ECLI:NL:RBARN:2011:BQ1310

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
209258
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I. de Waal-van Wessem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen niet-erkende vader en minderjarige

In deze zaak verzoekt de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren uit een kortdurende relatie met de moeder. De vader heeft de minderjarige niet erkend en heeft sporadisch contact gehad met het kind. De rechtbank overweegt dat voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot omgang van een niet-erkende vader bijkomende omstandigheden vereist zijn die een nauwe persoonlijke betrekking of 'family life' aantonen, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De vader stelt dat hij betrokken was bij de zwangerschap en de geboorte, maar de rechtbank concludeert dat de relatie tussen de ouders kort en onduidelijk was, en dat de vader na de geboorte geen blijk van interesse heeft gegeven. De rechtbank verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. I. de Waal-van Wessem op 8 februari 2011.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector Familie en Jeugd
Zaakgegevens: 209258 / OR RK 10-225
Datum uitspraak: 8 februari 2011
beschikking omgangsregeling
in de zaak van
[Vader] (nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. B.J. Schadd te Arnhem,
tegen
[Moeder] (nader te noemen: de moeder),
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
advocaat mr. I.M.M. Verhaak te Huissen, gemeente Lingewaard.
Het verloop van de procedure
Gezien de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift ingekomen ter griffie op 07 december 2010;
- het verweerschrift ingekomen ter griffie op 14 januari 2011.
Gehoord ter zitting van 21 januari 2011:
- de vader, bijgestaan door mr. B.J. Schadd;
- de moeder, bijgestaan door mr. I.M.M. Verhaak;
- mevrouw J.M. Hermsen, als zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad).
De feiten
Uit de - inmiddels beëindigde - relatie tussen partijen is geboren de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Partijen hebben nooit samengewoond. De vader is de biologische vader van de minderjarige. Hij heeft de minderjarige niet erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over de minderjarige.
Het verzoek
De vader verzoekt de rechtbank tussen de vader en de minderjarige een omgangsregeling vast te leggen, inhoudende dat hij eenmaal per 14 dagen van vrijdagavond tot zondagavond de minderjarige met zich mee zal mogen nemen, alsmede gedurende de helft van de vakanties.
De vader stelt dat het in het belang van de minderjarige is dat er omgang is tussen de minderjarige en de vader en dat hij alles in gereedheid heeft gebracht om de minderjarige bij hem thuis te kunnen doen verblijven.
Het verweer
De moeder voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, subsidiair het verzochte af te wijzen.
De moeder stelt dat de vader geen bijkomende omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige, zodat hij reeds op die grond niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts stelt zij dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en de minderjarige en evenmin van family life. Subsidiair stelt zij dat het belang van de minderjarige zich tegen toewijzing van het verzoek verzet.
De beoordeling
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter stelt op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De rechtbank overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie voor de ontvankelijkheid van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van de verwekker die het kind niet heeft erkend is vereist, dat hij bijkomende omstandigheden stelt, waaruit voortvloeit dat er tussen hem en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die overeenkomstig art. 8 EVRM kan worden aangemerkt als family life.
De vader stelt dat de relatie de eerste vier maanden goed was, daarna is deze afwisselend hersteld en verbroken. De zwangerschap was ongepland. De moeder heeft hem er over ingelicht en hij was blij. Haar vader heeft hem op het matje geroepen en hem werd duidelijk dat haar ouders hem niet zagen zitten. Hij is drie maal meegegaan naar een echo en eenmaal naar de verloskundige. Partijen hebben gesproken over een voornaam voor het kind en de moeder heeft hem beloofd dat het kind zijn geslachtsnaam zou krijgen. Ze hebben samen een woning gehuurd en hebben een maand lang de woning opgeknapt, toen de moeder 5 maanden zwanger was. Naar aanleiding van een sms-bericht is hij bij de bevalling aanwezig geweest. Van de geboorte van de minderjarige is buiten hem om aangifte gedaan. Van de uitnodiging van de moeder om na de geboorte van de minderjarige langs te komen heeft hij geen gebruik willen maken, omdat hij geen contact met haar ouders wilde. Hij erkent dat hij tegen de moeder verkeerde dingen heeft gezegd, maar betwist dat zij zich door zijn uitlatingen bedreigd kan hebben gevoeld. Na de geboorte is de moeder drie of vijf keer met de minderjarige naar hem toegekomen. Hij heeft spullen voor twee kinderkamers en wat kleding voor de minderjarige betaald.
