ECLI:NL:RBARN:2011:BQ9989

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/095045-03
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J.H.H. van Laethem
  • A.M. van Gorp
  • W.L.J.M. Duijst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling en voorwaarden voor voorwaardelijke beëindiging van dwangverpleging

In deze zaak heeft de Raadkamer van de Rechtbank Arnhem op 1 juli 2011 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen en levens. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de TBS met één jaar, wat de Raadkamer heeft gehonoreerd. De Raadkamer overweegt dat er geen aanleiding is om het verzoek tot onvoorwaardelijke beëindiging van de TBS te honoreren, gezien de adviezen van deskundigen die wijzen op de aanwezigheid van een geestelijke stoornis en het risico op recidive. De Raadkamer heeft daarbij de adviezen van verschillende deskundigen, waaronder psychologen en psychiaters, in overweging genomen. De deskundigen hebben geconstateerd dat de betrokkene lijdt aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis en dat er sprake is van een matig tot hoog recidivegevaar bij onmiddellijke beëindiging van de TBS. De Raadkamer heeft de reclassering opgedragen om een rapport op te stellen over de voorwaarden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, waarbij aandacht moet worden besteed aan huisvesting, dagbesteding, en psychologische hulpverlening. De Raadkamer heeft ook benadrukt dat het ontbreken van (onbegeleid) verlof geen belemmering mag zijn voor het vervolgonderzoek naar de mogelijkheden voor voorwaardelijke beëindiging. De beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging is aangehouden tot een latere zitting, waarbij de reclassering en andere betrokkenen zullen worden gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige raadkamer
Parketnummer : 05/095045-03
Datum zitting : 17 juni 2011
Datum uitspraak : 1 juli 2011
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verzoeker], hierna ook te noemen: betrokkene,
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Oldenkotte te Rekken.
Raadsman : mr. F.A. Weijzen, advocaat te Utrecht.
Procedure
Betrokkene is op 6 juli 2004 bij arrest van het gerechthof te Arnhem veroordeeld tot onder meer terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van opzettelijke brandstichting terwijl daar gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was.
De raadkamer heeft kennis genomen van de op 8 april 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen vordering van de officier van justitie in dit arrondissement van dezelfde datum, welke vordering strekt tot verlenging met één jaar van de bij vonnis van deze rechtbank d.d. 17 mei 2005 opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met betrekking tot betrokkene.
De raadkamer heeft verder kennis genomen van de processtukken, waaronder het adviesrapport van FPC Oldenkotte d.d. 16 februari 2011 en een afschrift van de aantekeningen, beiden als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In voornoemd adviesrapport wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te verlengen met één jaar.
In het rechtbankdossier bevindt zich onder meer:
- een risicotaxatie van FPC Oldenkotte d.d. 20 april 2011;
- een pro justitia rapport van psychologisch onderzoek van J.M. Oudejans d.d. 18 april 2011;
- pro justitia rapporten van psychiatrisch onderzoek van dr. L.H.W.M. Kaiser d.d. 17 maart 2010 en 12 april 2011;
- een pro justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 2 december 2010, en
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 14 juni 2011.
Ter terechtzitting van 17 juni 2011 zijn gehoord:
- betrokkene;
- voornoemde raadsman mr. Weijzen;
- de getuige-deskundige R. Panjer, hoofd behandeling bij FPC Oldenkotte;
- de getuige-deskundige J.M. Oudejans, psycholoog;
- de getuige-deskundige dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater;
- de getuige-deskundige I.J.F. Nibbelink, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
- de officier van justitie, mr. J. Schram.
De getuigen-deskundigen hebben hun rapportages toegelicht.
De verdediging heeft primair gepleit voor beëindiging van de maatregel terbeschikkingstelling.
