zaaknummer / rolnummer: 116082 / HA ZA 04-1339
Vonnis in vrijwaring van 25 mei 2011
[eisers]
eisers,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
[gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. G.A. Speelman te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eisers]. en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 januari 2011
- de akte na tussenvonnis van [eisers].
- de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In genoemd vonnis van 26 januari 2011 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [eisers]. teneinde zich uit te laten omtrent hetgeen is overwogen in r.ov. 2.9 en 2.10 van dat vonnis.
2.2. [eisers]. heeft zich, naar aanleiding van hetgeen in r.ov. 2.9 van dat vonnis is overwogen, niet uitgelaten over de vraag of zij [betrokk[betrokkene], [gedaagde] en [eiser sub 1] als getuigen wenst voor te brengen en of zij andere getuigen wenst voor te brengen. Daaruit concludeert de rechtbank dat zulks niet het geval is.
2.3. De vordering van [eisers]. dient dan ook beoordeeld te worden op basis van de voorliggende processtukken, waaronder de blijkens die processtukken afgelegde getuigenverklaringen. [eisers]. trekt daaruit de conclusie dat LLP1 opdrachtgever was en dat LLP1 bestond uit vijf participanten, onder wie [gedaagde]. Daartoe verwijst zij naar de getuigenverklaringen van [betrokkene] van 7 februari 2003 en 11 januari 2006, waaruit [eisers]. enkele zinsneden citeert, en naar die van [eiser sub 1] van 7 februari 2003. [gedaagde] bestrijdt die conclusie.
2.4. Het gerechtshof Arnhem heeft in haar arrest van 19 mei 2009 in de (hoofd)zaak tussen Meeuwsen Ten Hoopen & Co en Meeuwsen Ten Hoopen Holding B.V. als appellanten en [eisers]. als geïntimeerden, welk arrest in deze procedure is overgelegd, geoordeeld dat partijen bij de overeenkomst van opdracht van 22/23 december 1999 zijn geweest maatschap Meeuwsen Ten Hoopen enerzijds en de participanten anderzijds. De rechtbank komt tot hetzelfde oordeel op de gronden die het gerechtshof aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. Die gronden, die de rechtbank tot de hare maakt, luiden als volgt:
4.11 Tussen partijen is niet in geschil dat maatschap Meeuwsen Ten Hoopen vanaf omstreeks 22/23 december 1999 werkzaamheden heeft verricht in verband met de doorstart van Air Holland Charter. Tussen hen is wel in geschil wie de opdrachtgever is geweest. Meeuwsen Ten Hoopen c.s. stellen dat dit de participanten (waaronder ook [eisers].) zijn geweest, dan wel [eisers]. namens de nooit opgerichte LLPI B.V. i.o., dan wel [eisers]. die feitelijk als vennootschap onder firma hebben gehandeld. Volgens [eisers]. hebben zij namens Flamingo Beheer opdracht aan maatschap Meeuwsen Ten Hoopen verstrekt.
Tussen partijen staat verder vast dat maatschap Meeuwsen Ten Hoopen geen offerte heeft uitgebracht voor deze door [betrokkene] te verrichten werkzaamheden en dat de opdracht evenmin (op andere wijze) schriftelijk is vastgelegd. Dit betekent dat voor de vraag wie de opdrachtgever is, bepalend is wat hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben verklaard en de betekenis die zij aan hun wederzijdse verklaringen onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen (zie de artikelen 3:33 en 3:35 BW).
