ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3092

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
197098
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering van gesubrogeerde verzekeraar tegen vermeende autodief

In deze zaak vorderde de eiseres, Württembergische Versicherung A.G., regres van de gedaagde, die wordt beschuldigd van autodiefstal. De eiseres is de gesubrogeerde verzekeraar van de eigenaar van een auto die in mei 2002 uit een parkeergarage is gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de auto heeft gestolen, ondanks zijn betwisting. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet alleen de diefstal heeft gepleegd, maar ook dat hij toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens de verzekerde van de eiseres. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsstukken, waaronder processen-verbaal van de Duitse politie en een vonnis van het Landgericht Kleve, waar de gedaagde eerder was veroordeeld voor meerdere autodiefstallen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres recht had op schadevergoeding, omdat zij de schade aan haar verzekerde had vergoed. De vordering van de eiseres werd toegewezen, met uitzondering van de kosten voor het terughalen van de auto, die niet als schade van de verzekerde konden worden aangemerkt. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van EUR 9.262,00, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 197098 / HA ZA 10-377
Vonnis van 20 april 2011
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
WÜRTTEMBERGISCHE VERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te 70176 Stuttgart, Duitsland
eiseres,
advocaat mr. C. de Lange te Tilburg, voorheen mr. J. Stappaerts-Zijlmans,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Bosman te Arnhem.
Partijen zullen hierna Württembergische en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010, waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2010,
- de akte na comparitie van Württembergische,
- de antwoordakte van [gedaagde],
- de akte houdende productie van Württembergische,
- de antwoordakte van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In mei 2002 is uit een parkeergarage in [woonplaats] een auto gestolen met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Het betrof een auto van het merk [automerk], type [type], in eigendom toebehorend aan [betrokkene]. Het proces-verbaal van diefstal van de politie [woonplaats] – [regio] met proces-verbaalnummer 2002122489, gedateerd 12 mei 2002, vermeldt als chassisnummer van de auto: [nr]. De auto was all-risk verzekerd bij Württembergische.
2.2. Op 1 juli 2002 heeft Württembergische, conform een opgesteld expertiserapport, een bedrag van EUR 12.852,00 aan haar verzekerde [betrokkene] uitgekeerd en heeft [betrokkene] een document genaamd ‘Kasko-Entschädigungsvereinbarung’ getekend. Dit document vermeldt voor zover hier van belang:
WICHTIGE ERKLÄRUNG BEI DIEBSTAHLSCHÄDEN
Die entwendete Sache ist gemäss § 13 (7) der Allgemeinen Bedingungen für die Kraftfahrtversicherung (AKB) in das Eigentum der Württembergischen Versicherung AG übergegangen, was hiermit bestätigt wird.
(…)
2.3. Bij brief van 13 mei 2005 heeft Internationaal Schade Bureau Europ (hierna: Europ) aan Württembergische – voor zover hier van belang – geschreven:
Wir freuen Ihnen mitteilen zu dürfen, dass die vorliegende Akte nun geschlossen werden kan. Der [automerk] [type] Cabrio mit der Fahrgestellnummer [nr] ist auf dem Betriebsgelände unserer Emmericher Niederlassung eingetroffen. (…)
Trotzdem gelang es Herrn RA Stollenwerck vor dem Gericht in [woonplaats] einen Urteilsspruch zugunsten der Württembergischen Versicherung zu erwirken. Laut diesem Urteil wurde das Fahrzeug zuerst von der Staatsanwaltschaft [woonplaats] freigegeben. (…)
Bereits am 03.10.2003 wurde der Wagen von uns auf einem Bauernhof im niederländischen [woonplaats] aufgefunden. (…)
Die Verdächtigen im vorliegenden Vorgang heissen [ ] [gedaagde] und [verdachte 2]. (…)
2.4. Voor het terughalen van de auto heeft Europ blijkens een factuur van 13 mei 2005 een bedrag van EUR 1.152,30 bij Württembergische in rekening gebracht.
2.5. De door tussenkomst van Europ ontvangen auto heeft Württembergische blijkens een koopovereenkomst van 21 juni 2005 voor een bedrag van EUR 3.590,00 verkocht.
2.6. Bij de stukken bevinden zich een’Sachstandsbericht’ van 25 april 2006 en een ‘Schlussbericht’ (eindproces-verbaal) van de ‘Kreispolizeibehörde Kleve’.