Overwegingen ten aanzien van de verlenging van de TBS
In het psychiatrisch rapport van dr. L.H.W.M. Kaiser, d.d. 17 maart 2010 wordt - onder meer - het volgende overwogen:
“Diagnostisch is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral narcistische en enige antisociale trekken. Het is onduidelijk in hoeverre de persoonlijkheidsstoornis nu geheel zijn gedrag bepaalt daar het verblijf in de tbs kliniek en de impasse, die er ontstaan is, invloed heeft op zijn gedrag. Er zijn evenwel symptomen van een persoonlijkheidsstoornis: hij heeft een overwaardig zelfbeeld met daarnaast een grote mate van krenkbaarheid en zich onderge¬waardeerd voelen. Daarbij is hij egocentrisch gericht. Dat leidt dan tot dysthymie, zoals in het verleden. Hij verdraagt gezag slecht en gaat vooral een macht- onmachtsstrijd aan. (...). Hij is egocentrisch gericht en houdt weinig rekening met de ander. Antisociaal is zijn neiging tot wraakneming, het blijven hangen in wrok en daarbij externaliseren. Hij blijft externaliseren zonder naar oplossingen te zoeken, of oplossingen aan te grijpen. Het lukt onderzoeker nauwelijks om anders met hem om te gaan dan het aanhoren van zijn verwijten en cirkelredeneringen. Zijn gewetensfunctie komt dan ook als zwak over. Hij is nauwelijks tot reflecteren te brengen en verdraagt duidingen over zijn gedrag slecht.
(…)Onderzoeker adviseert in overleg met mederapporteur om hem te laten observeren in het Pie¬ter Baan Centrum vanwege de diagnostiek en de huidige toestand in relatie tot recidivegevaar. Onderzoeker heeft reeds aangegeven dat het wenselijk is om in de klinische behandeling snel toe te werken naar vrijheden en resocialisatie zodat er vooral een samenwerkingsrelatie tot stand komt die hem bindt en waarin hij zoveel mogelijk versterkt wordt in zijn vermogens. Hij kan dan gebruik maken van de steun van de kliniek bij het zich inpassen in de maatschappij tijdens verlof en resocialisatie. Binnen de kliniek en zonder vooruitzicht in deze zal de dynamiek zich verharden bij betr. en is niet de verwachting dat er gedragsverandering bereikt wordt.”
In het rapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (verder PBC), van d.d. 2 december 2010 wordt - onder meer - het volgende overwogen:
“Er is naar de mening van rapporteur diagnostisch sprake van een pervasieve ontwikkelings¬stoornis NAO (niet anderszins omschreven) oftewel PDD-NOS. Vooral betrokkenes (vreemde) contactname en communicatiestoornissen, de houterige motoriek en het 'fladderen' (zie 'Groepsobservatie'), de geringe empathie, het gebrek aan wederkerigheid in de contacten en het ontbreken van intieme contacten wijzen in deze richting. De mogelijkheid van een persoonlijkheidsstoornis (bijvoorbeeld een schizotypische - zie ook 'Psychologisch onderzoek') kan differentiaaldiagnostisch niet volledig worden uitgesloten, maar - zoals al in het psychologisch rapportonderdeel vermeld - beide ziektebeelden zijn lastig te differentiëren van elkaar. Er zijn ook onvoldoende aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet anderszins omschreven). (...) Symptomen die hier wel bij zouden kunnen passen (bijvoorbeeld gebrekkige empathie) zijn al 'gerubriceerd' bij de pervasieve ontwikkelingsstoornis (...) .
Uit het onderhavige onderzoek komt betrokkene in diagnostisch opzicht naar voren als een man met een pervasieve ontwikkelingsstoornis en wel van het klinisch meest 'milde' type te weten een PDD-NOS (pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven). Betrokkenes PDD-NOS kenmerkt zich door beperkte communicatieve vaardigheden en zijn eigenaardigheden, het gebrek aan spontaniteit en aan emotionele diepgang, het voortdurend de plank enigszins misslaan (zie 'Psychologisch onderzoek'), de moeite met plotselinge veranderingen en een wat ongewone, houterige wijze van bewegen. (...) Eerder werd uitgebreid belicht, waarom eerder gestelde diagnoses onwaarschijnlijk (schi¬zofrenie, schizoaffectieve stoornis, bipolaire stoornis, depressie met psychotische kenmerken) worden geacht (zie 'Psychologisch onderzoek' en 'Psychiatrisch onderzoek') dan wel niet meer actueel zijn (middelenmisbruik, ADHD). Evenmin is er overigens sprake van psychopathie. Het globale beeld dat betrokkene tijdens de huidige observatie heeft laten zien maakt het anderzijds ook uiterst onwaarschijnlijk, dat betrokkene noch aan een psychiatrische stoornis in engere zin noch aan een persoonlijkheidsstoornis zou lijden (zoals Oudejans in 2010 betoogt).
