zaaknummer / rolnummer: 210503 / HA ZA 11-30
Vonnis in incident ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
van 16 februari 2011
[eiseres],
wonende te Tiel,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.J.G. van den Boom te Nijmegen,
1. [gedaagde],
wonende te Tiel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijk[ ]gedaagde] HOLDING B.V.,
gevestigd te Tiel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NESTNERA B.V.,
gevestigd te Tiel,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.T.M. Palstra te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] c.s. worden genoemd. [gedaagde] c.s. zullen waar nodig ieder afzonderlijk ook worden aangeduid als [gedaagde], [gedaagde] Holding en Nestnera.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in (deels voorwaardelijke) reconventie, tevens incidentele conclusie tot het treffen van voorlopige voorzieningen zoals bedoeld in artikel 223 Rv
- de conclusie van antwoord in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak en in het incident
2.1. [eiseres] vordert in de hoofdzaak in conventie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] in persoon dan wel als bestuurder en grootaandeelhouder van Nestnera en [gedaagde] Holding, alsmede [gedaagde] Holding en Nestnera veroordeelt tot:
a) betaling van € 79.763,00 en € 43.116,00, te vermeerderen met wettelijke rente, althans een in redelijkheid vast te stellen rente, onder een door [eiseres] aan te wijzen pensioenverzekeraar;
b) betaling van de kosten van de bindend adviseur Akkerman & Partners ten bedrage van € 3.355,80;
c) betaling van de proceskosten.
2.2. [eiseres] stelt daartoe, kort samengevat, het volgende.
[eiseres] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. In het kader van hun echtscheiding is een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarin afspraken zijn neergelegd over de afwikkeling van de door [gedaagde] opgebouwde pensioenaanspraken. Ter uitvoering van dat convenant heeft [gedaagde] een bedrag van € 231.782,00 – de helft van de in Nestnera opgenomen balanswaarde van de pensioenvoorziening – gestort op de derdenrekening van de notaris, ter latere doorstorting naar een verzekeraar. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] daarmee echter niet kunnen volstaan. [eiseres] en [gedaagde] hebben bindend adviseurs (Akkerman & Partners en FBM Adrem Pensioenadvies) ingeschakeld ter vaststelling van de waarde per 1 juli 2005 van de af te storten pensioenrechten. Onder verwijzing naar het bindend advies stelt [eiseres] zich nu op het standpunt dat [gedaagde] ter zake van de opgebouwde aanspraken in Nestnera aan haar nog € 79.763,00 moet voldoen (zijnde de door de bindend adviseurs vastgestelde waarde ad € 311.545,00 minus het al door [gedaagde] betaalde bedrag van € 231.782,00) en ter zake van de opgebouwde aanspraken in [gedaagde] Holding € 43.116,00. Ten slotte vordert [eiseres] vergoeding van de kosten van het bindend advies dat door Akkerman & Partners is uitgebracht ad € 3.355,80, welke kosten [gedaagde] zou dragen.
Tot zekerheid van haar vorderingen, door de voorzieningenrechter van deze rechtbank begroot op € 180.000,00, heeft [eiseres] conservatoire beslagen doen leggen, ten laste van Nestnera op het bedrijfspand in Tiel en ten laste van [gedaagde] c.s. onder ING Bank.
2.3. [gedaagde] c.s. voeren in de hoofdzaak in conventie gemotiveerd verweer en vorderen in reconventie dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair [eiseres] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van het bedrag dat hij aan haar onverschuldigd heeft betaald, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente, proceskosten en nakosten; en
subsidiair en voorwaardelijk, voor het geval het bindend advies [gedaagde] bindt:
- [eiseres] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] en [gedaagde] Holding van € 43.116,00, aldus dat [eiseres] na betaling aan [gedaagde] Holding jegens [gedaagde] zal zijn bevrijd;
- [eiseres] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] en Nestnera van € 79.763,00, aldus dat [eiseres] na betaling aan Nestnera jegens [gedaagde] zal zijn bevrijd;
beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente, proceskosten en nakosten.
2.4. [gedaagde] c.s. vorderen in het incident op grond van artikel 223 Rv dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) [eiseres] beveelt de conservatoire beslagen binnen 24 uur na betekening van het vonnis op te heffen tegen verhoging met € 180.000,00 van het hypotheekbedrag waartoe de bestaande hypothecaire zekerheid van [eiseres] op het beslagen bedrijfspand van Nestnera strekt;
b) [eiseres] veroordeelt tot betaling van de taxatiekosten ten bedrage van € 1.487,50;
c) [eiseres] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
2.5. [gedaagde] c.s. voeren daartoe aan dat het bedrijfspand in Tiel is belast met één hypotheek, een eerste hypotheek ten gunste van [eiseres]. Deze hypotheek dient tot zekerheid voor de terugbetaling door [gedaagde] aan [eiseres] van een geldlening. [gedaagde] heeft aan [eiseres] aangeboden haar op € 180.000,00 begrote vordering onder te brengen onder de bestaande hypotheek en tegen verschaffing van die hypothecaire zekerheid de beslagen door haar te laten opheffen. [eiseres] heeft dit voorstel van [gedaagde] van de hand gewezen. Recentelijk is het pand op verzoek van [gedaagde] getaxeerd, waarbij de waarde in het economisch verkeer is bepaald op € 1.250.000,00. Volgens [gedaagde] c.s. is handhaving van de beslagen vexatoir, omdat de aangeboden zekerheid voldoende is in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. [gedaagde] c.s. stellen dat [eiseres] subjectief te kwader trouw is, doordat zij tegen beter weten in [gedaagde] heeft genoopt rechtsmaatregelen te treffen en zich te voorzien van justificatoire bescheiden. [eiseres] moet daarom volgens [gedaagde] c.s. de taxatiekosten ad € 1.487,50 dragen.
