zaaknummer / rolnummer: 206170 / HA ZA 10-1921
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK WEST BETUWE U.A.,
gevestigd te Tiel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W.A. Schelfaut te Eindhoven,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. I.R.M. Goedings te Ede.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 januari 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 31 maart 2011
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Rabobank heeft aan [gedaagde] Groep B.V. en de daaraan gelieerde ondernemingen RSD Riool Service Dienst B.V., [gedaagde] Milieuservice B.V., [gedaagde] Rioolreiniging B.V. en [gedaagde] Vastgoed B.V. in de jaren 2006 tot en met 2009 in verschillende debiteurensamenstelling een aantal financieringen verstrekt. Het betreft een drietal kredieten in rekening-courant, negen leningen, twee garantstellingen, een rekening-courant zonder krediet en een obligo vanwege een tweetal renteswaps.
2.2. Op 29 maart 2010 zijn namens Rabobank de financieringen aan [gedaagde] Groep B.V. c.s. opgezegd waarbij is gesommeerd de totale schulden van in totaal € 2.849.545,94 aan Rabobank te voldoen. Dit is niet gebeurd. [gedaagde] Groep B.V. en de genoemde, aan haar verbonden vennootschappen zijn op 11 mei 2010 door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard.
2.3. Bij akte van 5 juni 2009 betreffende drie van de bedoelde leningen heeft [gedaagde] zich als mededebiteur aan deze zakelijke leningen verbonden met hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betreft een totaal bedrag van € 681.382,00.
2.4. Voorts heeft [gedaagde] zich tegenover Rabobank tweemaal borg gesteld en wel op 17 april 2007 tot een bedrag van € 50.000,00 voor al hetgeen Rabobank van RSD Riool Service Dienst B.V. heeft te vorderen en op 5 juni 2009 tot een bedrag van € 300.000,00 voor al hetgeen Rabobank van de [gedaagde] Groep B.V., RSD Riool Service Dienst B.V., [gedaagde] Milieuservice B.V., [gedaagde] Rioolreiniging B.V. en [gedaagde] Vastgoed B.V. heeft te vorderen.
De openstaande saldi uitgesplitst naar vennootschap overstijgen de gegeven borgtochten.
2.5. Daarnaast heeft Rabobank aan [gedaagde] zelf uit hoofde van twee overeenkomsten van geldlening van 24 juni 2004 een tweetal leningen verstrekt tot bedragen van € 200.000,00 en € 35.000,00. Van de eerste geldlening staat nog de volledige hoofdsom open, vermeerderd met een bedrag van € 833,33 voor achterstallige rente tot 1 september 2010. Van de tweede geldlening staat nog een hoofdsom van € 15.574,46 open, vermeerderd met een bedrag van € 64,98 voor achterstallige rente tot 1 september 2010.
2.6. Op 7 september 2010 zijn namens Rabobank aan [gedaagde] de overeenkomsten van geldlening opgezegd met sommatie tot voldoening van de openstaande bedragen. Tevens is [gedaagde] gesommeerd tot betaling ten aanzien van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de zakelijke leningen van de [gedaagde] Groep B.V. c.s. en ten aanzien van zijn borgstellingen. De betaling is uitgebleven.
2.7. Rabobank heeft ten laste van [gedaagde] derdenbeslagen gelegd onder een vijftal banken.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Rabobank vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
1. uit hoofde van hoofdelijke aansprakelijkheid een bedrag van € 681.382,00, te vermeerderen met P.M. bedragen voor achterstallige-, lopende- en boeterente;
2. uit hoofde van borgtocht een bedrag van € 350.000,00, te vermeerderen met een P.M. bedrag voor lopende rente/provisie;
3. uit hoofde van geldlening een bedrag van € 200.000,00 te vermeerderen met € 833,33 voor achterstallige rente en een P.M. bedrag voor lopende rente;
4. uit hoofde van geldlening een bedrag van € 15.574,46 te vermeerderen met € 64,98 voor achterstallige rente en P.M. bedragen voor lopende rente en boeterente;
5. de kosten van het geding en van de beslagen.
In het lichaam van de dagvaarding maakt Rabobank ook melding van een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze vordering komt niet terug in het petitum.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert samengevat -
1. verklaring voor recht dat [gedaagde] schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van Rabobank en waarvan de hoogte nog nader dient te worden opgemaakt bij staat;
2. veroordeling van Rabobank tot betaling aan [gedaagde] van een voorschot op de geleden en nog te lijden schade ten bedrage € 75.000,00;
3. veroordeling van Rabobank in de kosten van de procedure.