Uitgaande van bovenstaande diagnose van PDD-NOS kan gesteld worden dat behandelmogelijkheden binnen een klinische setting beperkt zijn en die van betrokkene binnen FPC Oldenkotte als inmiddels uitgeput kunnen worden geduid, wat overigens (uiteraard) niet impliceert dat betrokkene geen baat zou kunnen hebben bij een steunend-structurerend ambulant contact. Dit gegeven, gevoegd bij de in de ogen van rapporteurs afgeno¬men delictgevaarlijkheid - niet in het laatst doordat de relevante situatieve aspecten thans volledig gewijzigd zijn - maken dat noch vanuit het (vrij beperkt geachte) recidiverisico noch vanuit de behandelbaarheid voortzetting van de klinische opname zinvol wordt geacht. Het betrekken van een risicotaxatie-instrument als de HCR-20 levert strikt geno¬men een matig tot hoog risico op, mocht betrokkene zonder steun en toezicht in vrijheid komen te verblijven. De verhogingen op de klinische (behandelings)indicatoren voor geweld weerspiegelen echter eerder de behandelimpasse (met inherent verzet) dan dat het een adequate behandelafspiegeling geeft (als je in verzet bent krijg je geen lage score op gebrek aan zelfinzicht) en de toekomstige indicatoren voor geweld zijn moeilijk scoorbaar omdat de exacte draagkracht en psychische kwetsbaarheid van betrokkene niet duidelijk is (al is wel duidelijk dat hij voorafgaand aan de tbs zelfstandig zijn leven niet goed op orde kreeg). Het is hierom dat een matig tot hoog risico (voor breed geweld) als conclusie niet zonder meer op betrokkene ook van toepassing is en klinisch redenerend het resterende risico lager kan worden voorondersteld. (...)
Bovenstaande impliceert overigens niet dat rapporteurs thans de tbs onvoorwaardelijk zouden willen beëindigen. Betrokkene heeft tot op heden nog vrijwel niets voor zijn toekomst kunnen regelen, waardoor een onverwachte terugkeer in de maatschappij (ingeval van een onvoorwaardelijke opheffing van de tbs) zeker voor problemen zou kunnen zorgen en mogelijk op langere termijn voor ontregeling. Er zou in dat geval ook maar afgewacht moeten worden in hoeverre betrokkene - met zijn al langdurige aversie van psychologen en psychiaters - zich vrijwillig onder behandeling zou willen stellen. Daarnaast zou met of zonder deze mogelijke ontregeling een terugval in middelengebruik aan de orde kunnen zijn, waarbij thans zeker niet kan worden uitgesloten dat middelengebruik een in ieder geval faciliterend, maar mogelijk zelfs luxerend effect heeft gehad op betrokkenes psychotische decompensaties in het verleden.
Weliswaar achten rapporteurs het recidivegevaar niet hoog, maar nog wel zodanig dat niet kan worden overgegaan tot een onvoorwaardelijke opheffing van de tbs, maar geopteerd wordt voor een voorwaardelijke beëindiging voor de duur van één jaar. Verdere (ambulante) behandeling zal dienen plaats te vinden op een forensisch gespecialiseerde polikliniek (teneinde te komen tot een goede inschatting van het verdere recidivegevaar, vroegsignalering en urinecontroles, en preventie van risicovol gedrag). Daarnaast zullen zeer regelmatige contacten met de reclassering dienen plaats te vinden, die zich vooral richten op de praktische situatie van betrokkene (huisvesting, financiën, sociaal netwerk, daginvulling, hobby's). Overigens valt een (aanvankelijke) plaatsing binnen een RIBW als voorwaarde te adviseren: het biedt betrokkenen steun en structuur (iets wat hij zelf mist), terwijl de RIBW meer mogelijkheden biedt om eventueel oplopende psychische verslechtering (en inherent gevaarzettend gedrag) waar te nemen. Betrokkene staat niet onwelwillend tegenover een verblijf binnen de RIBW.”
