zaaknummer / rolnummer: 205772 / HA ZA 10-1850
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar,
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD GROEP PARTICULIERE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
tevens handelend onder de naam OHRA SCHADEVERZEKERINGEN,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ohra worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft bij Ohra zeven verzekeringen afgesloten, waaronder een caravanverzekering met polisnummer [nummer].
2.2. Artikel 3 van de toepasselijke polisvoorwaarden van de caravanverzekering luidt als volgt:
Premie […]
2. Vervolgens moet u ervoor zorgen, dat de maatschappij de premie vóór elke premievervaldag heeft ontvangen. De verplichtingen van de maatschappij tot uitkering zijn geschorst vanaf het moment, dat de maatschappij de verschuldigde premie niet op tijd heeft ontvangen. U blijft aan de maatschappij de premie verschuldigd […].
2.3. Op 22 september 2009 heeft [eiser] bij de politie in [woonplaats] aangifte gedaan van diefstal van zijn caravan op 8 of 9 september 2009.
2.4. Vervolgens heeft [eiser] Ohra verzocht om op grond van de caravanverzekering over te gaan tot vergoeding van de schade als gevolg van de diefstal van de caravan.
2.5. Bij brief van 6 oktober 2009 heeft Ohra aan [eiser] onder meer meegedeeld:
Uit onze informatie blijkt dat u de premie niet op tijd heeft betaald.
In de afgelopen periode bent u over de gevolgen hiervan herhaaldelijk door de afdeling Financiele Administratie geinformeerd. In de polisvoorwaarden caravanverzekeringen staat dat u in geval van niet tijdige premiebetaling geen rechten aan uw verzekering kunt ontlenen.
Wij kunnen de schade vanwege het ontbreken van dekking dan ook niet in behandeling nemen.
2.6. Bij brief van 10 december 2009 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] aan Ohra onder meer geschreven:
Cliënt heeft de premie over de maand juli voldaan op 29 juli 2009 […]. Door een vergissing is de premie echter op 30 juli 2009 teruggestort op de rekening van cliënt, hetgeen door omstandigheden aan de aandacht van cliënt is ontsnapt. Cliënt was dan ook in de oprechte veronderstelling dat hij de premie over de maand juli betaald had. Alle premies na de premie van juli zijn bovendien betaald.
U heeft verzuimd cliënt ervan in kennis te stellen zodra de opschorting een feit was. Hierdoor is cliënt de gelegenheid om zijn fout alsnog te herstellen, ontnomen.
Bovendien heeft cliënt nadat de opschorting blijkbaar een feit was betalingsherinneringen ontvangen voor de premie over de maanden augustus en september. Op geen van deze herinneringen wordt gewezen op het feit dat de premie van juli nog open staat. Op geen van deze herinneringen staat aangetekend dat de dekking is geschorst. Sterker nog, op deze herinneringen wordt cliënt juist uitdrukkelijk gewezen op het risico van niet tijdige betaling, namelijk schorsing van de dekking. Cliënt is hierdoor steeds in de gerechtvaardigde veronderstelling geweest dat hij op dát moment nog verzekerd was, immers als de dekking reeds geschorst was, kon deze toch niet opnieuw geschorst worden?
Tenslotte heeft cliënt een, gezien de relatief geringe hoogte van de achterstallige premie, disproportioneel groot risico gelopen nu hij acht (!) verzekeringen in één pakket bij uw maatschappij onder heeft gebracht. Als de caravan van cliënt niet was gestolen, zou hij wellicht nog jaren onverzekerd hebben rondgelopen zonder het te weten […].
Voor zover er dus al daadwerkelijk sprake zou zijn van schorsing van de dekking had het, gezien het bovenstaande, op uw weg gelegen cliënt ervan in kennis te stellen dat de schorsing van de dekking een feit was. Door dit na te laten, bent u tekortgeschoten in uw zorgplicht.
Met cliënt ben ik van mening dat u zich gezien het vorenstaande redelijkheidshalve niet aan uw verplichting tot uitkering kunt onttrekken op de door u genoemde grond. Namens cliënt verzoek ik u dan ook om binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief te bevestigen dat u alsnog dekking verleent en zult overgaan tot uitkering van de schade conform te polisvoorwaarden.
2.7. Ohra heeft bij brief van 22 december 2009 onder meer geantwoord:
Gelet op het bovenstaande [een overzicht van de premiebetalingen van [eiser] in 2009 waarin staat vermeld dat de premies van respectievelijk maart, april, juni, juli, augustus en september 2009 niet konden worden geïncasseerd, waarna [eiser] is aangemaand en het verzekeringspakket na niet-tijdige betaling van de premie telkens is geschorst – de rechtbank] ben ik van mening dat het ingenomen afwijzend standpunt juist en verdedigbaar is. Voor dat wij een (afwijzend) standpunt innemen, beoordelen wij altijd de situatie. Wij kijken dan o.a. naar het soort klant (één verzekering of een verzekeringspakket), het betalingsverleden (is het een incident of structureel) etc. Gelet op het betalingsverleden van verzekerde (ik beperk mij uitsluitend tot een overzicht van 2009) kan ik niet anders concluderen dat de achterstand in premie(s) en schorsing(en) geen incident is. Daarnaast is verzekerde bij iedere storno, eerste aanmaning etc. schriftelijk in kennis gesteld over de consequenties bij het niet (tijdig) voldoen van de premie. Uw opmerking over het feit dat wij “verzuimd hebben om cliënt in kennis te stellen zodra de opschorting een feit was” kan ik dan ook niet plaatsen.
Voor de volledigheid het volgende. Ons premie incassotraject is een volledig geautomatiseerd traject. Wij kunnen geen kopiebrieven verstrekken die wij tijdens dit incassotraject aan verzekerde hebben gestuurd. In de bijlage treft u de voorbeeldteksten aan van de brieven (standaard teksten), zoals wij die verstuurd hebben […]. In de periode waarin bij verzekerde problemen zijn geweest met het incasseren van de premies, zijn er geen storingen geweest in ons automatiseringssysteem.
2.8. Bij brief van 2 februari 2010 heeft Ohra aan de toenmalige gemachtigde van [eiser] een kopie toegestuurd van een brief die Ohra volgens de eerstgenoemde brief op 27 augustus 2009 aan [eiser] heeft gezonden. De brief van 27 augustus 2009 luidt onder meer als volgt:
Uit onze administratie blijkt dat u nog een bedrag van EUR 242,70 dient te voldoen voor de verzekeringspakket. Het betreft de premie over de periode juli en augustus 2009. Wij verzoeken u dringend het verschuldigde bedrag binnen acht dagen na dagtekening van dit betalingsverzoek over te maken.
Als wij binnen de gestelde termijn geen volledige betaling hebben ontvangen rest ons niets anders dan de verzekering(en) te beeindigen. In dat geval melden wij ook het kenteken af bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer.
Wij wijzen u er nogmaals op, dat er geen rechten aan de verzekering(en) ontleend kunnen worden zolang de premie niet volledig is voldaan.
2.9. Ohra heeft als productie 3 twee standaardbrieven in het geding gebracht.
De eerste brief luidt onder meer volgt:
Stornerings acceptgiro bestaande verzekering
Enkele dagen geleden hebben wij vergeefs geprobeerd een bedrag van EUR …… Van uw rekening ……… af te schrijven. Deze automatische incasso had betrekking op ons tegoed onder nummer ……… […].
Omdat een automatische incasso maar een keer kan worden uitgevoerd vindt u een acceptgiro aangehecht waarmee u het verschuldigde bedrag alsnog kunt betalen. Wij rekenen erop dat uw betaling binnen veertien dagen op onze rekening is bijgeschreven […].
Het is belangrijk dat u op tijd betaalt. Indien de betaling niet binnen veertien dagen is ontvangen wordt de dekking van de verzekering geschorst. Dit betekent dat u niet verzekerd zult zijn […]
De tweede brief luidt onder meer als volgt:
Ondanks ons eerder verzoek om algehele betaling van ons tegoed onder nummer ……… heeft u tot op heden niet aan uw betalingsverplichting voldaan. U blijft op dit punt dus in gebreke […]. Wij rekenen erop dat uw overmaking nu binnen veertien dagen op onze rekening is bijgeschreven. U kunt hiervoor gebruik maken van de aangehechte acceptgiro.
Wij wijzen u erop dat de polisvoorwaarden bepalen dat de premies bij vooruitbetaling verschuldigd zijn. Wij manen u aan er voor zorg te dragen dat het door u verschuldigde bedrag vinnen een termijn van veertien dagen in ons bezit zal zijn. Deze termijn vangt aan de dag volgend op deze aanmaning. De dekking op de onderhavige overeenkomst wordt geschorst indien het bedrag niet binnen de termijn van veertien dagen door ontvangen is.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank Ohra bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt tot betaling van:
I) € 20.222,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 2009 althans vanaf de dag van de dagvaarding;
II) € 500,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten;
III) de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Ohra op grond van de caravanverzekering is gehouden de schade als gevolg van de diefstal van de caravan te vergoeden. Hij stelt dat hij de brief van Ohra van 27 augustus 2009 (geciteerd onder 2.8) niet heeft ontvangen. Volgens [eiser] voldoet de brief, waarin hem een betalingstermijn van acht dagen wordt gesteld, niet aan het dwingendrechtelijke artikel 7:934 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dat bepaalt dat een betalingstermijn van veertien dagen moet worden gesteld alvorens de dekking – na uitblijven van betaling binnen die termijn – kan worden geschorst. Een van artikel 7:934 BW afwijkend beding in de algemene voorwaarden is nietig, zo stelt [eiser]. Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat artikel 3 van de polisvoorwaarden is aan te merken als een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:236 juncto artikel 6:237 BW en doet hij een beroep op vernietiging.
3.3. [eiser] begroot zijn totale schade op € 20.222,00 (vordering I). Dit bedrag is de som van de waarde van de caravan (€ 17.500,00), de waarde van de roerende goederen die zich in de caravan bevonden (€ 1.588,00) en de waarde van de voortent (€ 1.134,00).
3.4. Ohra voert verweer. Zij stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat [eiser] aan de polis geen rechten kan ontlenen, omdat ten tijde van de gestelde diefstal van de caravan de dekking was geschorst nu [eiser] de door hem verschuldigde premie niet tijdig had betaald. Op de comparitie heeft Ohra verklaard dat de brief van 27 augustus 2009 hier geen rol speelt, omdat [eiser] nadien weer betalingen heeft gedaan. Ook heeft Ohra verklaard dat zij met de aanmaningsbrief zoals die op 23 juli 2009 is verzonden heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting uit artikel 7:934 BW. Subsidiair betwist Ohra dat de caravan is gestolen. Meer subsidiair betwist zij de omvang van de gestelde schade.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil is of Ohra terecht heeft geweigerd de diefstalschade van [eiser] op grond van de caravanverzekering te vergoeden. Volgens Ohra is dit het geval, omdat de dekking van de verzekering ten tijde van de diefstal was geschorst doordat [eiser] de premie van de maand juli 2009 niet tijdig had betaald.
4.2. Ingevolge artikel 7:934 BW kan het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie eerst leiden tot beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst of de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.
4.3. Op de comparitie heeft Ohra als volgt toegelicht hoe haar systeem in elkaar zit. Uitgangspunt van het systeem is dat de vervolgpremie vóór de premievervaldag door Ohra moet zijn ontvangen. In dit geval was dat 1 juli 2009. Op 1 juli 2009 heeft Ohra geprobeerd de betaling automatisch te incasseren, maar dat is niet gelukt. Via Interpay heeft zij op 6 juli 2009 bericht gekregen van de mislukte incasso. Op diezelfde dag heeft zij de automatische storneringsbrief met acceptgiro aan [eiser] gestuurd. Op die brief zijn de bedragen en het nummer van de maand ingevuld. Op 23 juli 2009 heeft Ohra een aanmaningsbrief verzonden. Daarin is aangekondigd dat de verzekering zou worden geschorst indien de betaling niet binnen veertien dagen zou zijn ontvangen. Op 6 augustus 2009 is vervolgens de dekking geschorst.
4.4. [eiser] heeft deze beschrijving door Ohra van de gang van zaken op zichzelf niet betwist, zodat de juistheid daarvan vaststaat. Ook de ontvangst en inhoud van de aanmaningsbrief van 23 juli 2009 heeft hij niet betwist, zodat deze eveneens vaststaan. Ohra heeft deze brief weliswaar niet overgelegd, maar zij heeft toegelicht dat zij dat niet kan omdat aanmaningsbrieven automatisch worden gegenereerd en verzonden. Zij heeft wel de standaardtekst van de aanmaningsbrief in het geding gebracht (hierboven geciteerd onder 2.9). Nu de aanmaningsbrief vermeldt dat de dekking zal worden geschorst indien Ohra de betaling niet binnen veertien dagen heeft ontvangen, stelt Ohra zich terecht op het standpunt dat zij met deze brief heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting op grond van artikel 7:934 BW zoals weergegeven onder 4.2. Of [eiser] de brief van Ohra van 27 augustus 2009 al dan niet heeft ontvangen en of de daarin gestelde betalingstermijn al dan niet in strijd is met artikel 7:934 BW, is gelet hierop niet relevant. Nu verder als onweersproken vaststaat dat [eiser] niet binnen de in de brief van 23 juli 2009 gestelde termijn van veertien dagen de premie voor de maand juli 2009 heeft voldaan, beroept Ohra zich er terecht op dat de dekking ten tijde van de diefstal van de caravan was geschorst en is zij terecht niet tot uitkering overgegaan.
4.5. Hieruit volgt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
Hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd kan gezien het voorgaande buiten bespreking blijven.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Ohra worden begroot op:
- griffierecht € 465,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.623,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Ohra tot op heden begroot op € 1.623,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.