4.12 Als getuigen zijn hierover de volgende personen gehoord.
[betrokkene], die partijgetuige is, heeft op 11 januari 2006 als volgt verklaard, voor zover van belang:
LLPI was feitelijk een fictie. Op 22/23 december 1999 is de overeenkomst gesloten door 5 privé personen. Deze personen hebben voor dit samenwerkingsverband LLPI als werknaam gekozen. Ik ben geen jurist maar ga er van uit dat het een BV in oprichting betrof. Het was de bedoeling een BV op te richten of om het samenwerkingsverband in een BV onder te brengen. Het is immers onverstandig om een vliegmaatschappij in privé te hebben, gezien de financiële risico's. De maatschappij zou sowieso ondergebracht worden in de B. V. Air Holland Leasing III. De privé personen wilden een leasemaatschappij oprichten. Dit kon of door het hele concern van Air Holland over te nemen, waar er Air Holland Leasing III deel van uitmaakt, of door de werkmaatschappij Air Holland Leasing III over te nemen. [...] De privé personen zijn in privé financiële verplichtingen aangegaan. Dit was ook omdat de curatoren dit eisten. De beëindigingovereenkomst die op 13 april is gesloten is ook door dezelfde vijf privé personen gesloten. Het samenwerkingsverband is nooit omgezet in een vennootschap. Het blijkt ook niet uit de jaarrekening van Flamingo Beheer B. V. dat Flamingo Beheer geparticipeerd heeft. [...] Het enige wat gebeurd is dat de naam LLPI in het handelsregister als handelsnaam is bijgeschreven. Daarbij komt dat er vijf personen waren die mee werkte in het samenwerkingsverband terwijl daarvan slechts twee aandeelhouders van Flamingo waren. Althans dat was een vennootschap die in handen was van de familie [eisers]. Mij is nooit gezegd dat Flamingo Beheer hetzelfde was als LLPI en vice versa. LLPI was zoals gezegd een samenwerkingsverband tussen de vijf privé personen maar ik weet niet wat de juridische status daarvan was. Het waswel de bedoeling om het om te zetten in een B.V. en dat zou goed Flamingo B.V. zijn geweest. Dit is nooit gebeurd. Ik was er destijds niet van op de hoogte dat de naam LLPI in het handelsregister was bijgeschreven. Als in het overzicht [bedoeld wordt het onder 3.2.10 genoemde verslag van 16 februari 2000, hof] door mij is opgetekend bij de omschrijving van de gebeurtenis van 11 januari 2000 "LLPI B.V. (zijnde de vennootschap Flamingo Beheer B.V.)", heb ik dat opgeschreven zonder daarbij na te denken hoe het juridische geformuleerd moest worden. Wat daar staat is feitelijk onjuist. Ik bedoelde daarmee dat het de bedoeling was dat LLPI in Flamingo Beheer B.V. zou worden opgenomen. Als ik eerder heb verklaard dat LLP1 mijn opdrachtgever was dan bedoeld ik daarmee dat de vijf oprichters mijn opdrachtgevers waren. Voor mij is dat hetzelfde, omdat LLPI de werknaam van hun was. […]Ik ben vanaf 26 december 1999 gaan optreden namens LLPI. Toen was Flamingo geheel nog niet in beeld. Dat is pas in de loop van januari gebeurd. Flamingo Beheer B.V. was een lege huls. Door de privé personen is veel geld gestoken in deze zaak. [...] Als ik destijds had geweten dat Flamingo Beheer B. V. de opdrachtgever zou zijn zou ik als Flamingo Beheer B.V. een lege huls was die opdracht nooit hebben aanvaard. [...] De opdrachten zijn mij gegeven door de oprichters. [...] Feitelijk zijn de opdrachten […] verstrekt door de beide heren [eisers], in hoofdzaak door [ ] [lees: [eiser sub 1], hof]. […]
Ik heb ook handelingen verricht voor de heren [eisers] privé. Dat bestond uit verschillende onderdelen. Allereerst moest een deel van de koopprijs privé worden voldaan. Ik ben daarvoor met [eiser sub 2] naar zijn bank in [woonplaats] en naar zijn adviseur in [woonplaats] gegaan. Ik heb verder zoals eerder verklaart een toelichting gegeven op een familiebijeenkomst van de familie [eisers]. Verder waren de heren [eisers] geïnteresseerd om het Air Holland concern te verwerven vanwege een compensabel verlies van f. 200.000.000,--. Ik neem aan dat ze daar niet in privé maar in het kader van het [eisers] Concern in geïnteresseerd waren maar ze hadden dat belang in ieder geval niet gemeenschappelijk met de andere drie participanten. Die hadden daar geen interesse in. Ik heb verder nog toelichtingen gegeven aan de advocaten van [eisers] en ik heb op verzoek van [eisers] het verslag gemaakt dat bij het voorlopig getuigenverhoor is gevoegd.
