zaaknummer / rolnummer: 210090 / KG ZA 10-827
Vonnis in kort geding van 1 februari 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C. Hofmans te Naarden,
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ONDERNEMINGEN NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. drs. W.I. Wisman te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Belastingdienst genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van de Belastingdienst.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is samen met mevrouw [betrokkene1] van 1 december 1997 tot en met 26 september 1999 vennoot geweest in de vennootschap onder firma [naam VOF] (hierna te noemen: de V.O.F.).
2.2. Op 27 september 1999 hebben [eiseres] en [betrokkene1] de besloten vennootschappen [namen BV's] opgericht (hierna te noemen: de B.V.’s). Van 27 september 1999 tot 1 januari 2000 zijn [eiseres] en [betrokkene1] statutair directeur geweest van [BV1]. [eiseres] en [betrokkene1] bezaten beiden 50% van de aandelen van [BV1].
2.3. Op 24 juli en 25 juli 2001 heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen Loonbelasting/Premie Volksverzekeringen en Omzetbelasting opgelegd. Tegen deze aanslagen heeft [eiseres] geen bezwaarschrift ingediend. De desbetreffende aanslagen hebben formele rechtskracht gekregen.
2.4. Aangezien de aanslagen niet werden voldaan, heeft de Belastingdienst [eiseres] op 11 september 2001 op voet van artikel 33 lid 1 aanhef en onder a Invorderingswet 1990 en artikel 16 Wet financiering volksverzekeringen aansprakelijk gesteld. Omdat [eiseres] haar aansprakelijkheid betwistte en de vordering onbetaald liet, heeft de Belastingdienst haar gedagvaard voor de Rechtbank Arnhem. De Rechtbank Arnhem heeft bij vonnissen van 15 januari 2003 en 7 mei 2003 geoordeeld dat [eiseres] gehouden was de aanslagen van 24 juli en 25 juli 2001 te voldoen en het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 13 september 2005 die vonnissen van de Rechtbank Arnhem bekrachtigd. [eiseres] heeft geen cassatieberoep ingesteld, zodat het arrest van 13 september 2005 in kracht van gewijsde is gegaan.
2.5. Vervolgens heeft [eiseres] de Belastingdienst op 21 december 2009 aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen. Zij heeft de Belastingdienst verzocht haar geleden schade van ten minste € 102.366,34, zijnde het bedrag dat zij op 4 april 2006 aan de Belastingdienst heeft voldaan, te vergoeden. De Belastingdienst heeft hier niet aan voldaan, hetgeen heeft geresulteerd in een procedure bij de Rechtbank Arnhem. [eiseres] heeft in deze procedure een verklaring voor recht gevorderd dat (onder andere) de Belastingdienst onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Voorts heeft zij gevorderd dat haar schade aan haar zou worden vergoed. De Rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 22 december 2010 de vorderingen van [eiseres] afgewezen. [eiseres] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Deze procedure in hoger beroep is nog niet geëindigd.
2.6. [eiseres] heeft vanaf 6 juli 2009 meerdere verzoeken bij de Belastingdienst tot inzage van haar dossier bij de Belastingdienst ingediend. Deze verzoeken zijn door de Belastingdienst afgewezen.
2.7. Op 26 mei 2010 heeft [eiseres] de Minister van Financiën verzocht om ex artikel 67 lid 3 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna te noemen: AWR) ontheffing van de geheimhoudingsverplichting te verlenen. Op dit verzoek is nog niet beslist.
2.8. Op 11 juni 2010 heeft [eiseres] inzage gekregen in haar door de Belastingdienst in omvang beperkt beschikbaar gestelde dossier.
2.9. [eiseres] heeft de Belastingdienst op 2 december 2010 wederom verzocht om integrale inzage in haar belastingdossier. De Belastingdienst heeft aangeven dat [eiseres] een regulier verzoek daartoe kan indienen, hetgeen [eiseres] niet heeft gedaan.
3.1. [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Belastingdienst veroordeelt om binnen dertig dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] inzage te verschaffen in de stukken zoals genoemd in punt 5.2 van de dagvaarding en te verstrekken een afschrift van het integrale belastingdossier van [eiseres], waaronder in ieder geval begrepen de stukken zoals genoemd in punt 5.2 van de dagvaarding, dan wel dit dossier althans deze stukken te deponeren ter griffie van de rechtbank Arnhem, zodat [eiseres] daarvan kennis kan nemen en kopieën kan maken, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de Belastingdienst in gebreke is aan deze veroordeling te voldoen,
II. de Belastingdienst veroordeelt in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten welke op de tenuitvoerlegging zien met daarbij de bepaling dat de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis moeten zijn voldaan, met veroordeling van de Belastingdienst tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten indien de Belastingdienst deze kosten niet heeft voldaan binnen de hierbij bepaalde termijn.