3.5. Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [gedaagde] heeft de door Rabobank gestelde financieringen erkend, evenals de opzegging daarvan en de openstaande saldi. [gedaagde] heeft voorts erkend dat hij ‘formeel in beginsel gehouden zou kunnen zijn’ om uit hoofde van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid een bedrag van € 681.382,00 vermeerderd met rente en boeterente te betalen en uit hoofde van borgtocht een bedrag van € 350.000,00 vermeerderd met rente en provisie. Hetzelfde geldt voor de aflossing van de privé leningen voor de bedragen van € 200.000,00 en € 15.574,46.
4.2. [gedaagde] verweert zich echter met de stelling dat Rabobank jegens hem schadeplichtig is geworden omdat Rabobank keer op keer kredieten heeft verstrekt en financieringen tot stand heeft gebracht, waarvan Rabobank, als adviserende en professionele partij, had kunnen en moeten weten dat dit, gezien de omvang van de onderneming van [gedaagde] en al hetgeen daarmee samenhangt, uiteindelijk tot grote problemen zou kunnen leiden. [gedaagde] stelt dat tot 2008 alles mogelijk was en dat Rabobank een half jaar later de stekker eruit wilde trekken. [gedaagde] verwijt Rabobank dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht en daarnaast onrechtmatig handelde. [gedaagde] maakt aanspraak op schadevergoeding. Zijn schade bestaat uit de uitwinning van de borgstellingen en het waardeverlies van zijn ondernemingen. [gedaagde] betoogt dat in deze omstandigheden de borgstellingen dienen komen te vervallen, althans op nihil te worden gesteld c.q. te worden gematigd.
4.3. In het betoog van [gedaagde] valt niet te lezen dat zijn verwijten aan het adres van Rabobank ook betrekking hebben op de leningen die aan hem in privé zijn verstrekt.
De verwijten, voor zover concreet gemaakt, hebben slechts betrekking op de advisering en de financiering van de verschillende ondernemingen van [gedaagde]. Hoewel [gedaagde] dit niet duidelijk stelt, begrijpt de rechtbank dat [gedaagde] zich erop beroept dat aan de verschillende vennootschappen, voor wier schulden hij zich gedeeltelijk heeft medeverbonden als hoofdelijk medeschuldenaar en als borg, jegens Rabobank verweermiddelen toekomen wegens schending van haar zorgplicht en dat hij, [gedaagde], als de door Rabobank aangesproken borg op grond van artikel 7:852 BW diezelfde verweermiddelen kan inroepen. Het betreft, zo begrijpt de rechtbank, in het bijzonder de opschortingsbevoegdheid van het derde lid van dit artikel. Denkbaar is dat [gedaagde] Groep B.V. c.s. een opschortingsrecht toekomt ten aanzien van de nakoming van hun verbintenissen in verband met tekortkomingen van Rabobank in haar contractuele zorgplicht dan wel ter verrekening met een opeisbare tegenvordering uit onrechtmatige daad.
4.4. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van de door hem gestelde schending van de zorgplicht door Rabobank naar door hem bij zijn conclusie van antwoord overgelegde producties, zijnde een relaas van eigen hand en een memo van zijn adviseur. Hieraan gaat de rechtbank voorbij. Op grond van de beginselen van een behoorlijke procesorde en artikel 128 lid 3 Rv. dient [gedaagde] zijn excepties en zijn principale verweren voor te dragen en uit te werken in het lichaam van zijn conclusie van antwoord. Een procespartij, die zich op bepaalde feiten en omstandigheden wil beroepen, behoort dit op zodanige wijze te doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor de beoordeling van het verweer wordt voorgelegd, en voor de wederpartij waarop zij haar reactie dient af te stemmen.
4.5. Concreet onderbouwt [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord de door hem gestelde schending van de zorgplicht door Rabobank slechts met het voorbeeld dat [gedaagde] Vastgoed B.V. een bedrijfspand heeft gekocht. [gedaagde] verwijt Rabobank dat zij hem heeft geadviseerd om dit pand te kopen, waarmee een investering van 1,3 miljoen euro was gemoeid. Te dien aanzien is ter comparitie duidelijk geworden dat [gedaagde] uitbreidingsplannen had en een andere onderneming, Bemo genaamd, erbij wilde overnemen. Een medewerker van Rabobank heeft [gedaagde] toen getipt op dit bedrijfspand en Rabobank heeft deze aankoop gefinancierd op basis van de cijfers en de prognoses die [gedaagde] via zijn accountant heeft aangeleverd. Omdat vervolgens de overname van Bemo niet is doorgegaan, bleek dit pand te duur te zijn en/of waren er dubbele huisvestingslasten.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] handelde als ondernemer en dat het hier ging om de zakelijke begeleiding en de financiering van een conglomeraat van vennootschappen en niet om de verstrekking van een of meer kredieten aan particulieren, waarbij de institutionele kredietverstrekker in beginsel ervoor moet waken dat geen kredieten worden verstrekt die de draagkracht van de consument te boven gaan. Om te kunnen spreken van tot schadeplichtigheid leidende schending van de zorgplicht door Rabobank in deze zakelijke relatie, had [gedaagde] meer moeten stellen dan hij heeft gedaan. [gedaagde] kan Rabobank niet verantwoordelijk houden voor zijn eigen beslissingen als ondernemer. Gesteld noch gebleken is dat het pand in het licht van [gedaagde]’s uitbreidingsplannen te groot of te duur was en wel gebleken is dat het niet doorgaan van die uitbreidingsplannen niet aan Rabobank kan worden toegerekend. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat de overname van Bemo niet is doorgegaan omdat de vraagprijs van de verkoper te hoog was. Hetgeen [gedaagde] Rabobank probeert aan te rekenen kwalificeert niet als een relevante schending van haar zorgplicht.