In het psychiatrisch rapport van dr. L.H.W.M. Kaiser, van12 april 2011 wordt - onder meer - het volgende overwogen:
“De diagnose van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven van het PBC kan onderzoeker bevestigen. Reeds in de vorige rapportage van 2010 heeft onderzoeker die mogelijkheid geopperd en ook bij het huidige onderzoek vallen vooral zijn preoccupatie, beperkte invoelende vermogen en sociale onhandigheid op. De contactname is gestoord mede door zijn geobsedeerd zijn en beperkte wederkerigheid. Hij is gepreoccupeerd met de krenking van de diagnose van een psychiatrische stoornis maar ook met het hens vermeende aangedane onrecht bij een aantal zaken in de kliniek, het ageren er tegen heeft enige narcistische kenmerken en lijkt een verschuiving te zijn van zijn behoefte om vader het leven zuur te maken vanwege de diagnose naar de kliniek. Hij heeft een sterke drang naar autonomie en kan `moeten' slecht verdragen. Dat kan met narcisme samenhangen maar ook met de pervasieve kant waardoor hij neigt tot het blijven kleven aan zaken en gepreoccupeerd gedrag heeft met stereotype herhalingen zonder dat het doel duidelijk wordt. (...) Differentiaal diagnostisch is er moeilijk onderscheid te maken met een persoonlijkheids¬stoornis. Er zijn wel symptomen van een persoonlijkheidsstoornis: hij heeft een overwaardig zelfbeeld met daarnaast een grote mate van krenkbaarheid en zich ondergewaardeerd voelen. Daarbij is hij egocentrisch gericht. Dat leidt dan tot dysthymie, zoals in het verleden. Hij verdraagt gezag slecht en gaat vooral een macht- onmachtsstrijd aan. Onderzoeker beschouwt deze symptomen nu mede vanuit het onderzoek door het PBC als een gevolg van de pervasie¬ve stoornis daar de symptomen vooral stereotiepe overkomen zonder duidelijk doel, zonder bijvoorbeeld voortdurend op een narcistische bevestiging gericht te zijn. Het onderscheid is moeilijk; duidelijk is wel dat er beperkingen bij hem zijn op de beschreven gebieden. (...)
Op grond van bovenstaande rapportage en de verminderde kans op recidive acht onderzoeker voortzetting van de terbeschikkingstelling aangewezen mits de dwangverpleging opgeheven wordt. Indien dat niet mogelijk is vanuit praktische overwegingen adviseert onderzoeker om de tbs te beëindigen.(...)Hij heeft wel een voorbereidingstraject nodig daartoe in de kliniek zodat ambulante hulpverlening opgezet kan worden en alle praktische kanten geregeld kunnen worden en er langdurige steun voor hem opgezet kan worden. Het is te adviseren dat hij daartoe nog enige tijd vrijwillig in de kliniek verblijft om dat op te zetten.”
In genoemd verlengingsadvies d.d. 16 februari 2011 wordt - onder meer - het volgende overwogen:
“Patiënt is een bovengemiddeld intelligente man, waarbij sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (NAO). Tevens is er sprake van misbruik van verschillende middelen en pathologisch gokken, beiden gedwongen in remissie. (...)
Op grond van dit klinische beeld wordt bij onmiddellijke beëindiging van de thans vigerende maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de kans op een recidive op korte termijn als matig en op lange termijn als matig tot hoog getaxeerd.”
In genoemd psychologisch rapport van J.M. Oudejans d.d. 18 april 2011 wordt - onder meer - het volgende overwogen:
“mede gelet op deze kritische kanttekeningen en vragen, en gegeven de overige resultaten van het huidige onderzoek zijn er op basis van dit onderzoek in ieder geval geen gronden om de in het PBC gestelde diagnose -autisme-spectrumstoornis- te onderschrijven. Aldus is er op basis van het huidige onderzoek en de beschikbare informatie geen aanleiding om de conclusie die in het overige onderzoek van ondergetekende werd getrokken -dat betr. niet lijdt aan een psychische stoornis- te wijzigen
(…)
Gegeven voorgaande overwegingen en de indruk dat ook de onderzoekers in het PBC (impliciet) concluderen dat het recidive-risico klein is, lijken de gronden voor de conclusie van het PBC dat verdere (poliklinische) behandeling in het kader van een verlenging van de TBS nodig is vooral gelegen in bestwil-overwegingen en de overweging dat het niet humaan is om betr. abrupt, zonder enige garantie van primaire nazorg, te laten terugkeren in de maatschappij.
Gegeven de conclusies op basis van het huidige onderzoek -dat betr. niet lijdt aan een psychische stoornis en dat het recidive-risico klein is- zijn er voor ondergetekende geen gronden om te adviseren om de TBS van betr. te verlengen. Met deze stand van zaken adviseert ondergetekende Uw college om de TBS van betr. onvoorwaardelijk te beëindigen.”