In het ‘Sachstandbericht’ met betrekking tot [gedaagde] wordt hij in verbinding gebracht met 10 strafbare feiten, waaronder de diefstal van de auto in [woonplaats]:
(…)
3.9 Pkw-Diebstahl
Tatort: [woonplaats]
Tatzeit: 09.05.02, 12:00 – 11.05.02, 03:00 Uhr
Tatobjekt: [merk] [type], [kenteken]
Sachverhalt: Tiefgarage in [woonplaats] (nl. Az 2002122489-1), in [woonplaats]/ NL Scheune [gedaagde] aufgefunden, Fz. Inzwischen auf [gedaagde] zugelassen, [adres]
(…)
2.7. In het Duitse eindproces-verbaal met betrekking tot [gedaagde] en zes andere verdachten is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
Betr.: fortgesetzter und gewerbsmässiger Pkw- und Einbruchdiebstahl/ Bandendiebstahl
(…)
2.2
(…)
Danach wurden bereits am 02.10.2003 durch die niederländische Polizei in einer durch den [gedaagde] am 11.09.03 in [woonplaats] angemieteten Scheune u. a. mehrere als gestohlen einliegende Pkw aufgefunden, die dem [gedaagde] zugeordnet werden konnten:
• [de auto] (ursprüngliche Kennzeichen [kenteken]): Der Pkw war am 12.05.02 in [woonplaats] gestohlen worden und war seit dem 12.08.02 mit dem Kennzeichen [adres] auf den [ ] [gedaagde] in der BRD zugelassen.
[ ]
• [merk] Typ 129 Cabriolet (…)
• [merk] met den nl. Kennzeichen [kenteken]: Die Kennzeichen sind auf die Mutter des [gedaagde] (…) ausgegeben. Der Pkw war am 16.04.02 in [woonplaats] gestohlen worden (…)
2.8. Op 29 juni 2009 is [gedaagde] door het ‘Landgericht Kleve’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5½ jaar voor een groot aantal autodiefstallen. Het vonnis vermeldt – voor zover hier van belang – op pagina 5, tweede alinea:
Zur Lagerung des Diebesgutes mietete der Angeklagte verschiedene Raumlichkeiten an. So mietete er im September 2003 in der Gemeinde [woonplaats] in den Niederlanden eine Scheune an. Diese wurde von der niederlandischen Polizei, die bereits seit einiger Zeit gegen den Angeklagten wegen des Verdachts des Autodiebstahls ermittelte, erstmals am 02.10.2003 durchsucht. Hierbei konnten u.a. drei gestohlenen Pkw [merk] sichergestellt worden. (…)
2.9. Bovengenoemd vonnis is onherroepelijk geworden. De tenuitvoerlegging vindt plaats in Nederland.
3. Het geschil
3.1. Württembergische vordert om bij vonnis [gedaagde] te veroordelen tot betaling van EUR 10.414,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2002 (schadedatum), althans 1 juli 2002 (datum van uitbetaling schade), althans 16 juni 2009 (datum verzoek Europees Betalingsbevel), met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. Zij legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en beschadiging van de auto van de verzekerde van de Württembergische en heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van die verzekerde. Hij heeft tevens gehandeld in strijd met zijn rechtsplicht om zich van beschadiging en diefstal van de auto te onthouden en in strijd met de hem overigens betamende maatschappelijke zorgvuldigheid de auto beschadigd en gestolen. Dit handelen is aan te merken als een aan [gedaagde] toerekenbare onrechtmatige daad en Württembergische houdt hem voor de hierdoor ontstane schade aansprakelijk. Doordat Württembergische de schade van haar verzekerde heeft vergoed, is zij ingevolge de verzekeringspolis in de eigendomsrechten van haar verzekerde getreden. Zij vordert als eigenaar en krachtens haar regresrecht schadevergoeding, die zij als volgt begroot:
- waarde van de auto voor diefstal EUR 12.852,00
- waarde van de auto na diefstal -/- 3.590,00
Waardevermindering auto 9.262,00
Kosten terughalen van auto 1.152,30
Totale schade EUR 10.414,30
3.3. [gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat Württembergische eigenaar is geworden van de auto en betwist dat hij inbreuk heeft gemaakt op een recht van Württembergische. Voorts betwist hij de onderhavige auto te hebben gestolen, geheeld of beschadigd. Hij is hier ook niet voor veroordeeld door de Duitse strafrechter op 29 juni 2006. Bovendien leveren een Duits strafvonnis en processen-verbaal van de Duitse politie geen dwingend bewijs op. Volgens [gedaagde] gaat het in de door Württembergische overgelegde Duitse stukken om twee verschillende auto’s en kunnen die stukken reeds om die reden niet bijdragen aan het bewijs van haar stelling dat [gedaagde] de auto heeft gestolen. [gedaagde] betwist tevens dat hij de auto in Duitsland op zijn naam heeft laten stellen. Hij stelt zich op het standpunt dat de als laatste in het geding gebrachte productie van Württembergische wegens strijd met de goede procesorde en wegens het in de Duitse taal gesteld zijn van de stukken buiten beschouwing dient te worden gelaten. Ook op andere gronden meent [gedaagde] dat deze productie niet kan bijdragen aan het bewijs van de stelling van Württembergische dat [gedaagde] de auto op 8 augustus 2002 in Duitsland op zijn naam heeft gesteld.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ambtshalve wordt overwogen dat de rechtbank rechtsmacht heeft op grond van artikel 2 EEX-verordening nu [gedaagde] officieel woonplaats heeft in Nederland.