[ ] [getuige], medevennoot van maatschap Meeuwsen Ten Hoopen, heeft als volgt verklaard, voor zover van belang:
De opdrachtgevers waren de vijf oprichters. Ik weet dat omdat de heer [gedaagde] bij de bijeenkomst van 11 januari nog heeft gevraagd aan de heer [betrokkene]: "voor wie werk jij nu"?. [betrokkene] heeft toen gezegd tot 23 december voor jou en daarna voor de oprichters. Mij staat niet bij dat daarbij gesproken is over LLPI. Het staat mij niet bij dat daar expliciet is gesproken of de opdrachtgevers in privé handelden, of daar nog B.V. 's tussen zaten of dat er nog andere juridische constructies bestonden. Er is gesproken over een B.V. in oprichting. Ik weet echter niet of ik dat weet uit mijn contacten met [betrokkene] of dat bij een van de bijeenkomsten waarbij ik aanwezig was aan de orde is gekomen. Bij die bespreking van 11 januari waren aanwezig: ikzelf, dhr. [betrokkene], de beide heren [eisers], ik meen ook dhr. [X], zeker de heer [gedaagde], ik dacht met zijn zoon. Ik durf niet te zeggen of [Y] hierbij was. Normaal wordt er als er een nieuwe klant komt een formele opdrachtbevestiging verstuurd Als het echter een doorlopend verhaal is zoals in dit geval gebeurde dat in die tijd niet altijd. Destijds is niet intern besproken, in de hectiek, wie de opdrachtgever was. Voor mij gold als opdrachtgever de vijf oprichters.
Ik durf niet zeggen of er werkzaamheden zijn verricht voor de heren [eisers] in privé.
Vervolgens heeft [eiser sub 1] als getuige het volgende verklaard, voor zover van belang:
Ik ben pas eind december 1999 betrokken geraakt bij de doorstart van AirHolland Ik heb toen [betrokkene] voor het eerst ontmoet. Hij was destijds de accountant van de heer [betro[gedaagde]. [...] Het klopt dat hij[...] vanaf dat moment voor het groepje toekomstige aandeelhouders ging werken. U vraagt of die belanghebbenden in persoon de opdrachtgever waren. Nee, wij doen dat soort dingen niet in persoon. Daar zit een vennootschap tussen. Volgens mij was het in dit geval de bedoeling dat de doorstart via de vennootschap LLPI zou verlopen. Volgens mij was LLPI op dat moment al een bestaande vennootschap, namelijk hetzelfde als Flamingo Beheer B.V.. Ik weet dat echter niet precies. Dat zou Max zelf beter moeten weten. U vraagt of het bij die bijeenkomst expliciet genoemd is wie de opdrachtgever van [betrokkene] zou zijn. U moet het zo zien: ik werd erbij geroepen omdat een van de andere betrokkenen mijn broer was met de vraag of ik wilde meedoen. Op het moment dat ik er dus bijkwam was [betrokkene] al degene die de verschillende mogelijkheden van de verschillende constructies uitlegde. U vraagt of hij ook betrokken was bij de totstandkoming van LLPI. Ik weet niet waar LLPI vandaan kwam, of dat via de vennootschap van [eisers] kwam of van elders. Ik weet ook niet of [betrokkene] daarbij betrokken is geweest. U vraagt waarom ik denk dat LLPI al een bestaande vennootschap was en wel Flamingo Beheer B.V.. Ik weet dat wij bij een grote risicodragende onderneming altijd gebruik maken van reeds bestaande B.V.'s en niet van B. V's i. o. en/ of privé. Ik ben geen jurist, maar dat heeft iets te maken met de aansprakelijkheid. Bij de doorstart van AirHolland is nog van veel meer B.V. 's gebruik gemaakt. Het werd een hele kerstboom, maar als niet-jurist weet ik daar het fijne niet van. U houdt mij voor dat de heer [betrokkene] heeft verklaard dat hij er vanuit ging dat LLPI een B.V. i.o. was. [...] Gelet op zijn functie en kwaliteiten ga ik er vanuit dat [betrokkene] er goed van op de hoogte was hoe de constructie in elkaar zat, en dus moet hij hebben geweten dat LLP1 een bestaande B.V. was. Voor de duidelijkheid, LLPI en dus Flamingo Beheer B.V. is de vennootschap die de overeenkomst met de curator is aangegaan. Daar zijn later nog allerlei B.V.'s onder gehangen. Het kan zijn dat daar B.V .'s i. o. bij zaten.
De getuige V.J. van der Valk heeft hierover niets van belang kunnen verklaren.