Dat punt 5.2 van de dagvaarding, waaraan in het petitum wordt gerefereerd, luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…) de juridische, fiscale en boekhoudkundige rapporten opgesteld door de gedaagde, en tevens een afschrift van alle correspondentie met gedaagde over de opgelegde aanslagen, naheffing en boetes, loonbelasting etc. betrekking hebbend op de periode 1998 tot en met 2006, alsmede inzage in de stukken welke leiden tot beantwoording van de vragen zoals genoemd in punt 4.6 van deze dagvaarding dan wel afschriften hiervan die leiden tot beantwoording.
En dat punt 4.6 van de dagvaarding, waaraan in punt 5.2 wordt gerefereerd, luidt, voor zover van belang, als volgt:
Als voorbeeld noemt eiseres bijvoorbeeld het verzoek van de VOF tot (ge)ruisloze inbreng. Een verzoek dat een ieder aan de Belastingdienst dient te doen. De beslissing hierop. De voorverklaring van de BV’s en de bankverklaringen. De motivering van [betrokkene1] op de entiteitenlijst. De motivering van VOF [betrokkene2] op de entiteitenlijst. De kennelijke connectie van Kortenburg Europe BV met de BV’s op de entiteitenlijst. De betaling en verwerking van UWV afdrachten. De originele facturatie van de VOF vóór de omboeking op gezag van gedaagde. De gespreksverslagen van gedaagde met de heer [betrokkene3] (opvolgend eigenaar BV’s) in het bijzijn van de heer [betrokkene4], stukken van notaris Bouma aan gedaagde in verband met oprichting BV’s. De kennelijke kwijtschelding van een hoge belastingschuld aan de heer [betrokkene3]. De bestemming van de gestelde betaling van NLG 9.857,-- (…)
3.2. [eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat de Belastingdienst in de voorgaande procedures tussen [eiseres] en de Belastingdienst willens en wetens stukken over onder meer de overgang van de V.O.F. in de B.V.’s voor haar heeft achtergehouden. De Belastingdienst heeft volgens [eiseres] bedrog gepleegd door de zaken anders voor te stellen dan zij zijn. Voorts is [eiseres] van mening dat de Belastingdienst [eiseres] en de rechterlijke autoriteiten opzettelijk verkeerd dan wel niet volledig heeft ingelicht over de werkelijke gang van zaken, waarvan zij wel op de hoogte is. Uit het “[BV1] dossier” is of behoort namelijk de werkelijke gang van zaken te volgen. [eiseres] heeft de Belastingdienst de afgelopen jaren meermalen verzocht om het “[BV1] dossier” te mogen inzien. Dit heeft de Belastingdienst, behoudens de inzage op 11 juni 2010, geweigerd, hetgeen [eiseres] kwalificeert als een onrechtmatig handelen van de Belastingdienst jegens haar.
3.3. [eiseres] is tegen het vonnis van 22 december 2010 in hoger beroep is gekomen. Verder overweegt zij om een vordering tot herroeping van het arrest d.d. 13 september 2005 in te stellen. Het gewezen arrest berust volgens haar op bedrog door de Belastingdienst in het geding gepleegd en daarnaast heeft [eiseres], zo stelt zij, in november 2010 – dus na het arrest – via de heer [betrokkene4], voormalig boekhouder van [BV1], stukken van beslissende aard in handen gekregen die door toedoen van de Belastingdienst waren achtergehouden.
3.4. [eiseres] wenst thans in deze procedure ten behoeve van haar bewijspositie c.q. bewijslast in de reeds aanhangige of toekomstige procedures op de meest korte termijn integrale inzage in haar belastingdossier dan wel afschriften hiervan te ontvangen, in het bijzonder inzage in of een afschrift van hetgeen zij in overweging 5.2 en 4.6 van de dagvaarding heeft omschreven. Zij heeft ter zitting verklaard dat haar vordering betrekking heeft op de jaren 1998 – 2006.
3.5. De Belastingdienst verweer. Zij voert aan dat de vordering van [eiseres] dient te worden afgewezen, nu de vordering een juridische grondslag ontbeert en [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Voor zover de voorzieningenrechter hierover anders mocht oordelen, stuit de vordering van [eiseres] af op de geheimhoudingsplicht die ingevolge artikel 67 AWR op de Belastingdienst rust.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van [eiseres].
4.2. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij haar vordering baseert op artikel 67 AWR. [eiseres] is van mening dat de Belastingdienst een verplichting tot het verschaffen van inzage heeft en dat de Belastingdienst thans zonder enige grond weigert om [eiseres] integrale inzage in haar dossier te geven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering voldoende feiten en omstandigheden gesteld. De weren van de Belastingdienst dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de vordering van [eiseres] niet op een juridische grondslag berust, zullen derhalve worden afgewezen.
4.3. Verder stelt de voorzieningenrechter voorop dat hij in deze kort gedingprocedure alleen dient te beoordelen of de Belastingdienst [eiseres] integrale inzage in dan wel afschrift van haar belastingdossier over de periode 1998 – 2006, en in het bijzonder de stukken zoals omschreven in de overwegingen 5.2 en 4.6 van de dagvaarding, dient te geven. Beide partijen hebben in dit geschil artikel 67 AWR als uitgangspunt genomen.