Tevens wordt ambshalve overwogen dat Nederlands recht op het onderhavige geschil van toepassing is nu de vordering uit onrechtmatige daad wordt beheerst door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden.
4.2. [gedaagde] betwist dat Württembergische eigenaar is geworden van de auto aangezien de auto niet zou zijn geleverd volgens een daartoe bestemde akte. Dit verweer kan niet slagen nu Württembergische gemotiveerd en onderbouwd heeft gesteld dat de gestolen auto op grond van paragraaf 13 (7) van de door haar overgelegde polisvoorwaarden na uitkering aan [betrokkene] in eigendom is overgegaan op Württembergische. Bovendien heeft zij de door haar verzekerde [betrokkene] ondertekende akte (zie onder 2.2), waarin hij de eigendomsovergang bevestigt, in het geding gebracht. [gedaagde] heeft nagelaten aan te geven op grond waarvan hij meent dat dit naar Duits recht onvoldoende of onjuist zou zijn. Voorts staat als onweersproken vast dat het Nederlandse openbaar ministerie de auto aan Württembergische heeft vrijgegeven (zie onder 2.3) en Württembergische derhalve als rechthebbende op de auto heeft aangemerkt. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat Württembergische vanaf het moment van uitkering aan verzekerde, tevens het moment van ondertekening van voornoemde akte (1 juli 2002), eigenaar is geworden van de auto.
4.3. Ten aanzien van het vorderingsrecht van Württembergische wordt overwogen, dat de rechtbank er vanuit gaat dat voor zover [betrokkene] een vordering tot schadevergoeding op [gedaagde] heeft, deze vordering eveneens op Württembergische is overgegaan op genoemd moment. Württembergische heeft (mede) aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] schadeplichtig is wegens onrechtmatig handelen jegens haar verzekerde en dat Württembergische op grond van een verzekeringsovereenkomst de schade aan haar verzekerde heeft vergoed. Hieruit concludeert de rechtbank dat Württembergische zich beroept op haar subrogatierecht als schadeverzekeraar. Dit beroep komt aan haar toe nu een verzekeraar die de schade van haar verzekerde vergoedt ook naar Duits recht een subrogatierecht heeft, en wel op grond van § 86 Versicherungsvertragsgesetz. Uit hoofde van dit subrogatierecht kan Württembergische derhalve regres nemen op de veroorzaker van de schade tengevolge van de diefstal. Tegen dit vorderingsrecht heeft [gedaagde] op zichzelf geen verweer gevoerd. [gedaagde] heeft betwist dat Württembergische een vordering op hem heeft nu hij geen inbreuk heeft gemaakt op een recht van Württembergische en dus ook niet onrechtmatig jegens Württembergische heeft gehandeld. Dit laatste heeft Württembergische echter niet aan haar vordering ten grondslag gelegd.
4.4. Voorts heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat hij de onderhavige auto niet heeft gestolen, geheeld of beschadigd en derhalve niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens Württembergische of haar verzekerde.
4.5. Württembergische stelt tegen de achtergrond van de hiervoor gememoreerde feiten dat de Nederlandse politie de auto op 2 oktober 2003 in beslag heeft genomen in een door [gedaagde] gehuurde schuur in [woonplaats], waar onder meer drie gestolen auto’s werden aangetroffen. Dit laatste wordt vermeld in het Duitse vonnis van 29 juni 2009. In de twee overgelegde processen-verbaal van de politie Kleve wordt daarnaast vermeld dat zich onder deze drie gestolen auto’s ook de onderhavige auto bevond, met vermelding van onder meer de plaats en datum van de diefstal en het oude en nieuwe kenteken van de auto. Voorts stelt Württembergische dat de tijdens de inval op de auto aangetroffen kentekenplaat op naam van [gedaagde] stond. Ook dit wordt gerelateerd in de processen-verbaal van de Duitse politie en blijkt volgens Württembergische uit haar productie 13. Deze documenten duiden er volgens Württembergische op dat [gedaagde] op 8 augustus 2002 een verzoek om inschrijving voor de auto met kenteken [adres] heeft gedaan (de Antrag) en dat het verzekeringsbewijs voor de auto op naam van [gedaagde] stond. Hieruit leidt Württembergische af dat [gedaagde] de auto onder zich had toen de Nederlandse politie de auto in de schuur in [woonplaats] aantrof en dat [gedaagde] derhalve geacht moet worden de auto door middel van diefstal onder zich te hebben gekregen.