Ten slotte heeft [eiser sub 1] in het voorlopig getuigenverhoor dat op verzoek van maatschap Meeuwsen Ten Hoopen is gehouden het volgende verklaard, voor zover van belang:
Ik heb geen opdrachten gegeven aan [betrokkene] voor werkzaamheden. Wel heb ik aan [betrokkene] gevraagd of hij kon uitleggen hoe de zaak met Air Holland financieel in elkaar zat en wat de mogelijkheden waren. Ook heb ik hem gevraagd dit aan Ad uit te leggen. Ik dacht eerst dat dit op 26 december was, maar ik heb me daarin vergist, want het moet voor de 22e december zijn geweest. Toen werkte [betrokkene] nog voor [betro[gedaagde] en dit was in opdracht van [betro[gedaagde]. [betro[gedaagde] wilde namelijk dat ik meedeed. Ik hoor [betrokkene] verklaren dat hij op 2e kerstdag bij mij is geweest en dat kan ik mij niet meer herinneren al kan het best zo zijn dat het zo was. U vraagt mij naar de familiebijeenkomst van 13 januari. Ik kan me wel herinneren dat er zoiets is geweest, maar ik weet er verder niets meer over. Dit had ermee te maken dat de grootaandeelhouder van onze groep het niet eens was met de overname. Wij (Ad of ik) hebben toen aan [betrokkene] gevraagd om voor ons het financiële gedeelte daar uit te leggen.
4.13 Op grond van deze verklaringen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de participanten, waaronder — naast [gedaagde], [X] en [Y] — ook [eisers]., de opdrachtgever waren van de vanaf 22/23 december 1999 aan maatschap Meeuwsen Ten Hoopen opgedragen werkzaamheden. De verklaringen van de partijgetuigen [betrokkene] en [getuige] dat dit het geval was, worden naar het oordeel van het hof in voldoende mate ondersteund door die van de getuige [eiser sub 1], die immers heeft verklaard dat [betrokkene] vanaf eind december 1999 voor het groepje toekomstige aandeelhouders ging werken.
Weliswaar heeft [eiser sub 1] nog verklaard dat hij [betrokkene] geen opdracht heeft gegeven voor het verrichten van werkzaamheden, maar dit onderdeel van zijn verklaring legt onvoldoende gewicht in de schaal, nu hij tevens heeft verklaard dat hij en/of [eiser sub 1] [betrokkene] op vóór 22 december 1999 en op 13 januari 2000 heeft gevraagd uitleg te geven over financiële kant van Air Holland en wat de mogelijkheden waren. Deze vragen om uitleg heeft [betrokkene] in redelijkheid mogen opvatten als het hem verstrekken van een opdracht. Dat [eisers]. voor bepaalde werkzaamheden die [betrokkene] voor hen in privé zou hebben verricht, een afzonderlijke opdracht aan maatschap Meeuwsen Ten Hoopen hebben verstrekt, zoals Meeuwsen Ten Hoopen c.s. stellen, valt uit deze getuigenverklaringen niet af te leiden. Het hof zal dan ook ervan uitgaan dat sprake is geweest van één door de participanten, waaronder — naast [gedaagde], [X] en [Y] — ook [eisers]., aan maatschap Meeuwsen Ten Hoopen verstrekte opdracht.
4.14 Aan het onder 4.13 weergegeven oordeel kan niet afdoen dat [eiser sub 1] verder nog heeft verklaard dat [eisers]. de opdracht hebben verstrekt door tussenkomst van een vennootschap en dat zij dit soort opdrachten nooit in persoon verstrekken. Via welke vennootschap de opdracht toen precies zou zijn verstrekt, is in zijn getuigenverklaring onvoldoende duidelijk naar voren gekomen. Voor zover [eiser sub 1] heeft bedoeld te zeggen dat de opdracht is gegeven namens de volgens hem toen reeds bestaande vennootschap LLPI, die dezelfde vennootschap zou zijn als Flamingo Beheer, valt deze verklaring niet te rijmen met de omstandigheid dat Flamingo Beheer pas op 31 december 1999 in het handelsregister heeft doen inschrijven dat Flamingo Beheer per 23 december 1999 ook van de handelsnaam LLP1 gebruik maakte. Hierbij komt dat uit de verklaring van [eiser sub 1] niet volgt dat [eisers]. op 22 of 23 december 1999 op voldoende duidelijke wijze aan [betrokkene] kenbaar hebben gemaakt dat zij de opdracht niet in privé-hoedanigheid verstrekten, maar in hun hoedanigheid van bestuurder van Flamingo Beheer.
Dit betekent dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan [betrokkene] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [eisers]. de opdracht namens een vennootschap hebben verstrekt.
