarbij werd aangenomen dat in de nieuwe structuur zowel de omzet als de marge jaarlijks zouden stijgen.
Voor deze optie is gekozen, waarbij werd overeengekomen dat de nieuwe fee trapsgewijs van 6% naar 11% zou stijgen indien de voorspelde margestijging tot op zekere hoogte zou worden gerealiseerd. Daarnaast werden de franchisenemers een additionele fasia fee van 2,5% verschuldigd.
2.3. De nieuwe overeenkomst is ingegaan op 1 januari 2004 en eindigde op 31 december 2008.
De op 19 januari 2004 door De Reformdrogist (onder protest) getekende overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Franchisenemer zal aan Franchisegever vergoedingen betalen voor de door de organisatie van Franchisegever geleverde diensten, waaronder op het gebied van de organisatie, inkoop en publiciteit etc., e.e.a. zoals is weergegeven in Bijlage I.
(..)
Artikel 30 Duur en beëindiging
1. Deze Overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van 5 jaar, ingaande op 1 januari 2004 en derhalve eindigende op 31 december 2008.
2. Na afloop van de genoemde termijn, heeft de franchisenemer de optie het contract voor een termijn van 5 jaren te verlengen.
Franchisenemer dient franchisegever door middel van een aangetekende brief tenminste zes maanden voor het einde van de contractstermijn hiervan in kennis te stellen. Als Franchisenemer Franchisegever niet conform bovengenoemde procedure te kennen geeft gebruik te willen maken van deze 5 optiejaren, houdt dit in dat het franchisecontract niet zal worden verlengd, maar automatisch eindigt na afloop van de eerste contractstermijn.
4. Franchisegever is gerechtigd bij verlenging de bepalingen van de franchiseovereenkomst en/of de hoogte van de vergoedingen (fee-structuur) te wijzigen indien dit commercieel gerechtvaardigd is. Franchisenemer is alsdan verplicht deze aanpassingen c.q. wijzigingen te aanvaarden en te implementeren.
BIJLAGE I: TARIEVEN, DISTIBUTIEKOSTEN EN FRANCHISEVERGOEDINGEN
(..)
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 is Franchisenemer aan Franchisegever een maandelijkse franchisevergoeding verschuldigd. De franchisevergoeding bedraagt 11% over de omzet excl. BTW. (...)
Franchisenemers wiens contract van voor 1 januari 2004 vernieuwd zal worden zoals beschreven in artikel 30 sub 1, zullen een aangepaste franchisevergoeding verschuldigd zijn aan franchisegever:
jaar 1; 6% fee over omzet excl. BTW
jaar 2; 10% fee over omzet excl. BTW
jaar 3-5; 11% fee over omzet excl. BTW
Om de franchisevergoeding in jaar 3 te verhogen naar 11%, zal er op 1 oktober 2005 een margestijging ten opzichte van peildatum 1 oktober 2004 moeten zijn behaald van minimaal 2% of in totaal 5% ten opzichte van 1 oktober 2003. (...)"
2.4. De Reformdrogist heeft te kennen gegeven om na afloop van de termijn de optie van artikel 30 lid 2 uit te oefenen waarbij het contract voor een termijn van vijf jaar werd verlengd. De Tuinen heeft de verlenging niet geweigerd.
2.5. De Tuinen heeft aan verschillende franchisenemers, waaronder De Reformdrogist, een nieuwe franchiseovereenkomst aangeboden, waarbij met ingang van 1 januari 2009 de franchisevergoeding wordt verhoogd van 11% naar 14%. Hierover is onderhandeld met de Vereniging van franchisenemers. Dit heeft niet geleid tot overeenstemming. De franchisenemers, waaronder De Reformdrogist, hebben niet ingestemd met de feeverhoging.
2.6. De nieuwe fee is daarna wel door De Tuinen aan de franchisenemers in rekening gebracht. De Reformdrogist heeft ondanks sommaties geweigerd de door De Tuinen aan haar in rekening gebrachte hogere fee ad 14% te betalen. Tot en met de maand mei 2009 betreft het een bedrag van € 8.270,10.
3. Het geschil
3.1. De Tuinen vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I een verklaring voor recht dat De Tuinen is gerechtigd met ingang van 1 januari 2009 de franchisevergoeding te verhogen van 11% tot 14%;
II De Reformdrogist c.s., des dat de één betalende de andere is bevrijd, op bovenstaande gronden te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan De Tuinen te betalen een bedrag van € 8.270,10 aan openstaande facturen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III De Reformdrogist c.s. hoofdelijk te veroordelen tot verdere nakoming van betaling van de tussen partijen geldende franchiseovereenkomst van 14% over de periode van 5 jaren na 1 januari 2009;
IV De Reformdrogist c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht, te voldoen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de vijfde dag na de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,- dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 199,-.