4.6. [gedaagde] betwist in de eerste plaats dat de auto die is teruggevonden in [woonplaats] en vervolgens is afgegeven aan Württembergische dezelfde auto is als de auto die van de verzekerde van Württembergische is gestolen. Hij wijst daarbij op verschillen in merk en type auto, chassisnummer en bouwjaar.
Na vergelijking van de gegevens van de auto die genoemd worden in het proces-verbaal van de politie [woonplaats]-[regio] (zie onder 1.1) en in de koopovereenkomst van 21 juni 2005 (zie onder 2.5) dient echter geconcludeerd te worden dat het dezelfde auto betreft. Het merk en type komen behoudens de volgorde van sommige typeringen overeen ([automerk][type] respectievelijk [automerk]-[type]), het bouwjaar komt overeen (1993 respectievelijk 20.07.1993) en het chassisnummer komt vrijwel overeen ([nr]6 respectievelijk [nr]). Het ontbrekende laatste cijfer van het chassisnummer in de koopovereenkomst kan redelijkerwijs niet tot een ander oordeel leiden. In de processen-verbaal van de Duitse politie wordt weliswaar gerefereerd aan een [merk] (met oorspronkelijk kenteken [kenteken]) maar Württembergische heeft bij comparitie een productie overgelegd waaruit blijkt dat [merk] en [merk] namen van autofabrikanten dan wel importeurs zijn en [automerk] een automerk van deze bedrijven is of is geweest. De rechtbank begrijpt aldus dat een [automerk] abusievelijk wel eens wordt aangeduid met de naam van de fabrikant. In de processen-verbaal wordt voorts gerefereerd aan het kenteken van de in [woonplaats] gestolen auto en het kenteken dat bij de inval op de auto werd aangetroffen (en op de door Württembergische verkochte auto zat). De rechtbank gaat er dan ook niet alleen vanuit dat de gestolen auto dezelfde auto is als de auto die Württembergische heeft ontvangen maar ook dat dit dezelfde auto is als de auto waarover in de processen-verbaal van de Duitse politie wordt gesproken.
4.7. Voorts betwist [gedaagde] de in de Duitse processen-verbaal en het Duitse vonnis genoemde feiten.
Juist is dat [gedaagde] door de Duitse rechter niet is veroordeeld voor de diefstal van déze auto. Anders dan [gedaagde] meent, kan hieraan echter niet de conclusie worden verbonden dat [gedaagde] de auto niet heeft gestolen. Het Duitse openbaar ministerie kan er om haar moverende redenen voor hebben gekozen dit feit in die strafzaak niet ten laste te leggen. Vast staat in ieder geval dat [gedaagde] op 29 juni 2009 voor een groot aantal autodiefstallen, voornamelijk [merk]s/[automerk]sen, is veroordeeld.