4.4. Artikel 67 AWR luidt als volgt:
1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
2. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.
4.5. Volgens de Nota naar aanleiding van het verslag betreffende de Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten, Kamerstukken 2005/2006, 30 322, nr. 7, p. 23 e.v. dient artikel 67 lid 1 AWR zo te worden gelezen dat een ieder die bij de uitvoering van de belastingwetgeving is betrokken, geheimhouding dient te betrachten, tenzij bekendmaking van de gegevens noodzakelijk is voor de heffing of invordering van de belasting. Daarbij sluit de voorzieningenrechter zich aan.
4.6. In deze procedure staat vast dat [eiseres] de bezwaarschrift- en beroepsprocedure tegen de naheffingsaanslagen van 24 juli en 25 juli 2001 niet heeft gevolgd, waardoor de desbetreffende aanslagen formele rechtskracht hebben gekregen. De rechtmatigheid van deze aanslagen staat daarmee in beginsel vast. Verder staat vast dat de Belastingdienst [eiseres] op voet van artikel 33 lid 1 aanhef en onder a Invorderingswet 1990 en artikel 16 Wet financiering volksverzekeringen aansprakelijk heeft gesteld. Toen betaling van de zijde van [eiseres] uitbleef, heeft de Belastingdienst [eiseres] in rechte betrokken. De Rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat [eiseres] de desbetreffende aanslagen diende te voldoen, hetgeen het Gerechtshof Arnhem bij arrest van 13 september 2005 heeft bevestigd. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan, doordat [eiseres] tegen het arrest geen cassatieberoep heeft ingesteld. Vervolgens heeft [eiseres] de naheffingsaanslagen op 4 april 2006 voldaan. Zoals uit de stukken is gebleken heeft [eiseres] de Belastingdienst pas in 2009 en 2010 diverse malen verzocht om haar dossier integraal te mogen inzien. Dit alles brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningrechter mee dat de fase van ‘uitvoering van de belastingwet” en “invordering” als bedoeld in artikel 67 lid 1 AWR is gepasseerd, zodat de geheimhoudingsplicht van dat artikellid (ook) ten aanzien van [eiseres] geldt.
4.7. In deze procedure is gesteld noch gebleken dat de uitzonderingsgronden van artikel 67 lid 2 sub a en b AWR in de onderhavige procedure aan de orde zijn. Voor wat betreft artikel 67 lid 2 sub c AWR overweegt de voorzieningenrechter dat de Belastingdienst slechts gegevens aan een persoon mag bekend maken die op de persoon betrekking hebben en die door of namens die persoon zijn verstrekt. De vordering zoals door [eiseres] geformuleerd in het petitum (en zoals verder gespecificeerd in de punten 5.2 en 4.6 van de dagvaarding) ziet echter (op inzage van) veel meer gegevens dan de gegevens die de Belastingdienst op grond van artikel 67 lid 2 sub c AWR aan [eiseres] zou mogen verstrekken. Nu [eiseres] slechts integrale inzage in haar dossier heeft gevorderd en voorts niet concreet heeft gespecificeerd dat zij inzage vordert van gegevens die door of namens haar zijn verstrekt, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het gevorderde niet valt onder de uitzondering van artikel 67 lid 2 sub c AWR.
4.8. Op grond van het bovenstaande is de Belastingdienst niet gehouden over te gaan tot het verlenen van inzage dan wel afschriften als gevorderd en kwalificeert de weigering van de Belastingdienst te voldoen aan het verzoek van [eiseres] niet als onrechtmatig, zodat de vordering moet worden afgewezen.
4.9. De voorzieningenrechter overweegt nog dat [eiseres], indien zij dit verzoek vóór 1 januari 2008 had ingediend, de mogelijkheid gehad om haar verzoek te baseren op de Wet openbaarheid van bestuur (een zgn. Wob-verzoek). Ook deze mogelijkheid heeft [eiseres] niet benut. Vervolgens is op 1 januari 2008 de tekst van artikel 67 AWR gewijzigd. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 april 2010 hierover overwogen dat artikel 67 AWR een bijzondere openbaarmakingsregeling is met een uitputtend karakter die prevaleert boven de Wob. Het indienen van een verzoek tot inzage van het belastingdossier in de vorm van een Wob-verzoek is door deze uitspraak niet langer mogelijk.
4.10. In het kader van dit kort geding kan de mogelijkheid tot ontheffing als bedoeld in artikel 67 lid 3 AWR onbesproken blijven. Op het daartoe strekkende verzoek van [eiseres], dat zij ook niet aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, dient de Minister te beslissen.
4.11. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Belastingdienst Ondernemingen Nijmegen worden begroot op:
- vast recht EUR 568,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Belastingdienst Ondernemingen Nijmegen tot op heden begroot op EUR 1.384,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink op 1 februari 2011.