De moeder stelt dat partijen drie maanden een relatie hebben gehad en dat deze al voorbij was toen in december 2009 bleek dat zij ongewenst zwanger was. Zij liet hem weten dat ze de baby wilde houden. Dit leverde een kort herstel van de relatie op. Hij is een keer mee geweest naar de verloskundige. In februari 2010 gaf hij haar te kennen geen toekomst met haar te zien en liet haar de keus of ze de baby wilde houden. Vier weken voor de bevalling wilde hij weer een relatie met de moeder aangaan. De moeder heeft hem toen een kans gegeven, omwille van de baby, ook al had zij er weinig vertrouwen in. De door hem beloofde kinderkamer kwam pas toen zij er zelf één had geregeld. De vader is bij de bevalling aanwezig geweest. Toen bleek dat de minderjarige niet de geslachtsnaam van de vader kreeg, ontstond er ruzie. De moeder wilde dat hij eerst zijn verantwoordelijkheid als vader liet zien. De vader heeft toen dreigementen jegens haar geuit. De vader wilde niet voldoen aan het verzoek van de moeder om naar de moeder toe te komen. De moeder is toen op advies van het consultatiebureau vier of vijf keer naar de vader toegegaan met de minderjarige. De vader heeft haar vervolgens laten weten de minderjarige niet meer te hoeven zien zolang de minderjarige zijn geslachtsnaam niet kreeg. Het is daarna vier maanden lang stil gebleven.
Voor de beoordeling van de bijkomende omstandigheden gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en het verhandelde ter zitting.
Partijen hebben nooit samengewoond. Onbetwist is dat er tussen partijen drie of vier maanden een relatie heeft bestaan die al verbroken was toen de moeder ongepland zwanger bleek van de vader. De relatie is toen kort hersteld. Onbetwist is dat partijen in de 5e maand van de zwangerschap de intentie hebben gehad om als gezin samen te gaan wonen en een woning hebben gehuurd, die zij hebben opgeknapt. Vervolgens is de relatie opnieuw beëindigd, waarbij de vader heeft gezegd dat de moeder zelf moet weten of zij het kind wil houden. Kort voor de bevalling is de relatie weer hersteld en vervolgens definitief verbroken. De vader is gedurende de zwangerschap een keer meegegaan naar de verloskundige en is conform zijn wens bij de bevalling aanwezig geweest. De partijen hebben niet gesproken over de rol die de vader na de geboorte van de minderjarige in het leven van de minderjarige zou gaan vervullen. Niet is gebleken dat het de bedoeling van beide partijen is geweest dat de vader de minderjarige zou erkennen. Vast staat dat de vader na de bevalling geweigerd heeft de moeder en de minderjarige te bezoeken, omdat de vader niet met de ouders van de moeder in contact wilde komen. De moeder heeft daarom vier of vijf keer samen met de minderjarige de vader kort bezocht. Daarna heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige en heeft de vader geen blijk meer gegeven van enige interesse in en betrokkenheid op de minderjarige. De vader heeft eerst op 7 december 2010 zijn verzoekschrift bij de rechtbank ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader, gelet op het bovenstaande, onvoldoende bijkomende omstandigheden gesteld waaruit voortvloeit dat er tussen hem en de minderjarige sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of "family life". Noch de omstandigheden van vóór de geboorte van de minderjarige, noch die na de geboorte van de minderjarige, noch een combinatie daarvan rechtvaardigen deze conclusie. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de aard van de relatie tussen partijen en de belangstelling en betrokkenheid van de vader zowel voor als na de geboorte van de minderjarige.
De rechtbank zal de vader dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
De beslissing
De rechtbank
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het vastleggen van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Waal-van Wessem, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J.W. Lambregts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2011Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem.