RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/4277
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 juni 2011.
de Vereniging Vijf Dorpen in't Groen, eiseres,
gevestigd te Renkum,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum, verweerder,
[partij ex artikel 8:26 van de Awb], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Oosterbeek.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 oktober 2010.
Bij besluit van 16 april 2010 heeft verweerder een (aantal) handhavingsverzoek(en) afgewezen, dat betrekking heeft op een perceel aan de [perceel I] (perceel I ) en een perceel aan de [perceel II] (perceel II) te Oosterbeek.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 4 januari 2011 heeft [partij ex artikel 8:26 van de Awb] (rechthebbende op perceel II) zich gesteld als partij in het geding. Bij die brief heeft hij een uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 april 2011. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door [namen], bijgestaan door mw. G. van der Kuil. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. Claessen. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is verschenen.
3.1 Eiseres heeft blijkens haar statutaire doelstelling tot doel het in de gemeente Renkum behouden, respectievelijk bevorderen van een zo gunstig mogelijk woon- en leefmilieu en het in de gemeente Renkum behouden van het voor de zuidelijke Veluwezoom zo specifieke natuurschoon, het dorpskarakter en alles wat daar in de ruimste zin mee verband houdt.
De vereniging tracht haar doelstellingen te bereiken door het wekken van belangstelling voor haar doelstellingen bij de bewoners en instellingen van de gemeente Renkum, door het kenbaar maken van de opvattingen van de vereniging aan overheden, particulieren en andere instanties, door het leggen en onderhouden van contacten met instellingen die gelijkgerichte doelstellingen hebben, door het geven van voorlichting door middel van pers en andere contactmedia, door het voeren van acties en door alle andere wettige middelen.
Op grond van deze doelstelling alsmede haar feitelijke werkzaamheden is eiseres belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
3.2 Eiseres heeft op 29 mei 2008 aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met de bestemming "volpoten met bomen en heesters" van de graslanden op Perceel I en II.
Op 21 december 2008 heeft eiseres, aldus verweerder, dit verzoek herhaald.
Op 11 december 2009 heeft zij wederom een verzoek ingediend.
3.3 Bij besluit van 18 november 2008 heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen, voor zover dat is gericht tegen het gebruik van perceel I.
Het handhavingsverzoek inzake perceel II heeft verweerder afgewezen bij besluit van 16 april 2010.
ten aanzien van perceel I
3.4 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat tegen het weigeringsbesluit tot handhaving inzake perceel I, van 18 november 2008, geen bezwaar is ingediend. Vervolgens heeft verweerder met betrekking tot het verzoek van eiseres van 21 december 2008, dat door hem als een herhaald verzoek om handhaving inzake perceel I is beschouwd, overwogen dat daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit van 26 oktober 2010 de aanvraag om handhaving van 21 december 2008 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen.
3.5 Eiseres heeft betoogd dat haar verzoek van 21 december 2008 niet als een herhaald verzoek moet worden beschouwd, maar als een bezwaar, gericht tegen het primaire besluit van 18 november 2008. Volgens eiseres heeft verweerder daarom inzake perceel I ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
3.6 Het betoog slaagt. In haar brief van 21 december 2008 heeft eiseres aangedrongen op heroverweging, zodat deze brief dient te worden beschouwd als een bezwaarschrift.
Het bestreden besluit kan daarom inzake perceel I wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb geen stand houden. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen en daarbij het vorenstaande in acht moeten nemen.
ten aanzien van perceel II
3.7 Verweerder heeft aan het bestreden besluit – met verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften - ten grondslag gelegd dat de aanplant van planten en bomen op perceel II niet in strijd is met de bestemming "Agrarisch gebied" uit het bestemmingsplan "Oosterbeek-Zuid 2006". De omvang en de aard van de aanplant tasten volgens verweerder het karakter van het grasland niet aan. Evenmin is op grond van dit plan een aanlegvergunning vereist. Er is daarom volgens verweerder geen sprake van een te handhaven overtreding.
3.8 Perceel II is gelegen op gronden die in het van toepassing zijnde bestemmingsplan "Oosterbeek-Zuid 2006" de bestemming "agrarisch gebied" hebben.
Blijkens artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "agrarisch gebied" aangewezen gronden bestemd voor bouwland, grasland en daaraan ondergeschikt volkstuinen, agrarische bebouwing en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voor de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waarden in het landschap die verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis van het dorp. Deze bescherming geldt niet voor de bestemming "agrarisch gebied" op de hoek Stenenkruis-Benedendorpsweg.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de binnen het plangebied gelegen gronden en opstallen te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de bestemmingen en voorschriften, die op grond van het plan daarop van toepassing zijn.
Artikel 31 van de planvoorschriften bevat een aanlegvergunningstelsel voor onder meer gronden met de bestemming “agrarisch gebied”. Daarin is onder meer een aanlegvergunning vereist voor het afgraven of ophogen van gronden en voor het vellen rooien en beschadigen van houtgewas, waaronder mede verstaan hoog opgaand geboomte, voor zover de gemeentelijke bomen(kap)verordening niet van toepassing is.
3.9 De bestemmingsplanvoorschriften kennen geen omschrijving van de begrippen bouw- en grasland.
Niettemin is de rechtbank, met eiseres, van oordeel dat daaronder niet kan worden begrepen het planten van bomen en heesters. Daarbij is immers geen sprake van grasteelt (grasland) of akkerbouw (bouwland). Voor verweerders benadering, waarbij een zeker percentage aan aanplant ten opzichte van de oppervlakte aan grond bestaande uit grassoorten bepalend wordt geacht, bieden de bestemmingsplanvoorschriften geen steun. Voorts is gesteld noch gebleken dat de aanwezige aanplant moet worden beschouwd als een aan gras- en bouwland ondergeschikte volkstuin.
3.10 Eiseres heeft voorts onder verwijzing naar de toelichting bij het bestemmingsplan betoogd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waarden in het landschap die verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis van het dorp.
Verweerder heeft dienaangaande in het primaire besluit overwogen dat de aangetroffen aanplant de cultuurhistorische waarde van de nabijgelegen villa Rijnheuvel niet aantast en dat het bestemmingsplan geen voorschriften kent met betrekking tot de bescherming van openheid.
3.11 Door de cultuurhistorische waarde van het betreffende perceel II te relateren aan een nabijgelegen villa heeft verweerder miskend dat de gronden waarop perceel II zijn gelegen zelf mede zijn bestemd voor de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waarden in het landschap die verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis van het dorp.
Het bestreden besluit ontbeert in zoverre, wat betreft perceel II, een draagkrachtige motivering en is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit kan ook inzake perceel II geen stand houden. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen en daarbij het vorenstaande in acht moeten nemen.
3.12 Op grond van het vorenstaande moet het beroep gegrond worden verklaard.
Niet is gebleken van voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komende proceskosten, aangezien eiseres niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 8:75 van de Awb en het daarop gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 298 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 juni 2011.