ECLI:NL:RBARN:2011:BP6164

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/700855-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door verkeersovertreding

Op 4 februari 2011 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 21 mei 2009 te Druten. De verdachte, bestuurder van een Mazda 323, kwam op de verkeerde weghelft terecht en botste frontaal op een motorfiets, bestuurd door J.A. [slachtoffer], die hierdoor zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ernstige verkeersovertreding had begaan door op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer te rijden. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich niets kon herinneren van het ongeval en dat er mogelijk sprake was van een 'black out' of hartfalen. Echter, uit medisch onderzoek bleek geen evidente oorzaak voor het ongeval te zijn gevonden, waardoor de rechtbank concludeerde dat de gestelde verontschuldigbare onmacht niet aannemelijk was. De rechtbank achtte het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een geldboete op van € 750,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden op. De beslissing was gebaseerd op de artikelen 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en andere relevante bepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/700855-10
Datum zitting : 21 januari 2011
Datum uitspraak : 4 februari 2011
Promis II
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboorteplaats] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : Mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2009, te Druten, gemeente Druten, althans in de gemeente Druten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Mazda 323, kenteken [nummer]) zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Van Heemstraweg, hierin
bestaande dat,
- terwijl het op dat moment daglicht was en/of droog en helder weer en/of er geen omstandigheden waren die het uitzicht voor verdachte op enigerlei wijze belemmerden, verdachte naar links heeft gestuurd en/of niet dan wel onvoldoende rechts heeft gehouden, zoals bedoeld in artikel 3 van het RVV 1990, en (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en is gebotst, althans is aangereden tegen een op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto Volkswagen California Atlantic (zgn. camper), kenteken [nummer]) en/of - na deze botsing/aanrijding met genoemde Volkswagen - zijn rijrichting niet heeft gecorrigeerd en/of niet heeft (terug)gestuurd naar de rechter weghelft, tengevolge waarvan verdachte frontaal is gebotst, althans is aangereden tegen
een achter die Volkswagen rijdende motorfiets (Suzuki SV650S, kenteken [nummer]), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (J.A. [slachtoffer], bestuurder van die motorfiets) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 mei 2009, te Druten, gemeente Druten, althans in de gemeente Druten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Mazda 323, kenteken [nummer]) daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Van Heemstraweg,
- terwijl het op dat moment daglicht was en/of droog en helder weer en/of er geen omstandigheden waren die het uitzicht voor verdachte op enigerlei wijze belemmerden, naar links heeft gestuurd en/of niet dan wel onvoldoende rechts heeft gehouden, zoals bedoeld in artikel 3 van het RVV 1990, en (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en is gebotst, althans is aangereden tegen een op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto Volkswagen California
Atlantic (zgn. camper), kenteken [nummer]) en/of - na deze botsing/aanrijding met genoemde Volkswagen - zijn rijrichting niet heeft gecorrigeerd en/of niet heeft (terug)gestuurd naar de rechter weghelft, tengevolge waarvan verdachte frontaal is gebotst, althans is aangereden tegen een achter die Volkswagen rijdende motorfiets (Suzuki SV650S, kenteken [nummer]), en/of tengevolge waarvan een achter die motorfiets rijdende motorrijtuig (personenauto Chrysler
Grand Voyager, kenteken [nummer]) moest uitwijken en als gevolg daarvan in een naastgelegen sloot/greppel terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 januari 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen: J.A. [slachtoffer]
De officier van justitie T. Feuth heeft gerequireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
Op 21 mei 2009 reed verdachte als bestuurder van de personenauto van het merk Mazda, met het kenteken [nummer], op de Van Heemstraweg, in de gemeente Druten. Ter plaatse bedroeg de maximum toegestane snelheid 60 km per uur. Er was op dat moment daglicht, het was droog en helder weer en er waren geen omstandigheden die het uitzicht voor verdachte op enigerlei wijze belemmerden.
Verdachte reed in de richting van Druten. Op hetzelfde moment reden op de Van Heemstraweg, in tegengestelde richting, de volgende voertuigen: een Volkswagen Camper, met het kenteken [nummer], daarachter een motorrijder, rijdende op een Suzuki, met het kenteken [nummer], daarachter een Chrysler Voyager, met het kenteken [nummer] en daarachter een groene Chrysler (kenteken onbekend) . Deze voertuigen reden met een snelheid van ongeveer vijftig kilometer per uur.