3.2. De Tuinen baseert haar vordering op artikel 30 lid 4 van de overeenkomst. Volgens De Tuinen is in de jaren 2007 en 2008 de retailmarge met 6% gestegen. Daarom is het commercieel gerechtvaardigd, en ook redelijk en billijk, dat die verbetering gedurende de nieuwe contractsperiode voor de helft ten goede zal komen aan De Tuinen.
3.3. De Reformdrogist stelt zich primair op het standpunt dat de oude bepalingen uit de overeenkomst van 2004 niet zijn gewijzigd en dat geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van de nieuwe fee, zodat De Reformdrogist slechts is gehouden tot betaling van 11% over de omzet.
Subsidiair voert De Reformdrogist aan dat De Tuinen niet (voldoende) heeft aangetoond dat is voldaan aan twee van de voorwaarden om de fee te verhogen, zoals weergegeven in artikel 8 en artikel 30 lid 4 van de overeenkomst, te weten dat er sprake moet zijn van een vergoeding voor geleverde diensten en van een commerciële rechtvaardiging voor de verhoging.
Meer subsidiair voert De Reformdrogist aan dat in alle redelijkheid en billijkheid niet aan voornoemde voorwaarden om tot een verhoging van de fee te komen is voldaan.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In dit geding staat vast dat de franchiseovereenkomst van 19 januari 2004 na 31 december 2008 op de voet van het tweede lid van artikel 30 is verlengd met een nieuwe termijn van 5 jaren. Op grond van artikel 8 juncto Bijlage I. van de overeenkomst bedroeg de franchisevergoeding 11% over de omzet exclusief BTW en dit blijft in beginsel gelden bij verlenging van de overeenkomst, tenzij partijen bij die verlenging anders overeenkomen of De Tuinen op grond van de overeenkomst gerechtigd zou zijn om de hoogte van de vergoeding eenzijdig te wijzigen.
4.2. Partijen zijn bij de verlenging niet tot overeenstemming gekomen over een aanpassing van de franchisevergoeding en het gaat dus om de vraag of de overeenkomst en in het bijzonder artikel 30 lid 4 daarvan De Tuinen de bevoegdheid geeft om de vergoeding eenzijdig te verhogen.
4.3. In artikel 30 lid 4 van de franchiseovereenkomst is bepaald dat De Tuinen tot verhoging van de vergoeding gerechtigd is ‘indien dit commercieel gerechtvaardigd is’.
De Tuinen stelt dat dit het geval is.
De Tuinen stelt daartoe dat het tot 1 januari 2009 bestaande contract voorzag in een verhoging van de franchisevergoeding van 6% naar 11% vanaf het jaar 2006 indien de daaraan gekoppelde margestijgingen werden behaald en dat de retailmarge in de jaren 2007 en 2008 verdere verbeteringen liet zien met in totaal 6%, welke verbetering volledig ten goede van uitsluitend de franchisenemers is gekomen. De Tuinen stelt dat het ‘mitsdien’ commercieel gerechtvaardigd en ook niet meer dan redelijk en billijk is dat die verbetering van 6% gedurende de nieuwe contractsperiode voor de helft, derhalve voor 3%, ook ten goede zal komen aan De Tuinen.
Daarnaast wijst De Tuinen ter rechtvaardiging van de verhoging van de franchisevergoeding erop dat aan de zijde van De Tuinen met ingang van 1 januari 2009 de marketingkosten ten behoeve van de franchiseformule flink zijn toegenomen. In het bijzonder zijn er meer promotieperioden, ondersteund door huis-aan-huis folderverspreiding, omdat De Tuinen wordt geconfronteerd met een daling in de klantenaantallen. Bij pleidooi maakt De Tuinen ook melding van andersoortige investeringen, zoals opleidingen voor personeel, ontwikkelingskosten voor producten, neerlegging van langetermijnvisies, marketinginspanningen, nieuwe bestelsystemen, ontwikkeling en installatie van bedrijfssystemen, promotieactiviteiten, rapportage, nieuwe praktijkvoering, extra personeel ‘etcetera, etcetera’. Hiermee zijn volgens De Tuinen ‘miljoenen en miljoenen euro’s’ gemoeid. Concreet noemt zij een nieuwe website, een nieuw communicatiesysteem ‘Pulse’ en een te ontwikkelen kassasysteem.
