ECLI:NL:RBARN:2011:BQ2549

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212333
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruik van gezamenlijke vakantiewoning in Zuid-Frankrijk

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee partijen die gezamenlijk eigenaar zijn van een vakantiehuis in Zuid-Frankrijk. De partijen zijn nog met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden, maar zijn feitelijk uit elkaar gegaan. De gedaagde in conventie heeft de voorzieningenrechter verzocht om de eiser in conventie te veroordelen om haar gelegenheid te geven gebruik te maken van de gezamenlijke vakantiewoning gedurende zes weken in 2011, met specifieke verzoeken voor de periode van 1 tot 15 mei 2011.

De eiser in conventie heeft betoogd dat het vakantiehuis in de maanden mei tot en met september ter verhuur moet worden aangeboden en dat het verblijf van de gedaagde in deze periode niet wenselijk is. De voorzieningenrechter heeft echter overwogen dat de gedaagde in het verleden gebruik heeft gemaakt van de vakantiewoning en dat er onvoldoende bewijs is dat de eiser in conventie een gelijkwaardig belang heeft om in die periode in het huis te verblijven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een gerechtvaardigd belang heeft om in de periode van 1 tot 15 mei 2011 in het huis te verblijven, vooral omdat zij in die periode geen andere woonruimte in Nederland heeft.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de gedaagde in conventie toegewezen, waarbij de eiser in conventie is veroordeeld om de gedaagde gelegenheid te geven gebruik te maken van de vakantiewoning. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. D.T. Boks op 4 april 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 212333 / KG ZA 11-82
Vonnis in kort geding van 4 april 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief d.d. 15 maart 2011 met producties van de zijde van [eiser in conventie]
- de brief d.d. 16 maart 2011 met productie van de zijde van [eiser in conventie]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser in conventie]
- de eis in reconventie
1.2. Partijen hebben ter zitting voor een deel van het geschil een vaststellingsovereenkomst bereikt. Voor het resterende deel is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 5 juli 1988 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd.
Op 1 april 2010 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan. Er is thans een echtscheidingsprocedure aanhangig tussen partijen bij de Rechtbank Amsterdam.
2.2. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een vakantiehuis in Zuid-Frankrijk. Dit huis wordt aan derden verhuurd door tussenkomst van het makelaarskantoor [makelaarskantoor].
3. Het geschil in conventie
3.1. De vorderingen in conventie zijn ingetrokken en behoeven derhalve geen nadere bespreking.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De vorderingen sub 2 en 3 in reconventie zijn ingetrokken. De vordering sub 1 in reconventie wordt thans nader besproken.
4.2. [gedaagde in conventie] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser in conventie] zal veroordelen om haar gelegenheid te geven gebruik te maken van de gezamenlijke vakantiewoning van partijen te Zuid-Frankrijk, gedurende zes weken in 2011, waarvan in ieder geval de periode tussen 1 mei en 15 mei 2011 en de overige vier weken in overleg met [makelaarskantoor], een en ander onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser in conventie] daarmee in gebreke blijft.
4.3. [eiser in conventie] voert verweer.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in reconventie
5.1. [eiser in conventie] betoogt dat het vakantieseizoen ieder jaar begint in mei en voortduurt tot en met september en dat het vakantiehuis in Zuid-Frankrijk (hierna te noemen: vakantiehuis) gedurende die periode door [makelaarskantoor] ter verhuur dient te worden aangeboden en dat een verblijf van [gedaagde in conventie] in het huis daarom in die periode niet wenselijk is.
5.2. [gedaagde in conventie] stelt evenwel dat het vakantieseizoen begint in juni 2011 en duurt tot en met half september 2011 en dat zij met betrekking tot die periode met [eiser in conventie] van mening is dat de woning zoveel mogelijk dient te worden verhuurd. Zij ziet echter niet in waarom zij niet in het vakantieseizoen in het huis zou kunnen verblijven op momenten dat er geen huurders zijn. Uit ervaring weet zij immers dat er altijd weken zijn dat het huis niet wordt verhuurd, aldus [gedaagde in conventie]. In die weken wil zij de mogelijkheid hebben om in overleg met [makelaarskantoor] te bekijken wanneer zij eventueel in het huis kan verblijven. In ieder geval is zij van mening dat het voor haar mogelijk moet zijn om buiten het vakantieseizoen enkele weken in het huis te verblijven, aangezien er dan nooit huurders zijn.
