ECLI:NL:RBARN:2011:BP8128

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/801123-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
  • A.Th.M. Vrijhoeven
  • H.T. Wagenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot seksueel binnendringen van een vrouw in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 7 maart 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een matroos der 1e klasse, die werd beschuldigd van een poging tot seksueel binnendringen van een vrouw die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De feiten vonden plaats op 22 augustus 2009 in Den Helder, waar de verdachte en het slachtoffer elkaar ontmoetten in een uitgaansgelegenheid. Na een avond uit, ging het slachtoffer mee naar de woning van de verdachte, waar zij in slaap viel. De verdachte heeft geprobeerd om seksueel binnendringen door achter het slachtoffer in bed te gaan liggen en haar deels te ontkleden. Het slachtoffer was zich niet bewust van de handelingen van de verdachte, aangezien zij in een diepe slaap verkeerde.

Tijdens de rechtszitting op 21 februari 2011 heeft de officier van justitie de verdachte beschuldigd van het tenlastegelegde feit en geëist dat hij zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdediging heeft betoogd dat de aangifte van het slachtoffer onbetrouwbaar was en dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastelegging. De militaire kamer heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar waren, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot seksueel binnendringen.

De militaire kamer heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 803,- aan het slachtoffer. De militaire kamer heeft de ernst van het feit benadrukt en de verdachte aangesproken op zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden, waarbij de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer was aangetast. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 10, 14a, 14b, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/801123-09
Datum zitting : 21 februari 2011
Datum uitspraak : 7 maart 2011
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats],
registrnr. : [nummer],
rang: : matroos 1e klas,
afdeling : [naam],
Lokatie : Den Helder.
Raadsvrouw: mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage.
Officier van justitie mr. S.Z. Wiarda.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair.
hij op of omstreeks 22 augustus 2009 te Den Helder,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] handelingen te plegen bestaande uit het seksueel binnendringen van
het lichaam,
- achter die [slachtoffer] in bed is gaan liggen en/of
- die [slachtoffer] deels heeft ontkleed en/of
- zijn (ontblote) penis of zijn hand tegen de (ontblote) vagina van die
[slachtoffer] heeft geduwd,
terwijl verdachte daarbij wist dat die [slachtoffer] in een staat van
bewusteloosheid en/of verminderd bewustzijn (slaap/sluimertoestand) verkeerde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 augustus 2009 te Den Helder,
met [slachtoffer] een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
doordat hij
- achter die [slachtoffer] in bed is gaan liggen en/of
- die [slachtoffer] deels heeft ontkleed en/of
- zijn (ontblote) penis en/of zijn hand tegen het (ontklede) onderlichaam
van die [slachtoffer] heeft gebracht,
terwijl hij wist dat die [slachtoffer] in een staat van bewusteloosheid en/of
verminderd bewustzijn (slaap/sluimertoestand) verkeerde;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 februari 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.M.H. van Vliet.
Voorts is mw. C.W.C. [slachtoffer] als benadeelde partij ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij C. [slachtoffer] geheel, te weten tot een bedrag van € 1.553,- dient te worden toegewezen alsmede dat de wettelijke rente wordt toegewezen. Daarnaast heeft zij gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslis¬sing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vaststaande feiten:
Op grond van de bewijsmiddelen, wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
C.W.C. [slachtoffer] (verder: aangeefster) is op 22 augustus 2009 met verdachte meegegaan naar zijn huis . Verdachte woont in Den Helder . Op een gegeven moment is aangeefster op bed van verdachte gaan liggen en is zij in slaap gevallen . Verdachte is ook op zijn bed gaan liggen . Verdachte heeft op 12 en 16 september 2009 een hyves-bericht gestuurd aan aangeefster .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft betoogd dat het enkele uitgangspunt voor de vervolging van verdachte ligt in de aangifte van C.W.C. [slachtoffer]. Deze aangifte is in de ogen van de verdediging onbetrouwbaar. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de aangeefster in haar aangifte weinig informatie geeft over de exacte handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster. Daarbij verklaart aangeefster bij de rechter-commissaris een stuk minder stellig dan in haar aangifte over het feit dat verdachte bij haar naar binnen probeerde te komen.
Verder is het opvallend, dat aangeefster met niemand inhoudelijk heeft gesproken over hetgeen precies tussen verdachte en aangeefster zou zijn gebeurd en daarnaast dat aangeefster heeft verklaard dat haar broek naar beneden is getrokken, maar dat zij niet wakker is geworden toen aan haar strakke spijkerbroek werd gesjord. Voorts verklaart aangeefster in haar aangifte dat de penis van verdachte stijf was. Echter bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij niet heeft gezien of verdachte een stijve penis had. Ook heeft aangeefster in haar aangifte verklaard dat verdachte niet strak tegen haar aan lag. Dit terwijl hij blijkbaar in staat was met zijn penis haar vagina aan te raken. Ook weet aangeefster niet zeker of het de penis van verdachte is geweest waarmee verdachte haar vagina aanraakte. Daarbij zou de aangeefster een motief kunnen hebben om een valse aangifte te doen nu zij wellicht haar slaappartij bij verdachte tegenover haar vriend wilde vergoelijken.
Het feit dat verdachte hyves-berichten heeft gestuurd naar aangeefster, maakt niet -zoals door de officier van justitie wordt betoogd- dat verdachte schuld bekent. De tekst die verdachte heeft geschreven geeft slechts aan dat verdachte geen idee heeft wat er gebeurd moet zijn in de nacht van 22 augustus 2009. Hij reageert slechts op een gesprek dat hij heeft gehad met de bedrijfsleider van de “Odeklonje”. Verder heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij niet precies wist wat hij in het hyves-bericht van 12 september 2009 heeft geschreven, nu hij op die dag dronken was, omdat hij die dag had gehoord dat het zoontje van zijn beste vriend was overleden.
Nu deze aangifte onbetrouwbaar is en verdachte ontkent het tenlastegelegd feit te hebben gepleegd en de hyves-berichten niet gezien kunnen worden als diens schuldbekentenis, dient verdachte te worden vrijgesproken voor het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Oordeel van de militaire kamer
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij heeft getracht bij aangeefster seksueel binnen te dringen door achter haar in bed te gaan liggen en haar deels te ontkleden en zijn penis of zijn hand tegen de vagina van aangeefster te duwen, terwijl zij lag te slapen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in de nacht van 21 augustus op 22 augustus uit was geweest in “de Odeklonje” en daar verdachte is tegengekomen. Zij is met hem meegegaan om bij hem thuis film te kijken en dat zij op zijn uitnodiging in zijn woning is blijven slapen. Zij lag in het bed en hij ging op de bank liggen. Zij is in slaap gevallen. Zij werd wakker toen hij opeens achter haar lag en aan haar zat. Haar broek hing al op haar knieen. Hij probeerde bij haar naar binnen te gaan. Zij vroeg waar hij mee bezig was. Hij zei dat hij niet wist waar hij het over had. Zij heeft haar spullen gepakt is weggegaan .
Ze verklaart verder dat ze wakker werd toen ze voelde dat hij aan haar zat, dat hij zijn penis in haar vagina probeerde te doen. Zij voelde dat hij probeerde te zoeken, hij deed het niet zachtjes. Hij deed dat met zijn hand en zijn penis. Dat voelde zij gewoon .
De militaire kamer is van oordeel dat de aangifte als betrouwbaar moet worden aangemerkt en steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De militaire kamer overweegt daarover als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij die nacht - kort nadat zij de woning van verdachte in emotionele staat had verlaten - [getuige1] is tegengekomen . Dit wordt door [getuige1] bevestigd. Hij kent haar – ook bij naam - van café Odekolonje en heeft verklaard dat hij aangeefster zag huilen en haar heeft getroost . Verder heeft aangeefster hem die zelfde nacht verteld dat zij bij een jongen genaamd [verdachte] was geweest en in slaap was gevallen en dat hij haar broek had uitgedaan en die [verdachte] ook geen kleding aanhad . [getuige1] en aangeefster vertellen beide dat [getuige1] aangeefster vervolgens naar haar ouders heeft gebracht . Aangeefster verklaart dat zij bij haar ouders aangebeld en door haar zusje is binnengelaten. Dit wordt door haar moeder bevestigd . De moeder van aangeefster zag dat aangeefster huilde een hoorde dat zij vertelde dat zij met [verdachte] was meegegaan om film te kijken en dat ze in slaap was gevallen en dat ze wakker was geworden toen hij aan haar zat . De Militaire kamer is van oordeel dat de verklaringen van [getuige1] en de moeder van aangeefster beiden bevestigen dat aangeefster, kort na haar bezoek aan verdachte in een emotionele toestand verkeerde. Uit de verklaringen volgt voorts dat zij aan hen beide toen al - overeenkomstig haar latere aangifte - heeft verteld dat zij kort daarvoor in haar slaap door [verdachte] seksueel was lastig gevallen.