Verdachte reed op de rechterweghelft en is op de linkerweghelft, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, terechtgekomen. Op deze weghelft is de auto van verdachte met de linkervoorzijde in botsing gekomen met de linkerachterzijde van de Volkswagen. Vervolgens botste de voorzijde van de auto van verdachte tegen de voorzijde van de Suzuki motorfiets. Daarna belandde de auto van verdachte in de voor hem aan de linkerkant van de weg liggende sloot. Bij deze botsing raakte de motorrijder, dhr. J.A. [slachtoffer], gewond. Hij liep onder meer een fractuur op aan de linker heupkom en een hersenschudding. Ten gevolge van dit ongeval heeft dhr. [slachtoffer] langdurige revalidatie nodig en is de kans op slijtage aan zijn heup aanzienlijk verhoogd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. De raadsman voert hiertoe aan dat niet bewijsbaar is dat verdachte schuld heeft aan het expliciet in de tenlastelegging opgenomen gedraging “dat hij zijn rijrichting niet heeft gecorrigeerd en/of niet heeft teruggestuurd naar de rechter weghelft”. Indien de rechtbank van oordeel is dat het schuldverwijt ziet op het op de verkeerde weghelft geraken, stelt de raadsman zich op het standpunt dat ook ten aanzien van die gedraging, op geen enkele wijze uit het dossier is gebleken dat verdachte een verwijt gemaakt kan worden.
Subsidiair heeft de raadsman eveneens voor beide feiten, althans zo begrijpt de rechtbank het betoog van de raadsman, afwezigheid van alle schuld in de zin van verontschuldigbare onmacht bepleit. Verdachte is op onverklaarbare wijze op de andere weghelft geraakt en kan zich niets herinneren van het ongeluk. Hij heeft hieromtrent van meet af aan consistent verklaard. Voorts is hij, nadat zijn auto de Volkswagen Camper had geschampt, met onverminderde snelheid, zonder enige rem-, of uitwijkbeweging, doorgereden. Door een getuige is gezien dat hij hierbij grote, starende ogen had. Niet is gebleken van omgevingsfactoren ter plaatse, of technische mankementen aan de auto, waarin de oorzaak voor het ongeval gelegen zou kunnen zijn. Tot slot zijn er geen aanwijzingen uit het dossier naar voren gekomen, waaruit blijkt dat de aandacht van verdachte afgeleid is geweest van het verkeer. Hoewel er geen medische redenen voor het ongeval zijn gevonden, sluiten de genoemde omstandigheden een “black out”, dan wel “hartfalen” bij verdachte niet uit, op grond waarvan, naar de mening van de verdediging, sprake is van verontschuldigbare onmacht.
De beoordeling door de rechtbank
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van “schuld” in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder te noemen: WVW), dient te worden bezien of schuld uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat één ernstige verkeersovertreding, zoals het rijden op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, voldoende kan zijn voor “schuld” in de zin van artikel 6 WVW. Bij de vraag of dat dan ook dient te leiden tot een bewezenverklaring, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Met name uit de overige omstandigheden van het geval zou kunnen blijken van verontschuldigbare onmacht, waardoor “schuld” in de zin van artikel 6 WVW zou kunnen worden uitgesloten.
Dit is dan ook hetgeen de rechtbank heeft te beoordelen.
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat verdachte met zijn gehele voertuig plotseling en zonder enige aanleiding op de verkeerde weghelft is gekomen, zijn rijrichting niet heeft gecorrigeerd en geen vaart heeft geminderd en in botsing is gekomen met de linkerachterzijde van een Volkwagen Camper en vervolgens met de motorfiets van J.A. [slachtoffer]. Het tegemoetkomende verkeer reed op dat moment met een toegestane snelheid van circa vijftig kilometer per uur.
Door met zijn auto op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht te komen, heeft verdachte een zeer ernstige verkeersovertreding begaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk verkeersgedrag tot zeer ernstige verkeersongevallen kan leiden, hetgeen iedere verkeersdeelnemer dan ook te allen tijde dient te voorkomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank uit de omstandigheden van dit geval niet gebleken, of is zelfs aannemelijk geworden, dat bij verdachte sprake was van enige vorm van verontschuldigbare onmacht.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets kan herinneren van het ongeluk en dat hij niet weet waarom hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen.
Verdachte heeft daarbij aangegeven geen herinneringen meer te hebben vanaf het moment dat hij bij een rotonde richting Druten reed, welke rotonde naar zijn zeggen ongeveer een minuut of tien van de plaats van het ongeluk verwijderd is. Voorts heeft hij verklaard zich niets van het ongeluk te herinneren en pas weer herinneringen te hebben vanaf het moment vlak voordat hij zijn auto tegen een paal in de – gezien zijn rijrichting – linkerberm zag rijden. De raadsman heeft aangevoerd dat, gezien deze (consistente) verklaring van verdachte “dat hij zich niets meer van het ongeval herinnert”, in combinatie met het feit dat verdachte na het schampen van de Volkswagen Camper, zonder te remmen of uit te wijken, rechtdoor is gereden, niet uitgesloten kan worden dat er sprake is geweest van een “black out” of van “hartfalen”.