2.6. [eiseres] voert gemotiveerd verweer in het incident. Zij stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat voorshands niet aannemelijk is dat het bedrijfspand inderdaad de door [gedaagde] c.s. gestelde waarde heeft. [eiseres] zal zich in geval van een verhoogde hypothecaire inschrijving bovendien kosten en moeite moeten getroosten om haar vordering te innen. Volgens [eiseres] heeft zij aan [gedaagde] voorgesteld dat de beslagen zullen worden opgeheven indien hij een bankgarantie voor € 180.000,00 stelt en heeft [gedaagde] dit voorstel afgewezen. Ten slotte acht [eiseres] het onredelijk om de eenzijdig en nodeloos door [gedaagde] gemaakte taxatiekosten op haar af te wentelen.
2.7. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
De vordering tot opheffing van de beslagen
3.1. Vooropgesteld wordt dat naar analogie van het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv het beslag onder meer moet worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, aannemelijk te maken dat een grond voor opheffing aanwezig is. De rechtbank zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen.
3.2. Gezien het voorgaande ligt, nu de conservatoire beslagen zijn gelegd voor een geldvordering, ter beantwoording de vraag voor of voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Bij de beantwoording van die vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij het criterium van artikel 6:51 lid 2 Burgerlijk Wetboek: de aangeboden zekerheid moet zodanig zijn dat de vordering en, zo daartoe gronden zijn, de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Toepassing van dit criterium leidt tot het oordeel dat met de door [gedaagde] c.s. beoogde verhoging van de hypothecaire inschrijving geen voldoende zekerheid wordt gesteld. Immers, het taxatierapport is op eenzijdig verzoek van [gedaagde] c.s. opgesteld, zodat voorshands niet vast staat dat het bedrijfspand inderdaad de gestelde waarde heeft. Daarbij is van belang dat het rapport melding maakt van de looptijd van de huurovereenkomst, maar dat er niet uit blijkt wanneer die overeenkomst eindigt. Het is dan ook niet duidelijk of de in het rapport genoemde taxatiewaarde bestendig is. Bij het voorgaande komt nog dat het voor [eiseres] moeite en kosten met zich zal meebrengen indien zij op de geboden zekerheid verhaal zal willen nemen.
3.3. De rechtbank overweegt verder dat het belang van [eiseres] bij handhaving van de beslagen, te weten zekerheid voor het geval haar vorderingen in de hoofdzaak zullen worden toegewezen, door [gedaagde] c.s. op zichzelf niet is betwist. Hoewel [gedaagde] c.s. de vorderingen van [eiseres] uitvoerig hebben weersproken, kan in het kader van dit incident niet worden gezegd, gelet op hetgeen [eiseres] ter onderbouwing van haar vorderingen heeft aangevoerd, dat zij daarin volstrekt kansloos is. Het is de rechtbank voorts niet voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] c.s. een zodanig groot belang hebben bij de opheffing van de beslagen dat van hen niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten. [gedaagde] c.s. hebben in dat verband niets concreets gesteld. Hun enkele – door [eiseres] weersproken – stelling dat de door hen aangeboden zekerheid voldoende is in de zin van artikel 705 lid 2 Rv kan in ieder geval niet als onderbouwing van hun belang bij opheffing van de beslagen worden aangemerkt.
3.4. De conclusie is dan ook dat de vordering van [gedaagde] c.s. tot opheffing van de beslagen moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
De vordering tot vergoeding van de taxatiekosten
3.5. De vordering tot vergoeding van de taxatiekosten stuit al af op het feit dat de taxatie uitsluitend op eigen verzoek van [gedaagde] c.s. is uitgevoerd, zonder dat [eiseres] daarin vooraf is gekend. Deze kosten moeten daarom voor rekening van [gedaagde] c.s. blijven.
3.6. Omdat [eiseres] en [gedaagde] ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten van het incident tussen partijen worden gecompenseerd in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7. De door [eiseres] gevorderde nakosten zullen worden afgewezen, eveneens omdat zij en [gedaagde] ex-echtelieden zijn.
4. De beoordeling in de hoofdzaak
4.1. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die zij geraden zal achten.
4.3. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
4.4. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
4.5. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten erop voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen moeten worden beantwoord en wie partijen als deskundige benoemd willen zien. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
4.6. Gelet op de voormalige (huwelijks)relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] en de aard van het geschil geeft de rechtbank partijen in overweging om, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik te maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator. Indien partijen van die mogelijkheid gebruik willen maken, moeten zij dat op de hierna te bepalen rolzitting aan de griffie berichten.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst het door [gedaagde] c.s. gevorderde af,
5.2. compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3. wijst de door [eiseres] gevorderde nakosten af,
in de hoofdzaak
5.4. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.5. bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat [ ] [gedaagde] Holding B.V. en Nestnera B.V. dan moeten zijn vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 2 maart 2011 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2011, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.7. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.8. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.9. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.