4.4. Deze stellingname roept twee vragen op. De eerste vraag is of het juist is dat de margestijging heeft doorgezet en dat de marketingkosten van De Tuinen zijn gestegen. De tweede vraag is of hiermee is gegeven dat De Tuinen op grond van de overeenkomst gerechtigd is om de franchisefee te verhogen.
4.5. Met betrekking tot de eerste vraag overweegt de rechtbank dat De Reformdrogist gemotiveerd heeft bestreden dat bij haar en bij de andere franchisenemers de door De Tuinen gestelde margeverbetering is gerealiseerd. De Reformdrogist heeft tegengeworpen dat uit door haar overgelegde berekeningen van MKB Adviseurs (productie 7) blijkt dat de totale margestijging in de benchmark slechts ongeveer 5% is geweest, hetgeen ook geldt voor haarzelf. Het betreft de totale margestijging in de jaren 2003 tot en met 2008.
4.6. De rechtbank constateert dat deze wel zeer bescheiden margestijging niet wordt ondersteund in de later bij dupliek overgelegde nadere analyse van de nieuwe accountant van De Reformdrogist (productie 16), welke analyse is bijgewerkt met de cijfers van 2009 en uitkomt op een aanzienlijk hogere brutomargestijging. Feit blijft echter dat de bij De Reformdrogist berekende brutomargeontwikkeling niet gelijk is aan die van de eigen winkels van De Tuinen, zoals berekend door de accountant van De Tuinen, PricewaterhouseCoopers (PWC-rapport, productie 12 De Tuinen), op welke rapportage De Tuinen zich beroept. De rechtbank neemt aan dat dit ook geldt voor de ontwikkeling bij (een aanmerkelijk deel van) de andere franchisenemers. De door de nieuwe accountant van De Reformdrogist berekende bruto marge is het ene jaar hoger en het andere jaar lager dan de bruto winstmarge, die PWC berekend heeft voor de eigen winkels van De Tuinen. Hierbij is er nog de complicatie dat De Reformdrogist uitgaat van een ander boekjaar dan De Tuinen.
4.7. Nu betoogt De Tuinen dat de winstontwikkeling bij de franchisenemers geen deugdelijke maatstaf is, omdat deze mede afhankelijk is van individueel ondernemerschap waarop De Tuinen geen invloed heeft, en dat derhalve van de ontwikkeling bij de eigen winkels moet worden uitgegaan. Dit betoog wordt door de rechtbank verworpen. Dit betoog is immers in strijd met de door De Tuinen gestelde rechtvaardiging voor de feeverhoging, te weten dat de verbeteringen in marge uitsluitend ten goede zouden zijn gekomen aan de franchisenemers en dat het redelijk en billijk is om de helft hiervan ten goede van De Tuinen te laten komen. De margestijgingen bij de eigen winkels, die geen franchisenemer zijn en geen franchisefee verschuldigd zijn, komen reeds voor 100% ten goede van De Tuinen. Bij de door De Tuinen verlangde winstdeling gaat het dus juist alleen nog om de marges bij de franchisenemers. Indien bij de franchisenemers geen sprake is van een soortgelijke retailmargestijging als bij de eigen winkels, dan ontvalt daarmee aan De Tuinen de door haar aangevoerde grondslag voor de door haar gewenste winstdeling.
4.8. De comparitierechter heeft dit met partijen besproken en vervolgens is met partijen afgesproken dat De Tuinen bij haar conclusie van repliek een accountantsrapport zou overleggen in welk rapport wordt beschreven welke bruto winstmarges zijn gerealiseerd in de jaren 2004 tot en met 2008 zowel bij de eigen winkels van De Tuinen als bij de vijftien overgebleven franchisenemers. Hoewel De Tuinen beschikt over de jaarrekeningen van de franchisenemers, die immers krachtens artikel 19 lid 4 van de franchiseovereenkomst aan haar moeten worden toegestuurd, heeft haar accountant PricewaterhouseCoopers in zijn bij repliek overgelegde rapport geen uitspraken willen of kunnen doen over de brutowinstmarges bij de franchisenemers.