Na het ongeluk is verdachte twee dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest ter observatie. Uit de onderzoeken in het ziekenhuis is niet gebleken dat verdachte iets mankeerde. Wel is er “iets” bij het hart van verdachte gevonden, hetgeen nader is onderzocht. Uit het (ter zitting door de verdediging overgelegde) verslag van cardioloog L.J. [naam], blijkt dat er uit dit medisch onderzoek geen evidente oorzaak voor het ongeval is gevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij medicijnen slikt tegen hoge bloeddruk en dat hij geen last heeft van bijverschijnselen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij in zijn leven nog nooit is “weggeraakt”. De dag van het ongeluk was een gewone dag, zoals alle andere dagen. Verdachte was niet gestresst.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er geen medische gronden zijn, die een “black out” of “hartfalen” aannemelijk maken. Dat er in het dossier, zoals de raadsman tevens heeft aangevoerd, geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat de aandacht van verdachte is afgeleid geweest van het verkeer, doet daaraan niet af nu het erom gaat dat de verontschuldigbare onmacht aannemelijk wordt gemaakt en niet aannemelijk hoeft te worden dat verdachte niet afgeleid is geweest.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gestelde verontschuldigbare onmacht onvoldoende is gebleken, dan wel aannemelijk is geworden.
Nu voorts het letsel van het slachtoffer door de rechtbank gekwalificeerd wordt als zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 21 mei 2009, te Druten, gemeente Druten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto Mazda 323, kenteken [nummer]) zeer, onoplettend, heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Van Heemstraweg, hierin
bestaande dat,
- terwijl het op dat moment daglicht was en droog en helder weer en er geen omstandigheden waren die het uitzicht voor verdachte op enigerlei wijze belemmerden, verdachte naar links heeft gestuurd en niet rechts heeft gehouden, zoals bedoeld in artikel 3 van het RVV 1990, en (vervolgens) geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en is gebotst, tegen een op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto Volkswagen California Atlantic (zgn. camper), kenteken [nummer]) en - na deze botsing met genoemde Volkswagen - zijn rijrichting niet heeft gecorrigeerd tengevolge waarvan verdachte frontaal is gebotst tegen een achter die Volkswagen rijdende motorfiets (Suzuki SV650S, kenteken [nummer]), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (J.A. [slachtoffer], bestuurder van die motorfiets) zwaar lichamelijk letsel, werd toegebracht.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire feit:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,- (duizend euro) eventueel te betalen in termijnen, subsidiair te vervangen door twintig (20) dagen hechtenis. Voorts heeft de officier een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 (drie) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij eventuele strafoplegging de straf te matigen en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Beoordeling van de standpunten
Verdachte is met zijn auto op de verkeerde weghelft gekomen en heeft zijn auto niet teruggestuurd naar de juiste weghelft. Evenmin heeft verdachte zijn vaart verminderd. Dit zeer gevaarlijke rijgedrag heeft ertoe geleid dat verdachte twee motorrijtuigen heeft aangereden waarbij de bestuurder van het tweede motorrijtuig, een motorfiets, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Van dit letsel ondervindt het slachtoffer momenteel, anderhalf jaar na het ongeval, nog altijd fysieke hinder. Nog niet duidelijk is, hoe de gevolgen van dit ongeval zich in de toekomst zullen ontwikkelen. Naast de lichamelijke gevolgen, heeft het ongeval ook psychisch zijn weerslag (gehad) op het slachtoffer, zoals ook naar voren is gekomen uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen.
Verdachte is eveneens getekend. Hij heeft dit nimmer gewild en zal moeten leven met zijn schuldgevoel. Hij is nog altijd onder de indruk van het ongeval en heeft zich onder behandeling gesteld van een therapeut. Verdachte heeft meermaals getracht in contact te treden met het slachtoffer en is zeer met hem begaan.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de blanco justitiële documentatie betreffende verdachte.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van een geldboete en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen een passende sanctie vormt. Gezien de omstandigheden van het geval is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat matiging van de in dergelijke gevallen gebruikelijke straf op zijn plaats is. Daarbij houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de geldboete meer dan de officier van justitie rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zal zij tevens bepalen dat deze geldboete in termijnen kan worden betaald.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
betaling van een geldboete van € 750,- (zegge: zeven honderd vijftig euro),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete door verdachte kan worden voldaan in 3 gelijke termijnen van elk € 250 (tweehonderdvijftig euro) per maand.
En voorts tot:
Een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) maanden,
Bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak, als voorzitter,
mr. F.J.H. Hovens, rechter,
mr. M.G.J. Post, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 februari 2011.