5.3. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Voorop staat dat beide partijen eigenaar zijn van het vakantiehuis en gelijkelijk gerechtigd zijn tot het gebruik daarvan. Verder zijn beide partijen het er in ieder geval over eens dat het huis in de periode juni 2011 tot en met half september 2011 zoveel mogelijk door [makelaarskantoor] dient te worden verhuurd. Als niet betwist staat verder vast dat in het verleden de vakantiewoning in het vakantieseizoen niet voortdurend was verhuurd. Gelet op het voorgaande valt daarom, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien waarom [gedaagde in conventie] als mede-eigenaar van het vakantiehuis in het vakantieseizoen niet in overleg met [makelaarskantoor] in de woning zou kunnen verblijven als deze in een bepaalde week niet aan derden wordt verhuurd. Dit geldt ten aanzien van een verblijf van [gedaagde in conventie] in het vakantiehuis buiten het vakantieseizoen, met uitzondering van de maand mei waarop hierna nader wordt ingegaan, des te meer, nu [gedaagde in conventie] over die periode onweersproken heeft gesteld dat de woning dan niet wordt gehuurd en veelal leeg staat.
5.4. Met betrekking tot de periode 1 mei 2011 tot 15 mei 2011 heeft het volgende te gelden. [gedaagde in conventie] brengt naar voren dat het gedurende het huwelijk gebruikelijk was dat zij in de maand mei in het vakantiehuis verbleef en dat het huis dan niet ter verhuur werd aangeboden. Zij wil overeenkomstig dit gebruik thans weer in mei in de vakantiewoning verblijven. Daarnaast stelt zij dat zij belang heeft om dit jaar in die periode in het vakantiehuis te mogen verblijven, omdat zij in die periode geen andere woonruimte in Nederland tot haar beschikking heeft.
5.5. [eiser in conventie] betwist dat [gedaagde in conventie] in de periode 1 mei 2011 tot 15 mei 2011 geen woonruimte in Nederland tot haar beschikking heeft. Verder voert hij aan dat het niet mogelijk is dat [gedaagde in conventie] de eerste week van mei 2011 in het huis verblijft, nu hij in die week het een en ander in en aan het huis wenst te repareren en daarvoor, mede gelet op het vakantieseizoen geen andere gelegenheid heeft. In de maand april 2011 verblijft [eiser in conventie] immers enige tijd voor zijn werk in het buitenland, aldus [eiser in conventie].
5.6. Gelet op het niet betwiste gebruik van de vakantiewoning door [gedaagde in conventie] in het verleden en gelet op het door [gedaagde in conventie] gestelde belang om in de periode 1 mei tot 15 mei 2011 in het vakantiehuis te mogen verblijven, heeft [eiser in conventie] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij evenveel belang heeft als [gedaagde in conventie] om in de eerste weken van mei 2011 in het vakantiehuis te zijn. [eiser in conventie] heeft de noodzaak om de reparaties in de eerste week van mei 2011 in persoon in en aan het huis uit te voeren naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, tegenover de gemotiveerde betwisting van de zijde van [gedaagde in conventie], onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter acht in elk geval ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser in conventie] zodanige werkzaamheden aan het dak van het huis en aan het zwembad dient te verrichten dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij deze werkzaamheden op een ander moment dan in de eerste week van mei 2011 uitvoert. [eiser in conventie] heeft dan wel betoogd dat hij in de maand april 2011 voor het werk in het buitenland verblijft en dat hij daarom de eerste week van mei 2011 het vakantiehuis verhuurklaar moet maken, maar hij heeft niet gesteld dat dit zijn enige gelegenheid is om de werkzaamheden uit te voeren. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat het verblijf van [eiser in conventie] in het buitenland op de gehele maand april 2011 ziet. Bovendien kunnen de werkzaamheden wellicht ook nog na 15 mei 2011 aan en in het vakantiehuis worden verricht, nu evenmin is gesteld of gebleken dat het vakantiehuis al door [makelaarskantoor] voor de maand mei 2011 aan derden is verhuurd.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde in conventie], in samenhang bezien met hetgeen in 5.3 is overwogen, zal toewijzen.
5.7. De gevorderde dwangsom zal de voorzieningenrechter afwijzen, nu onvoldoende bepaald is wanneer die dwangsom wordt verbeurd.
5.8. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1. verstaat dat de vorderingen zijn ingetrokken
in reconventie
6.2. veroordeelt [eiser in conventie] om [gedaagde in conventie] gelegenheid te geven gebruik te maken van de gezamenlijke vakantiewoning van partijen te Zuid-Frankrijk, gedurende zes weken in 2011, waarvan in ieder geval de periode tussen 1 mei en 15 mei 2011 en de overige vier weken in overleg met [makelaarskantoor],
6.3. verstaat dat de vorderingen sub 2 en 3 zijn ingetrokken;
6.4. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink op 4 april 2011.