RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/3687 en AWB 10/4270
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 7 februari 2011
[naam], eiseres,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J. van Delft,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Besluit van verweerder van 6 september 2010 (registratienummer Awb 10/3687), hierna: Besluit I;
Besluit van verweerder van 18 oktober 2010 (registratienummer Awb 10/4270), hierna: Besluit II.
2.1. Bij besluit van 31 mei 2010 heeft verweerder op grond van artikel 55 van de Wet werk en bijstand (Wwb) aan eiseres de verplichting opgelegd medewerking te verlenen aan een traject onder leiding van een gezinscoach.
2.2. Bij Besluit I heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 mei 2010 gehandhaafd.
2.3. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft verweerder, voor zover van belang, de uitkering van eiseres ingevolge de Wwb over de maand juli 2010 verlaagd met 10 %.
2.4. Bij Besluit II heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 29 juni 2010 gehandhaafd.
2.5. Tegen de besluiten I en II is afzonderlijk beroep ingesteld en door verweerder zijn verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.6. Beide beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 december 2010. Namens eiseres is verschenen mr. J. van Delft.
Verweerder is vertegenwoordigd door W.J. Bloemena, werkzaam bij verweerders gemeente.
Ten aanzien van Besluit I
3.1. De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontvangt sinds 13 jaar een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiseres is langdurig ontheven van de arbeids- en reintegratieverplichting wegens psychische klachten. Zij is gediagnosticeerd als een persoonlijkheid met paranoïde trekken en een gemengde depressieve stoornis/angststoornis op basis van levensoverbelasting. Eiseres heeft de zorg over drie minderjarige kinderen. Eiseres ontvangt sinds de geboorte van haar eerste kind op 27 maart 1994, maatschappelijke ondersteuning van diverse (hulp)organisaties.
3.2. Verweerder is blijkens het bestreden besluit van mening dat eiseres kan worden verplicht mee te werken aan het zogenaamde traject Vroegtijdige Interventie in Gezinnen (hierna: VIG-traject). In het kader daarvan is een gezinscoach aangesteld. De bedoeling van deze, in het kader van artikel 55 van de Wwb opgelegde verplichting is om op termijn tot vermindering en uiteindelijk tot beëindiging van de bijstand te kunnen komen en om te voorkomen dat de kinderen van eiseres in de toekomst (langdurig) bijstandsafhankelijk worden.
3.3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat het volgen van een dergelijk VIG-traject niet zal kunnen bijdragen aan vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. Voorts voert eiseres aan dat zij inmiddels voldoende in staat is haar leven en dat van haar kinderen zelfstandig in goede banen te leiden.
3.4. Ter beoordeling ligt de vraag of verweerder in het onderhavige geval op goede gronden gebruik heeft gemaakt van de in artikel 55 van de Wwb opgenomen bevoegdheid door eiseres het VIG-traject op te leggen.
3.5. In artikel 55 van de Wwb is bepaald dat, naast de verplichtingen die op grond van hoofdstuk 2 aan het recht op bijstand verbonden zijn of kunnen worden, het college vanaf de dag van melding verplichtingen kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging. Een verplichting kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
3.6. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr.3, p.76) kan het opleggen van deze nadere verplichtingen bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen problemen aan arbeidsinschakeling in de weg staan, zoals bij psychische moeilijkheden of verslavingsproblemen. Een actieve, zo nodig bemiddelende, opstelling van burgemeester en wethouders om dergelijke factoren, door inschakeling van professionele hulp, weg te nemen is dan zeer gewenst. Gelet op de tekst van en toelichting bij artikel 55 van de Wwb moet deze bepaling verder aldus worden uitgelegd dat er mede gelet op de specifieke omstandigheden van de bijstandsgerechtigde een voldoende rechtstreeks verband aanwezig is tussen de aard en inhoud van de op te leggen verplichting enerzijds en de arbeidsinschakeling, alsmede de mogelijke vermindering of beëindiging van de bijstand, anderzijds. In dit kader komt aan verweerder een zekere mate van beoordelingsvrijheid toe terwijl het opleggen van de nadere verplichting een discretionaire bevoegdheid van verweerder is welke door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst.
3.7. Vast staat dat eiseres gezien haar medische beperkingen tot 10 december 2010 is ontheven van de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wwb. Het ontbreken van een perspectief op arbeidsinschakeling dan wel re-integratie op de arbeidsmarkt behoeft naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg te staan aan het opleggen van een nadere verplichting die is gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling en daardoor op voorbereiding op bijstandsonafhankelijkheid van eiseres in de toekomst. Voorwaarde hierbij is dat het in rechtsoverweging 3.7. vermelde rechtstreeks verband aanwezig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
3.8. Uit de Analyse- en Plan van Aanpak van 16 april 2010 blijkt dat de gezinscoach eiseres op de gebieden van financiën, wonen, relaties, gezondheid, opvoeding, werk-scholing en veiligheid wil begeleiden en hiertoe concrete doelen heeft gesteld die per gebied zijn uitgewerkt. Blijkens de gedingstukken is er bij eiseres sprake van in de persoon gelegen problemen op de hiervoor vermelde terreinen die aan arbeidsinschakeling in de weg staan. Niet gebleken is dat eiseres in staat is haar leven zelfstandig in goede banen te leiden. De rechtbank deelt dan ook het standpunt van verweerder dat met de opgelegde verplichting kan worden gewerkt aan het wegnemen van deze belemmerende factoren en dat het plan van aanpak een geëigend middel kan zijn de gestelde doelen te bereiken.
3.9. De rechtbank is mede op grond van de in rechtsoverweging 3.6. vermelde toelichting op artikel 55 van de Wwb, van oordeel dat door middel van de oplegging van het VIG-traject aan eiseres structurele wijzigingen op meerdere leefgebieden onder begeleiding van een gezinscoach kan worden bijgebracht. Daardoor kan eiseres structuur in haar leven brengen en in dat van haar nog jonge kinderen, zodat zij voorbereid wordt op een uiteindelijk (meer) zelfstandig en bijstandsonafhankelijk bestaan.
3.10. De rechtbank overweegt voorts dat het opleggen van een nadere verplichting, zoals hier aan de orde is, diep zal ingrijpen in het leven van eiseres. In zijn uitspraak van 29 juni 2010 (LJN BM9795) heeft de Centrale Raad van Beroep onder verwijzing naar zijn uitspraken van 22 december 2008, LJN BG8776 en BG8789 uitgemaakt wat dit leven omvat en voorop gesteld wat het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) het respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid als the ‘very essence’ van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens aanmerkt. Het in artikel 8 van het EVRM besloten liggende recht op respect voor het privé-leven van een persoon omvat mede de fysieke en psychische integriteit van die persoon en is er primair op gericht, zonder inmenging van buitenaf, de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elke persoon in zijn betrekkingen tot anderen te waarborgen. Gelet hierop overweegt de rechtbank dat een verplichting als hier in geding een aantasting vormt van het recht van eiseres op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, bedoeld in artikel 8, eerste lid, EVRM. Dit recht heeft evenwel geen absoluut karakter. Op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM is de overheid bevoegd om inbreuk te maken op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer voor zover dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is onder meer in het belang van het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en de voorkoming van strafbare feiten. Daarbij is van belang dat in een dergelijk geval aan de Staat een extra ruime ‘margin of appreciation’ toekomt.
3.11. Nu de wettelijke grondslag voor de inbreuk in het geval van eiseres gebaseerd kan worden op artikel 55 van de Wwb is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eis dat de inbreuk bij de wet is voorzien. Nu de aard van de verplichting er voorts toe bij kan dragen dat eiseres haar leven weer op orde krijgt en niet uitgesloten is dat daarmee te zijner tijd bijstandsonafhankelijkheid in zicht komt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met deze verplichting binnen de (ruime) grenzen gebleven is die de overheid toekomt bij inbreuken op het recht bedoeld in artikel 8, eerste lid, EVRM. De rechtbank acht in dit verband nog van aanmerkelijk belang dat uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat eiseres haar eigen leven zelfstandig in goede banen kan leiden. Dit leidt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres te verplichten mee te werken aan het VIG-traject.
Ten aanzien van Besluit II
3.12. Verweerder heeft aan de oplegging van de maatregel ten grondslag gelegd dat eiseres niet mee wilde werken aan de nadere verplichting die haar op grond van artikel 55 van de Wwb was opgelegd. Doordat eiseres weigerde het onderliggende Plan van Aanpak te ondertekenen, kon de medewerking aan het VIG-traject niet in gang gezet worden. Verweerder heeft met toepassing van artikel 13, eerste en tweede lid, van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 (hierna: de Verordening) de bijstand van eiseres verlaagd met 10% over de maand juli 2010.
3.13. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en zij heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.
3.14. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.15. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid. De gemeenteraad van de gemeente Nijmegen heeft invulling gegeven aan deze verplichting door vaststelling van de Verordening.
3.16. In artikel 13, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat indien een belanghebbende een of meerdere nadere verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 55, 56 en 57 van de wet niet nakomt, een maatregel wordt opgelegd. Ingevolge het tweede lid wordt, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, de maatregel vastgesteld op tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
3.17. De rechtbank stelt op grond van de stukken met betrekking tot het bestreden besluit I vast dat eiseres niet heeft meegewerkt aan de door verweerder opgelegde nadere verplichting om deel te nemen aan het VIG-traject. De rechtbank is niet gebleken dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Evenmin acht de rechtbank dringende redenen aanwezig op grond waarvan verweerder van het opleggen van de maatregel had behoren af te zien. Verweerder was dan ook gehouden een maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt dat de opgelegde maatregel van 10% van de bijstandsnorm gedurende de maand juli 2010 in overeenstemming is met het hiervoor weergegeven wettelijk kader.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat op grond van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van eiseres, de maatregel had moeten worden verlaagd.
3.18. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van eiseres tegen de bestreden besluiten geen doel treffen. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.19. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond;
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Westerdijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 7 februari 2011