4.8. De processen-verbaal van de Duitse politie, en in mindere mate het vonnis, ondersteunen de stelling van Württembergische dat op 2 oktober 2003 in een door [gedaagde] gehuurde schuur de auto is aangetroffen en dat het Duitse kenteken van de auto op dat moment op naam van [gedaagde] stond. Weliswaar komt op grond van artikel 161 Rv alleen aan een op tegenspraak door de Nederlandse strafrechter gewezen vonnis dwingende bewijskracht toe maar dit betekent niet dat de bewijskracht van buitenlandse vonnissen of processen-verbaal nihil is, zoals [gedaagde] stelt. Deze stukken hebben vrije bewijskracht. Behoudens feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen, is de rechtbank in beginsel genegen om van de juistheid van de processen-verbaal uit te gaan, temeer nu er op voorhand geen aanleiding bestaat om aan de betrouwbaarheid van Duitse politieambtenaren te twijfelen. Bovendien heeft de Duitse politie blijkens deze processen-verbaal in deze strafzaak nauw samengewerkt met de Nederlandse politie en baseert de in Nederland geconstateerde feiten op de bevindingen van de Nederlandse politie. Dergelijke feiten en omstandigheden die de betrouwbaarheid van de Duitse processen-verbaal zouden kunnen aantasten, heeft [gedaagde] niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
4.9. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de in de processen-verbaal gerelateerde feiten en ontleent daaraan het vermoeden dat de auto, naast andere gestolen [automerk]sen, is teruggevonden in een door [gedaagde] gehuurde schuur en dat het op dat moment op de auto aangetroffen kenteken op naam van [gedaagde] stond. Weliswaar ontkent [gedaagde] dat hij de ‘Antrag’ en het verzekeringsbewijs heeft ingevuld en dat hij een auto met dit kenteken op zijn naam heeft laten zetten, maar deze ontkenning vraagt om een nadere toelichting nu de Duitse politie in haar processen-verbaal verklaart dat dit kenteken op naam van [gedaagde] was gesteld. Een dergelijke toelichting op zijn betwisting heeft [gedaagde] niet gegeven. Zo heeft [gedaagde] evenmin enige verklaring gegeven voor het feit dat zijn naam wordt genoemd in de genoemde stukken als zijnde de huurder van de schuur vanaf 11 september 2003 en dat een auto met hetzelfde chassisnummer als de gestolen auto in een door hem gehuurde schuur is aangetroffen. Zijn stelling dat hij niets met deze schuur en de zich daarin bevindende auto’s te maken heeft gehad is des te opmerkelijker nu volgens het eindproces-verbaal het kenteken van één van de andere aldaar aangetroffen gestolen [automerk]sen op naam van de moeder van [gedaagde] stond. [gedaagde] volstaat met een blote ontkenning van de feiten en met de mededeling dat hij in Duitsland geen eerlijk proces heeft gekregen. Als onbestreden staat echter vast dat [gedaagde] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis en dat dit onherroepelijk is geworden.
4.10. [gedaagde] betwist de door Württembergische gestelde diefstal van de auto door erop te wijzen dat hij in mei 2002 niet kon lopen en bij zijn ouders woonde. Deze stelling onderbouwt hij met een brief van revalidatiearts [A] van 15 november 2002 en een brief van 10 augustus 2008 van ‘[familie van gedaagde]’. Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] in mei 2002 niet kon lopen. Hieruit kan slechts worden geconcludeerd dat [gedaagde] van januari tot en met november 2002 een poliklinische revalidatiebehandeling onderging in verband met een post whiplash syndroom. Dit staat er echter niet aan in de weg dat [gedaagde] in mei 2002 een auto kan hebben gestolen nu hij in die periode kennelijk niet opgenomen is geweest in een revalidatiecentrum.
4.11. Aangezien de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden mede bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting zijn komen vast te staan, is het vermoeden gerechtigd dat [gedaagde] ook degene is geweest die de auto in [woonplaats] alleen of in vereniging met anderen heeft gestolen. Aangezien [gedaagde] ter betwisting verder geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is er geen grond voor tegenbewijslevering.
4.12. De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank het ervoor moet houden dat [gedaagde] de auto heeft gestolen en dat hij daarmee toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens de verzekerde van Württembergische. De schade die laatstgenoemde als gevolg van deze diefstal heeft geleden is in een in opdracht van Württembergische opgesteld expertiserapport begroot op EUR 12.852,00 en is door [gedaagde] niet weersproken. Evenmin is (gemotiveerd) weersproken dat dit schadebedrag door Württembergische aan haar verzekerde is uitgekeerd. Als gesubrogeerde verzekeraar heeft Württembergische het recht om deze schade op [gedaagde] te verhalen, met dien verstande dat het bedrag dat zij door verkoop heeft ontvangen voor de auto in mindering dient te worden gebracht op haar vordering. Een bedrag van EUR 9.262,00 komt derhalve voor toewijzing in aanmerking, evenals de daarover vanaf 11 mei 2002 verschuldigde en onweersproken wettelijke rente.
4.13. De kosten voor het terughalen van de auto ten bedrage van EUR 1.152,30 komen niet voor toewijzing in aanmerking aangezien dit geen schade betreft die de verzekerde van Württembergische heeft geleden als gevolg van de diefstal maar schade die Württembergische zelf heeft geleden. Württembergische heeft niet dan wel onvoldoende duidelijk gesteld welke grondslag zij aanwezig acht voor het verhalen van deze kosten op [gedaagde].
4.14. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op:
- dagvaarding EUR 0,00
- griffierecht 262,00
- salaris advocaat 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.222,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Württembergische te betalen een bedrag van EUR 9.262,00 (negenduizendtweehonderdtweeënzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 11 mei 2002 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Württembergische tot op heden begroot op EUR 1.222,00,
5.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.