Op grond van het voorgaande stelt de raadkamer vast de dat de adviezen van de kliniek en de deskundigen over de aard en ernst van de stoornis, de hoogte van het recidive gevaar en de verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging zowel tijdens het vorige verlengingsadvies als in deze procedure ver uiteenlopen. Daarom heeft de raadkamer tijdens de vorige verlengingsprocedure bepaald dat betrokkene voor nader onderzoek dient te worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC).
Ten aanzien van de vraag of betrokkene leidt aan een stoornis volgt de raadkamer het advies van het PBC, dr. L.H.W.M. Kaiser en de kliniek. Ten tijde van het indexdelict is betrokkene gediagnosticeerd als leidende een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral narcistische en enige antisociale trekken. Door het PBC, de kliniek en dr. L.H.W.M. Kaiser wordt de stoornis van verdachte (thans) omschreven als een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven. De raadkamer begrijpt uit de adviezen dat betrokkene tijdens zijn verblijf in de TBS-inrichting deels ander gedrag/symptomen is gaan vertonen en dat bepaalde symptomen bij verschillende stoornissen voorkomen. Daarom wordt de diagnose ten aanzien van de aard van de stoornis bijgesteld, maar dit laat onverlet dat betrokkene tijdens het plegen van het indexdelict leidde aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, en dat dit ook thans nog het geval is.
Alleen de kliniek schat het recidivegevaar van verdachte op grond van het klinisch beeld bij onmiddellijke beëindiging van TBS met dwangverpleging op korte termijn matig en op langere termijn matig tot hoog. Op grond van de rapporten van het PBC en dr. L.H.W.M. Kaiser, het verlengingsadvies, de risicotaxatie en de verklaring die R. Panjer, hoofd behandeling bij FPC Oldenkotte tijdens de behandeling in raadkamer heeft afgelegd, begrijpt de raadkamer dat bij deze vaststelling onder meer rekening wordt gehouden met de behandelimpasse en de bedreiging van een medewerker van de kliniek die de kliniek aan verdachte toerekent. Ten aanzien van de ernst van de vermeende bedreiging overweegt de raadkamer dat de vervolging van verdachte in deze is geseponeerd. Zowel het PBC als dr. L.H.W.M. Kaiser vinden het verantwoord om de behandelimpasse bij het inschatten het recidivegevaar buiten beschouwing te laten en komen en mede daardoor op een aanmerkelijk lager recidivegevaar. De rechtbank volgt hen in deze.
De getuige-deskundige J.M. Oudejans, psycholoog, is zowel in zijn rapport van 19 maart 2010 als in zijn rapport van 18 april 2011 tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van persoonlijkheidspathologie of andere psychische stoornissen en geen aanwijzing meer zijn voor middelenproblematiek en hij adviseert de TBS onvoorwaardelijk te beëindigen. De raadsman en betrokkene hebben mede op grond van dit advies de raadkamer verzocht de TBS onvoorwaardelijk te beëindigen. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het bestaan van een stoornis en de mate van recidivegevaar wijst de raadkamer dit verzoek af.
De raadkamer is van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en op grond van de omstandigheid dat de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer perso(o)n(en), de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen een verlenging van de maatregel vereist en wel met een periode van 1 (één) jaar.
Overwegingen t.a.v. de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting haar vordering gewijzigd in die zin dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd met één jaar en dat de dwangverpleging voorwaardelijk wordt beëindigd. Daarbij dient de voorwaarde te worden opgenomen dat betrokkene zich dient te houden aan aanwijzingen en afspraken van de reclassering Nederland en de opdracht aan reclassering Nederland om betrokkene bij het naleven van die voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Tijdens de behandeling in raadkamer hebben alle deskundigen bevestigd dat verdere behandeling van betrokkene geen enkel perspectief op resultaat heeft, en eerder negatieve gevolgen kan hebben. Deze conclusie wordt ook in het PBC-rapport getrokken.
In raadkamer heeft R. Panjer, hoofd behandeling bij FPC Oldenkotte, geadviseerd om de TBS met dwangverpleging met één jaar te verlengen. De verlenging acht hij noodzakelijk om verlof aan te vragen ten einde de resocialisatie geleidelijk te kunnen laten plaatsvinden.