4.15 Voor zover in het betoog van [eisers]. ligt besloten dat het voor [betrokkene] duidelijk moet zijn geweest dat Flamingo Beheer de opdrachtgever van maatschap Meeuwsen Ten Hoopen was, omdat het de bedoeling was ook de doorstart van Air Holland Charter via een vennootschap te laten verlopen, gaat ook dit betoog niet op. Het ziet immers eraan voorbij dat dit verband voor [betrokkene], die op 22/23 december 1999 voor het eerst met [eisers]. in contact was gekomen, op dat moment niet (zonder meer) duidelijk kon zijn geweest. Dat [eisers]. [betrokkene] toen uitdrukkelijk op dit verband hebben geattendeerd, is niet gesteld of gebleken.
Om deze reden komen aan de stukken zoals hiervoor vermeld onder 3.2.5 tot en met 3.2.10, noch op zich zelf bezien, noch in onderling verband en samenhang beschouwd, betekenis toe. Zij geven immers alle hooguit informatie over een aantal doorstartscenario's en over de partij(en) die (mogelijk) betrokken zouden worden bij de doorstart van Air Holland Charter, maar geen informatie over de vraag wie opdrachtgever was van de op 22/23 december 1999 aan maatschap Meeuwsen Ten Hoopen verstrekte opdracht.
Er zijn dus evenmin voldoende feiten en omstandigheden komen vast te staan op grond waarvan [betrokkene] redelijkerwijs had moeten begrijpen dat [eisers]. de opdracht namens Flamingo Beheer hebben verstrekt.
2.5. Op grond van het bovenstaande concludeert de rechtbank dus dat [gedaagde] als participant mede-opdrachtgever voor alle door [betrokkene] verrichte werkzaamheden, ook de werkzaamheden die meer in het belang waren van [eisers]. in privé, zo volgt uit r.ov. 4.13 van het genoemde arrest.
2.6. [gedaagde] voert voorts nog het verweer dat hij weliswaar aanvankelijk participant was, maar dat hij al heel snel geen zakelijk belang meer had en ook geen participant meer was althans reeds vanaf 24 december 1999 voor [eisers]. niet meer als zodanig werd behandeld.
Dit lijkt niet te rijmen met zijn eigen verklaring die hij als getuige heeft afgelegd. Volgens die verklaring kwam hij er immers op 7 januari 2000 achter dat reserveonderdelen niet waren verkocht, waarover hij toen heel boos is geworden, bleek tijdens een aandeelhoudersvergadering op 12 januari 2000 dat een bespreking in Zwitserland was gehouden, waarvan hij niets wist en waarover hij ook boos was en heeft hij zich kort na die vergadering niet meer met de gang van zaken bemoeid, waarna hij uiteindelijk op 13 april 2000 formeel is uitgestapt. In de periode van 12 januari tot 13 april zou hij niets in het kader van Air Holland hebben gedaan. Gezien dat feit dat hij op 13 april 2000 formeel is uitgestapt, moet [gedaagde] tot die datum als participant worden beschouwd. Nu de litigieuze facturen betrekking hebben op werkzaamheden die vóór die datum zijn verricht, wordt dit verweer verworpen.
2.7. Op de voet van artikel 6:10 BW is [gedaagde] gehouden bij te dragen voor het gedeelte van de schuld dat hem aangaat. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat er vijf participanten waren, dat de schuld elk van hen voor een vijfde gedeelte aangaat. Concrete feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn immers gesteld noch gebleken. [gedaagde] is dus gehouden [eisers]. te vrijwaren tot een vijfde gedeelte van het door het gerechtshof in de hoofdzaak toegewezen bedrag.
2.8. Dit betekent dat toewijsbaar is een vijfde gedeelte van het vorenbedoelde bedrag van € 60.613,24, zijnde € 12.122,65, vermeerderd met de wettelijke rente over (€ 48.520,45 x 20% =) € 9.704,09 vanaf 25 februari 2000 en over (€ 12.092,79 x 20% =) € 2.418,56 vanaf 24 maart 2000. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
2.9. Nu partijen over en weer ten dele in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure worden gecompenseerd als hierna te melden.
3.1. veroordeelt [gedaagde] aan [eisers]. te betalen een bedrag van € 12.122,65 (twaalfduizend honderdtweeëntwintig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 9.704,09 vanaf 25 februari 2000 en over € 2.418,56 vanaf 24 maart 2000 tot de dag der voldoening,
3.2. wijst af het meer of anders gevorderde,
3.3. compenseert de kosten van dit geding in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.