4.7. Voorts maakt [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord melding van liquiditeitsproblemen die ongeveer een jaar later optraden ten gevolge van onwerkbaar weer en persoonlijke ziekte, maar dit een en ander kan niet worden toegerekend aan Rabobank. [gedaagde] lijkt Rabobank hierbij te verwijten dat Rabobank vanaf medio 2009 terughoudender werd bij de verstrekking van (aanvullende) kredieten en dat zij privé borgstellingen verlangde, maar [gedaagde], die eerst klaagt over overkreditering, onderbouwt niet waarom de redressering hiervan onzorgvuldig en onrechtmatig was. Te dien aanzien is ter comparitie duidelijk geworden dat de portefeuille van de [gedaagde] Groep inmiddels was ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer, dat er hoge schulden waren, mede tengevolge van de lange periode van onwerkbaar weer, en dat [gedaagde] extra werkkapitaal nodig had, waarbij aan de groep een uitbreiding van het krediet met € 600.000,00 is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is geenszins in strijd met haar zorgplicht dat Rabobank in deze omstandigheden de bij de feiten vermelde extra zekerheden heeft verlangd, te weten een hoofdelijk medeschuldenaarschap en een tweede borgtocht van [gedaagde].
4.8. Evenmin valt Rabobank een relevant verwijt te maken voor het feit, waarvan [gedaagde] ter comparitie melding maakt, dat Rabobank daarna, toen er de volgende winter weer een lange vorstperiode was en [gedaagde] bovendien een operatie moest ondergaan, waardoor opnieuw grote liquiditeitsproblemen ontstonden, geweigerd heeft om nogmaals extra kredieten te verstrekken teneinde achterstallige salarissen te betalen. Ten slotte kan Rabobank geen relevant verwijt worden gemaakt voor het feit dat zij gelijktijdig met de (mondelinge) opzegging van alle kredieten vanwege de wanbetaling door [gedaagde] Groep B.V. c.s., een teruggegeven bankgarantie voor het bedrag van € 90.000,00 heeft afgeboekt en het (opgezegde) geldkrediet niet met dit bedrag heeft verhoogd.
4.9. De slotsom is dat de door [gedaagde] ingeroepen verweermiddelen falen en dat de hoofdvorderingen van Rabobank dienen te worden toegewezen. Rabobank heeft verschillende rentes en provisie pro memorie gevorderd. Deze bijkomende vorderingen beschouwt de rechtbank als onvoldoende concreet onderbouwd, terwijl in een zaak als deze geen aanleiding bestaat om partijen voor deze relatief onbeduidende posten te verwijzen naar een schadestaatprocedure. De rechtbank zal in plaats daarvan over de hoofdsommen de wettelijke rente toekennen vanaf de in het petitum genoemde datum van 1 september 2010.
4.10. Rabobank vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 999,34 voor verschotten en € 3.211,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.211,00).
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 4.848,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 11.357,93
in reconventie
4.12. In reconventie heeft [gedaagde] geen andere feiten en omstandigheden aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dan zijn in conventie behandelde verweermiddelen tegen de vorderingen van Rabobank. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden hier herhaald. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om een relevante schending van Rabobank van haar zorgplicht jegens [gedaagde] Groep B.V. c.s. aan te kunnen nemen en er is dan ook om die reden geen grond voor de door [gedaagde] (impliciet) gestelde onrechtmatige daad jegens zijn persoon en aansprakelijkheid voor zijn persoonlijke schade. De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen.
4.13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 3.211,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 3.211,00)
Totaal € 3.211,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen:
1. uit hoofde van hoofdelijke aansprakelijkheid het bedrag van € 681.382,00;
2. uit hoofde van borgtocht het bedrag van € 350.000,00;
3. uit hoofde van geldlening het bedrag van € 200.000,00, vermeerderd met € 833,33 voor achterstallige rente;
4. uit hoofde van geldlening het bedrag van € 15.574,46, vermeerderd met € 64,98 voor achterstallige rente,
derhalve in totaal het bedrag van € 1.247.854,77 (één miljoen tweehonderdzevenenveertig duizendachthonderdvierenvijftig euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 1 september 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.210,34,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 11.357,93,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 3.211,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.