4.9. De Tuinen heeft dus niet voldaan aan de ter comparitie gemaakte bewijsafspraak en De Tuinen heeft niet aangeboden om dat alsnog te doen. De Tuinen meent dat zij kan volstaan met aannemelijk te maken dat de analyses van de accountants van De Reformdrogist ondeugdelijk zijn en zij meent dat zij zodoende ‘kortom’ met de rapportage van PWC heeft aangetoond dat de brutowinstmarge in het vierde en vijfde jaar verder zijn gestegen met 7% (dus nog meer dan de eerst gestelde 6%), maar hierin volgt de rechtbank De Tuinen niet. Het is aan De Tuinen om positief bewijs te leveren voor haar, door De Reformdrogist gemotiveerd betwiste, stelling dat de brutowinstmarge (ook bij de franchisenemers) in de laatste twee jaren verder is gestegen met 6%, welke stelling de voornaamste grondslag vormt voor haar vordering tot winstdeling.
4.10. Ten aanzien van de door De Tuinen gestelde hoge marketing- en andersoortige kosten overweegt de rechtbank dat De Tuinen deze kosten niet heeft geconcretiseerd en niet cijfermatig heeft onderbouwd. De opmerking, dat hiermee ‘miljoenen en miljoenen euro’s’ zijn gemoeid, beschouwt de rechtbank vooralsnog als veel te globaal, terwijl voor een aantal van de genoemde kostenposten geldt dat zonder nadere toelichting, die op dit moment ontbreekt, geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor toerekening daarvan aan het franchisedeel van haar onderneming.
4.11. De tussenstand is dat de eerste vraag in dit stadium niet bevestigend kan worden beantwoord. Te dien aanzien rust de bewijslast op De Tuinen, maar de rechtbank zal haar niet ambtshalve tot bewijslevering toelaten, omdat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
4.12. Met betrekking tot de tweede vraag, of de winstmargestijging en extra marketingkosten op grond van artikel 30 lid 4 van de franchiseovereenkomst De Tuinen de bevoegdheid geven om de franchisefee te verhogen, overweegt de rechtbank dat deze bepaling luidt dat De Tuinen deze bevoegdheid heeft ‘indien dit commercieel gerechtvaardigd is’. Dit is geen objectief en eenduidig criterium en het gaat dus in dit geding om de vraag wat partijen destijds bij de totstandkoming van de overeenkomst met dit criterium hebben bedoeld of geacht moeten worden te hebben bedoeld en vervolgens om de vraag of de met dit criterium bedoelde situatie is bereikt, dit wil zeggen of aan de voorwaarde voor verhoging is voldaan.
4.13. Indien partijen het niet eens zijn over de betekenis van dit criterium en niet kan worden vastgesteld wat hen destijds bij deze bepaling voor ogen heeft gestaan, terwijl ook een taalkundige en/of teleologische uitleg geen eenduidige uitkomst geeft, dan is er in dit geval geen plaats voor een beoordeling of het redelijk en billijk is dat de vergoeding wordt verhoogd. Bij herhaling betoogt De Tuinen dat de verhoging redelijk en billijk is, maar er is geen sprake van een leemte in de overeenkomst, die moet worden opgevuld. Partijen zijn immers een franchisevergoeding van 11% van de omzet overeengekomen en het is aan De Tuinen om te stellen en te bewijzen dat aan de voorwaarde voor verhoging van dit percentage is voldaan.
4.14. De redelijkheid en billijkheid hebben slechts een beperkte functie in deze, in die zin dat het, bij de vaststelling van wat partijen destijds met deze contractsbepaling hebben bedoeld of geacht moeten worden te hebben bedoeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De Tuinen heeft van haar kant niets gesteld omtrent de partijbedoeling van destijds en de uitlatingen te dien aanzien. Feitelijk volstaat De Tuinen met tegen te spreken hetgeen De Reformdrogist hieromtrent stelt, te weten dat zij, en de andere franchisenemers, destijds uit de uitlatingen zijdens De Tuinen hebben begrepen dat De Tuinen de mogelijkheid wilde openhouden om in geval van nood wijzigingen in de overeenkomst dan wel de feestructuur bij verlenging aan te brengen, waarbij ‘in geval van nood’ betekent dat de verhoging noodzakelijk is om de franchiseorganisatie als geheel in stand te houden, welke situatie zich niet voordoet.
4.15. Tegenspreken dat De Reformdrogist haar uitlatingen aldus heeft mogen begrijpen, is niet voldoende. De Tuinen zal van haar kant moeten stellen en bewijzen dat De Reformdrogist en de andere franchisenemers op grond van haar uitlatingen redelijkerwijs moesten begrijpen en verwachten dat zij, De Tuinen, op grond van deze door haar geredigeerde contractsbepaling bij de ingetreden ontwikkelingen de fee zou verhogen.