De militaire kamer is van oordeel dat aangeefster tijdens de verschillende momenten waarop zij haar verhaal heeft verteld over hetgeen tussen haar en verdachte is gebeurd consistent heeft verklaard. Ook in haar verklaring bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij wakker werd toen verdachte achter haar lag en aan haar zat, dat haar broek al op haar knieën hing en dat hij –volgens haar - bij haar naar binnen probeerde te gaan. Ook overigens is die verklaring op een enkel detail na gelijk aan de door aangeefster eerder afgelegde verklaringen . Het enkele feit dat zij niet meer weet of het verdachte zijn penis is geweest die tegen haar aandrukte en zij bij haar aangifte heeft verklaard dat de penis van verdachte stijf was, maar bij de rechter-commissaris verklaart dit niet te hebben gezien, maakt niet dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt.
De stelling van de verdediging dat aangeefster met niemand inhoudelijk heeft gesproken over het voorval en haar aangifte om die reden onbetrouwbaar is, acht de militaire kamer onjuist. Immers aangeefster heeft direct na het gebeuren met meerdere mensen over het voorval gesproken. Dat zij in eerste instantie aan [getuige1] en haar moeder niet alle details heeft verteld doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
Het feit dat aangeefster niet wakker is geworden toen aan haar spijkerbroek werd gesjord, maakt de aangifte naar het oordeel van de militaire kamer niet onbetrouwbaar, nu aangeefster aanzienlijk had gedronken en zij vrij snel nadat zij op bed is gaan liggen in slaap was gevallen. De militaire kamer acht het daardoor niet onaannemelijk dat aangeefster niets heeft gevoeld van het uittrekken van haar spijkerbroek door verdachte nu zij zich klaarblijkelijk in een diep slaap heeft bevonden. Evenmin acht de militaire kamer – anders dan de verdediging - het mogelijk dat aangeefster in haar verklaring bij de politie heeft aangegeven dat verdachte niet strak tegen haar aanlag en dat zij toch heef bemerkt dat verdachte met zijn penis of hand haar vagina aanraakte, nu deze door de verdediging aangevoerde inconsistentie zeer wel het gevolg kan zijn van een verminderd bewustzijn of herinneringsvermogen bij aangeefster als gevolg van diepe of minder diepe slaap. Daarbij komt dat de verdediging niet heeft geconcretiseerd waarom met name deze vaststelling tot onbetrouwbaarheid van de aangifte op dit punt zou moeten leiden.
Het motief dat, de aangeefster zou hebben bij het doen van een valse aangifte jegens verdachte is door de verdediging op geen enkele manier feitelijk ondersteund. De militaire kamer ziet dan ook geen reden de aangifte op die grond onbetrouwbaar te achten.
Verdachte heeft voorts op 12 september 2009 een hyves-bericht gestuurd aan aangeefster met de volgende inhoud .
“ik kom net bij de odekolonje en de toegang werd me geweigerd. Mijn eerste reactie was hoezo en toen hoorde ik dat het met jou te maken had en dat ik mij als een klootzak gedragen had. Ik weet niet meer precies wat er gebeurd is, weet wel dat jij bij me thuis geweest was. Ik kan je niet vertellen hoe ik me voelde dat ik het hoorde en vind dit heel erg want zo ben ik echt niet. Heb me nog nooit zo misdragen. En vind echt zo klote dat ik jou zo kut gevoel gegeven heb. Het was mijn intentie ook helemaal niet om je aan te raken of wat dan ook. […]
Ik weet wel dat ik me erg volgegooid heb omdat ik die dag te horen kreeg dat mijn beste vriend zijn zoontje is overleden. Maar das geen excuus om me zo te misdragen. Ik heb er veel spijt van. […] was niet mijn bedoeling en heb er geen woorden voor en vind het heel erg ben echt niet zo.”
De militaire kamer leest hierin dat verdachte noodzaak heeft gezien om zich te verontschuldigen voor zijn gedrag jegens aangeefster in de nacht dat zij bij hem thuis was. De militaire kamer is van oordeel dat dit mail bericht de verklaringen van aangeefster ondersteund. Het betoog van verdachte dat hij op het moment van schrijven van het bericht dronken was en dat hij niet wist wat hij schreef acht de militaire kamer onaannemelijk nu hij in deze mail juist aangeeft dat hij dronken was op de avond dat aangeefster bij hem had geslapen, zijnde 22 augustus 2009, omdat hij net had te horen gekregen over de sterfte van de zoon van zijn beste vriend.
