ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3370

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/104
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoekster tegen rechters in faillissementszaak

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 april 2011 uitspraak gedaan over het verzoek tot wraking van twee rechters, mr. [rechter I] en mr. [rechter II], door verzoekster, een B.V. gevestigd te [plaats]. Het wrakingsverzoek was ingediend op 14 april 2011, maar de rechtbank oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoeken. De rechtbank stelde vast dat de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen, verzoekster al op 5 april 2011 bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn. De mondelinge behandeling van het faillissementsrekest, dat op 5 april 2011 zou plaatsvinden, werd overgenomen door mr. [rechter II] nadat verzoekster had aangegeven mr. [rechter I] te willen wraken. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend ten aanzien van mr. [rechter II] en dat mr. [rechter I] niet de behandelend rechter was op de zitting van 5 april 2011, waardoor verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de motivering is op schrift gesteld op 3 mei 2011. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaaknummer: 11/104
Beschikking van 26 april 2011
in de zaak van
[naam B.V.].,
gevestigd te [plaats]
verzoekster tot wraking,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger verzoekster],
tegen
[rechter I]
en
[rechter II],
beiden in hun hoedanigheid van rechter.
1. De procedure
1.1. Bij brief van 14 april 2011 heeft verzoekster mrs. [rechter I] en [rechter II] gewraakt.
1.2. Mr. [rechter I] heeft schriftelijk meegedeeld dat zij niet berust in de wraking en dat zij ter zitting wenst te worden gehoord. Mr. [rechter II] heeft eveneens niet berust in de wraking en heeft schriftelijk verweer gevoerd. Tevens heeft hij meegedeeld dat hij niet zal verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.3. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld ter openbare terechtzitting op 26 april 2011. Namens verzoekster is [vertegenwoordiger verzoekster] verschenen, vergezeld door zijn vader [naam]. Mr. [rechter I] is eveneens verschenen.
1.4. Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer het onderzoek ter zitting gesloten en mondeling uitspraak gedaan, waarbij verzoekster zowel ten aanzien van mr. [rechter I] als ten aanzien van mr. [rechter II] niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek. Hieraan is de volgende motivering ten grondslag gelegd.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. [rechter I] en [rechter II] in verband met de zaak met nummer 213527 / FT-RK 11.481 inzake het verzoek tot faillietverklaring van verzoekster.
De mondelinge behandeling van het faillissementsrekest stond gepland op 5 april 2011 op de zitting van mr. [rechter I], maar diezelfde dag, kort voor de zitting, heeft mr. [rechter II] de zaak van haar overgenomen en ter zitting behandeld. De mondelinge behandeling van het faillissementsrekest zou worden voortgezet op de zitting van 19 april 2011, maar dat is vanwege het wrakingsverzoek toen niet doorgegaan.
2.2. Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van partijdigheid van mrs. [rechter I] en [rechter II] is gewekt.
2.3. Het verweer van mrs. [rechter I] en [rechter II] wordt hierna voor zover nodig besproken.
3. De beoordeling
Het verzoek tot wraking van mr. [rechter I]
3.1. De rechtbank overweegt dat, wil een verzoeker tot wraking ontvankelijk zijn in zijn verzoek, het wrakingsverzoek moet zijn gericht tegen de rechter die de zaak behandelt (artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Aan dat vereiste is hier niet voldaan. Mr. [rechter I] heeft de zaak op de zitting van 5 april 2011 immers niet behandeld; dat heeft mr. [rechter II] in haar plaats gedaan. Dat dit is gebeurd omdat verzoekster de dag vóór de zitting telefonisch aan de rechtbank heeft meegedeeld dat zij mr. [rechter I] zou gaan wraken is door mr. [rechter I] gemotiveerd weersproken. Mr. [rechter I] heeft verklaard dat zij uit eigen beweging – wegens haar positie als rechter-commissaris in andere zaken van verzoekster, althans haar gemachtigde, – heeft besloten de onderhavige zaak niet te behandelen en zich door een collega te laten vervangen. Voor de door de rechtbank te nemen beslissing is het vorenstaande echter niet van belang. Zoals hiervoor reeds overwogen is uitsluitend van belang dat de behandelend rechter op 5 april 2011 mr. [rechter II] was en niet mr. [rechter I]. Er is voorts geen enkele aanwijzing dat mr. [rechter I] daadwerkelijk, zoals verzoekster stelt, op 19 april 2011 de voortgezette behandeling van de zaak op zich zou nemen. Mr. [rechter I] heeft toegelicht dat zij weliswaar was ingeroosterd voor de zitting van 19 april 2011, maar dat zij, zodra haar zou zijn gebleken dat de zaak van verzoekster op die zitting zou worden behandeld, zich voor de behandeling van die zaak zou hebben laten vervangen door een andere rechter.
3.2. Bij deze stand van zaken moet verzoekster niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de rechtbank niet toe.
Het verzoek tot wraking van mr. [rechter II]
3.3. Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht.
De rechtbank constateert dat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoekster al op 5 april 2011 bekend zijn geworden of redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Verzoekster heeft pas op 14 april 2011 een wrakingsverzoek op grond van die feiten en omstandigheden ingediend. Desgevraagd heeft verzoekster verklaard dat zij na de zitting op 5 april 2011 tijd nodig heeft gehad om één en ander op zich te laten inwerken alvorens zij kon besluiten om het verzoek in te dienen en dat het ook enige tijd heeft gekost om het verzoek – met hulp van een ander – op schrift te stellen. Wat daarvan verder ook zij, daarmee heeft verzoekster onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om het tijdsverloop tussen de zitting en het indienen van het wrakingsverzoek te rechtvaardigen.
3.4. De conclusie luidt dat het verzoek te laat is gedaan, zodat verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.
4. De beslissing
De rechtbank
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoeken tot wraking van mr. [rechter I] en mr. [rechter II].
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well, P.J. Wiegman en L.B.M. Klein Tank in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.D. Crezée en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2011. De motivering is op schrift gesteld op 3 mei 2011.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.