4.16. Gezien de door haar gegeven rechtvaardiging voor de verhoging van de fee, zou het voor de hand liggen dat De Tuinen stelt dat destijds door haar is aangegeven dat de fee bij de verlenging zou worden verhoogd, indien de brutowinststijging vanaf het derde jaar, waarin de fee 11% zou worden, zou doorzetten en de prognoses zou overtreffen. Dit stelt zij niet en dit is ook niet zo, zelfs niet bij de eigen winkels.
4.17. De rechtbank constateert dat de door De Tuinen gestelde margestijging binnen haar eigen exploitatie haar prognoses, die zij op de franchisebijeenkomst van 3 oktober 2003 heeft uitgesproken, niet overtreffen. Blijkens haar aldaar gepresenteerde rekenvoorbeelden (productie 10 van De Reformdrogist) werd door De Tuinen toen ter rechtvaardiging van de nieuwe, aanmerkelijk hogere, fee van 11% over de omzet een margestijging met 3% per jaar aangenomen. Dit resulteerde, volgens die presentatie, vanaf 46% in jaar 1 in een toename tot 55% in jaar 4 en 58% in jaar 5. Dit verschilt nauwelijks van de volgens het PWC-rapport behaalde bruto winstmarge bij de eigen winkels, te weten 56,6% in 2007 en 58,1% in 2008, terwijl deze bruto winstmarge, naar de rechtbank op grond van het vorenstaande aanneemt, bij de franchisenemers, en in elk geval bij De Reformdrogist, niet eens is behaald.
4.18. Dit betekent dat de prognoses, die de rechtvaardiging vormden voor de verhoging tot 11%, gewoon zijn waar gemaakt en dit gegeven rechtvaardigt noch op grond van die uitgesproken verwachtingen, noch op grond van een redelijke ruimere lezing daarvan, een verdere verhoging van de fee.
4.19. Hier komt bij dat volgens het PWC-rapport niet alleen de bruto winstmarge door de jaren heen is blijven stijgen, maar ook de netto omzet. Aangezien de fee is uitgedrukt in een percentage van de netto omzet, heeft De Tuinen aldus reeds extra profijt gehad bij de ontwikkelingen. De Reformdrogist heeft in dit verband gesteld dat de fee-inkomsten van De Tuinen tijdens de contractsperiode meer dan verdubbeld zijn en De Tuinen heeft dit niet weersproken. In dit licht bezien geven de gestelde extra marketingkosten, die niet zijn gespecificeerd en onderbouwd, op zichzelf genomen evenmin een rechtvaardiging voor de verhoging van de fee, zijnde gesteld noch gebleken dat die extra kosten de extra opbrengsten overtroffen en evenmin dat destijds tussen partijen is overeengekomen dat de hoogte van de fee aangepast zou worden aan de ontwikkeling van dit soort kosten.
4.20. Voorts mag niet onvermeld blijven dat de door De Tuinen gewenste verhoging van de fee van 11% naar 14% niet geldt voor de jaren 2007 en 2008, maar voor de jaren van de verlengde overeenkomst, dus van 2009 tot en met 2013. Een deugdelijker grondslag voor een verdere verhoging van de fee zou zijn dat ten tijde van de verlenging van de franchiseovereenkomst de verwachting bestond dat de bruto winstmarge in de komende jaren tijdens de verlenging verder zou toenemen. Dit is niet gesteld en dit is in elk geval bij De Reformdrogist ook niet het geval. In 2009 is de bruto marge volgens haar accountant juist aanzienlijk gedaald en wel met ruim 4% tot 53,0 %, welk percentage amper boven dat van 2006 ligt.
4.21. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat de door De Tuinen in rekening gebrachte verhoging van de fee geen grond vindt in de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst, noch op basis van wat partijen geacht kunnen worden te hebben bedoeld met het criterium ‘commercieel gerechtvaardigd’, noch op basis van een taalkundige of teleologische uitleg hiervan en evenmin op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
De vorderingen van De Tuinen worden afgewezen.
4.22. De Tuinen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Reformdrogist worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 313,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.728,00 (4,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 2.041,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt De Tuinen in de proceskosten, aan de zijde van De Reformdrogist tot op heden begroot op EUR 2.041,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen, mr. S.H. Bokx-Boom en mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2011.