De militaire kamer is van oordeel dat op basis van de aangifte en andere verklaringen van aangeefster en de ondersteuning die volgt uit de verklaringen van [getuige1] en haar moeder over de eerste reacties van aangeefster kort na het gebeuren alsmede uit het hyvesbericht van verdachte wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de na te volgen handelingen heeft gepleegd, te weten het achter aangeefster gaan liggen, haar broek naar beneden trekken en zijn penis en/of zijn hand tegen het ontklede onderlichaam van aangeefster brengen en dat dit gebeurde op een moment dat aangeefster sliep. Het kan niet anders dan dat dit laatste voor verdachte duidelijk is geweest.
De militaire kamer is voorts van oordeel dat deze handelingen niet anders kunnen worden opgevat dan als een poging tot het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.
Gelet op het vorenstaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 22 augustus 2009 te Den Helder,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] handelingen te plegen bestaande uit het seksueel binnendringen van
het lichaam,
- achter die [slachtoffer] in bed is gaan liggen en
- die [slachtoffer] deels heeft ontkleed en
- zijn (ontblote) penis of zijn hand tegen de (ontblote) vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd,
terwijl verdachte daarbij wist dat die [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn slaap/sluimertoestand) verkeerde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
Poging tot met iemand van wie de dader weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 29 december 2009;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Oordeel van de militaire kamer
De militaire kamer overweegt het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het seksueel binnendringen van het lichaam van vrouw van wie hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn (slaap) verkeerde. Dit is een ernstig feit. Verdachte wist van deze toestand en dat deze vrouw daardoor onvoldoende in staat was haar wil kenbaar te maken ten aanzien van de (geplande) seksuele handelingen. Verdachte heeft misbruik willen maken van deze wetenschap. De militaire kamer rekent verdachte dan ook aan dat hij zijn lustgevoelens niet heeft weten te beteugelen. Door zijn handelen heeft verdachte de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke werkstraf van de maximale duur alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de relatief lange periode die inmiddels sinds het feit is verstreken - waarbij het openbaar ministerie er voor heeft gekozen geen voorlopige hechtenis te vorderen - en in de omstandigheid dat het niet gaat om een voltooid delict ziet de militaire kamer reden om in plaats van de door de officier van justitie geëiste vrijheidsstraf een werkstraf van de maximale duur op te leggen. De militaire kamer heeft bij het bepalen van haar straf mede acht geslagen op de straffen die zij in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds opgelegd om de ernst van het feit te benadrukken en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden in toekomst ooit nog dergelijk grensoverschrijdend gedrag te vertonen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht, zijnde 1 dag.
6a. De beoordeling van de civiele vordering van C.W.C. [slachtoffer]
De benadeelde partij C.W.C. [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Tijdens de terechtzitting van 21 februari 2011 heeft zij haar vordering nader toegelicht en aangegeven dat haar vordering € 1553,- behelst. Dit bedrag bestaat uit € 53,- materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade
Standpunt van de verdediging
Door en namens de verdachte is de vordering van de benadeelde betwist, nu de verdachte het tenlastegelegde ontkent en de raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te weten een bedrag van € 1.553,- waarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Oordeel van de militaire kamer
De militaire kamer acht voldoende bewezen dat C.W.C. [slachtoffer] door hetgeen haar is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De militaire kamer kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade op zijn plaats is. De militaire kamer is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 750,00 aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat de militaire kamer dit bedrag zal toewijzen aan het slachtoffer. De vordering vergt voor zo¬ver deze strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade nadere onderrbouwing en nader onderzoek. De militaire kamer is van oordeel dat een nadere uitwisseling van standpunten en bewijslevering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts acht de militaire kamer voldoende bewezen dat C.W.C. [slachtoffer] door hetgeen haar is aangedaan materiële schade heeft geleden en dat zij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De militaire kamer zal dan ook het bedrag van € 53,- aan materiële schade toewijzen aan de benadeelde partij.
Het totale bedrag dat door de verdachte aan de benadeelde partij dient te worden betaald bedraagt € 803,-.
De militaire kamer zal tevens de wettelijke rente vanaf de datum van het delict toewijzen en de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toepassen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45 en 243 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
En voorts tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderd veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderd twintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat tijd, door de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht, te weten (2) uren, zijnde een (1) dag hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij C.W.C. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan C.W.C. [slachtoffer], te betalen
€ 803,- (duizend vijfhonderd en drie en vijftig euro)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2009.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor de voor de vordering niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 803,- (achthonderddrie euro), subsidiair 16 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer C.W.C. [slachtoffer], te betalen € 803,- (achthonderddrie euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 (zestien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer C.W.C. [slachtoffer], het daarmee corresponderende gedeelte van de civielrechtelijke verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeelde aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter als voorzitter,
mr. A.Th.M. Vrijhoeven, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. G. Croes, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 7 maart 2011.