Zowel het PBC als dr. L.H.W.M. Kaiser adviseren voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
De raadkamer overweegt, gelet op de inhoud van het dossier en voormelde stukken en de gerezen patstelling, te komen tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.
Gezien betrokkenes zeer beperkte sociale netwerk, het gebrek aan daginvulling en hobby's, het ontbreken van huisvesting en inkomen, acht de raadkamer de door de officier van justitie voorgesteld voorwaarden niet afdoende om de veiligheid van de samenleving en het succes van betrokkenes resocialisatie te kunnen garanderen. Anderzijds hebben eerdere adviezen van de externe deskundigen en het PBC niet geleid tot een voortvarende aanpak van de resocialisatie van betrokkene. Dit terwijl zowel de kliniek, de externe deskundigen als het PBC van mening zijn dat voorduren van de dwangverpleging contraproductief is.
Daarom acht de raadkamer het voor de vorming van een eindoordeel noodzakelijk zich nader te doen voorlichten omtrent de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de terugkeer van de terbeschikkinggestelde in het maatschappelijk verkeer zal kunnen geschieden. In verband hiermee zal de raadkamer de beslissing in over de verlenging van de dwangverpleging aanhouden voor onbepaalde tijd en de stukken in handen van de officier van justitie stellen teneinde door de reclassering een reclasseringsrapportage over de terbeschikkinggestelde te doen uitbrengen.
Zowel tijdens de vorige verlengingsprocedure als in de onderhavige heeft de raadkamer de Reclassering verzocht om een maatregelrapport waarin de mogelijkheid tot voorwaardelijke beëdiging van de dwangverpleging wordt onderzocht. Beide keren concludeerde de reclassering dat opstelling van een maatregelrapport niet mogelijk is, omdat verdachte geen verlof heeft.
De raadkamer beveelt de reclassering om in de rapportage om in samenspraak met de kliniek de voorwaarden om te kunnen komen tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege zo duidelijk en concreet mogelijk uit te werken op het gebied van huisvesting, waaronder de wenselijkheid van plaatsing in een RIBW, dagbesteding, inkomen/uitkering, psychologische hulpverlening, het volgen van therapie, begeleiding op het vlak van verslavingszorg. Daarbij denkt de raadkamer in ieder geval aan begeleiding in de vorm van ambulante forensisch psychiatrische hulp alsmede aan forensisch psychiatrisch toezicht.
Om hierover geen enkel misverstand te laten bestaan, overweegt de raadkamer in aanvulling op het bovenstaande dat betrokkene weliswaar geen (onbegeleid) verlof heeft, doch zij is van oordeel dat dit geen belemmering mag opleveren voor een vervolgonderzoek naar de mogelijkheid om te komen tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Immers na voorwaardelijke beëindiging van de TBS behoeft betrokkene niet over (onbegeleid)verlof te beschikken. Bij de opstelling van het maatregelrapport zal er vanuit moeten worden gegaan dat de raadkamer voornemens is de TBS voorwaardelijk te beëindigen en zal het ontbreken van voorafgaand verlof als een gegeven moeten worden beschouwd. De raadkamer verzoekt de officier van justitie uitdrukkelijk om hierop toe te zien.
De raadkamer zal dan ook beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsarti¬kelen in aanmerking.
BESLISSING:
Verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van [verzoeker] met een termijn van 1 (één jaar).
Houdt aan de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging tot de terechtzitting van 30 september 2011 te 13.30 uur, teneinde de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging nader te onderzoeken.
Geeft opdracht aan de stichting Reclassering Nederland tot het opstellen van een plan omtrent de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de terugkeer van betrokkene – in geval van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging – in het maatschappelijk verkeer zou dienen te geschieden, waarbij ten minste de in deze beslissing genoemde aandachtsgebieden aan de orde komen.
De officier van justitie zal er op toe dienen te zien dat voornoemd rapport één week voorafgaand aan voormelde zitting door de stichting Reclassering Nederland zal worden toegezonden aan de rechtbank.
Gelast de oproeping van I.J.F. Nibbelink, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, tegen voornoemde terechtzitting.
Gelast de oproeping van betrokkene, zijn raadsman en de getuige-deskundige R. Panjer, hoofd behandeling bij FPC Oldenkotte, tegen voornoemde terechtzitting.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door mr. J.H.H. van Laethem, mr. A.M. van Gorp en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juli 2011.