ECLI:NL:RBARN:2011:BR0710

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1954
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidie lokale omroep en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 7 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van subsidie aan een lokale omroep. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.I. Robichon-Lindenkamp, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, dat op 21 december 2009 een subsidie van € 18.000 voor het jaar 2010 had verleend. Eiseres stelde dat de motivering van dit besluit ondeugdelijk was en dat er meer subsidie nodig was om een toereikend media-aanbod te waarborgen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder, na een tussenuitspraak waarin een motiveringsgebrek was geconstateerd, met een aanvullende motivering het gebrek voldoende had hersteld. De rechtbank vond dat de voorgestelde aanpassingen in de begroting, zoals het wijzigen van de frequentie van een informatief programma en het verlagen van reserveringen, redelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 874 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 298.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten over subsidies en de zorgplicht van de overheid om te zorgen voor een toereikend media-aanbod. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Mediawet 2008 en de Algemene wet bestuursrecht, in haar overwegingen betrokken en heeft de procedurele stappen die zijn genomen in de zaak gedetailleerd beschreven.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/1954
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 juli 2011.
inzake
[Stichting], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. M.I. Robichon-Lindenkamp,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 april 2010, verzonden op 26 april 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2009 heeft verweerder aan eiseres subsidie verleend voor het jaar 2010 tot een bedrag van € 18.000.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 december 2009 herroepen wegens een ondeugdelijke motivering en - onder aanpassing van de motivering - opnieuw subsidie verleend tot een bedrag van € 18.000.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 19 november 2010. Namens eiseres is verschenen [voorzitter], voorzitter, bijgestaan door mr. M.I. Robichon-Lindenkamp, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.A.A.M. Rooijackers, werkzaam bij verweerders gemeente.
Op 23 december 2010 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropend en op grond van artikel 8:80a van de Awb tussenuitspraak gedaan.
Bij brief van 24 februari 2011 heeft verweerder de rechtbank een aanvullende motivering overgelegd. Bij brief van 31 maart 2011 heeft de gemachtigde van eiseres op de aanvullende motivering van verweerder gereageerd.
De rechtbank heeft met inachtneming van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Awb op 7 april 2011 het onderzoek gesloten.
3. Overwegingen
Voor wat betreft de feiten, de standpunten van partijen en het wettelijk kader wordt verwezen naar de desbetreffende overwegingen in de tussenuitspraak van 23 december 2010.
In de reactie op de aanvullende motivering van verweerder heeft eiseres, net als in haar beroepschrift, opnieuw betoogd dat verweerder niet minder dan de rijksbijdrage in het gemeentefonds van € 1,30 per woonruimte aan subsidie kan toekennen. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak reeds geoordeeld dat dit betoog geen doel treft. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen ter zake in de tussenuitspraak van 23 december 2010.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank voorts geoordeeld dat verweerder, gelet op de in artikel 2.170a, eerste lid, van de Mediawet 2008 opgenomen zorgplicht en het te verwachten negatieve resultaat, onvoldoende heeft gemotiveerd dat voor 2010 kan worden volstaan met een subsidie van € 18.000. De rechtbank heeft dit laatste als een gebrek aangemerkt. Verwezen wordt naar de desbetreffende overwegingen in voornoemde tussenuitspraak.
De rechtbank heeft verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Daartoe diende verweerder aan de hand van de begroting en gelet op de zorgplicht op grond van de Mediawet 2008 gemotiveerd toe te lichten dat eiseres met de onderhavige subsidie in het jaar 2010 in een toereikend media-aanbod kan (blijven) voorzien en dat de continuïteit van bekostiging is gewaarborgd. Indien verweerder zich op het standpunt zou stellen dat de bekostigingsplicht niet zo ver strekt dat het gehele media-aanbod van eiseres gesubsidieerd moet worden, dient hij zich ook uit te laten over de vraag wat volgens hem een toereikend media-aanbod is, als bedoeld in artikel 2.170a, tweede lid, van de Mediawet 2008.
Verweerder heeft bij brief van 24 februari 2011 van de gelegenheid om het gebrek te herstellen gebruik gemaakt. In zijn aanvullende motivering heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een toereikend media-aanbod, dat in het jaar 2010 met een subsidie van € 18.000 kan worden bekostigd. Daartoe heeft verweerder een viertal suggesties gedaan, welke – kort samengevat – het volgende inhouden:
1. de productie van het wekelijks informatief programma kan worden gewijzigd in een tweewekelijks programma, waardoor er een structurele besparing te realiseren is;
2. voorgesteld is om de mogelijkheid van ‘internet’ c.q. een nieuwe website te onderzoeken, echter gezien de kosten daarvan (€ 4.500) kan ervoor worden gekozen dit voorlopig niet te doen;
3. een reservering voor onverwachte uitgaven van € 3.500 kan gewijzigd worden in een meer reëel bedrag van € 2.000; dit levert een besparing op;
4. een investering in de kosten van een uitzendserver wordt volledig en ineens op de begroting in mindering gebracht, echter gezien de leeftijd van de huidige server kan deze met een jaarlijkse afschrijving worden opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de thans overgelegde aanvullende motivering het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd in haar reactie van 31 maart 2011 onvoldoende aanleiding verweerder niet te volgen in zijn suggesties 3 en 4. Zo stelt eiseres dat een reservering van € 3.500 (zijnde 10% van de nieuwwaarde van de apparatuur) vanuit bedrijfseconomisch standpunt laag is. Niet onderbouwd is echter of deze apparatuur in de door eiseres gestelde tijd dient te worden aangeschaft dan wel vervangen en of een reservering voor dit bedrag in het geval van eiseres in 2010 noodzakelijk was. De stelling dat de investering in de kosten van de vervanging van een uitzendserver eenmalig op de begroting is opgenomen, omdat de reserveringen, die zij eerder daarvoor had getroffen, moesten worden aangewend voor andere onverwachte uitgaven, kan eiseres niet baten. Het aanwenden van de eerdere reserveringen voor andere doelen is een keuze geweest van eiseres. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gevolgd in zijn standpunt dat de huidige server over een aantal jaren kan worden afgeschreven en dat de kosten dus niet volledig en ineens op de begroting hoeven te worden opgenomen. Ten slotte heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank suggestie 2 kunnen doen, namelijk besparen op de kosten van het onderzoeken van internet c.q. een nieuwe website. In haar reactie van 31 maart 2011 heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het aanbieden van internet c.q. een nieuwe website noodzakelijk is. De rechtbank leest in de aanvullende motivering van verweerder niet dat hij van mening is dat internet c.q. een nieuwe website overbodig is, maar dat op de kosten daarvoor in 2010 kan worden bespaard. In de begroting van eiseres over het jaar 2010 is voor deze post een bedrag opgenomen van € 4.500. Voor dit bedrag is evenwel geen nadere onderbouwing gegeven. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat ook op deze post een besparing mogelijk is.
De rechtbank komt gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen tot de volgende conclusie.
Het bestreden besluit kan niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. De rechtbank acht het besluit daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu verweerder – gelet op het vorenoverwogene – het geconstateerde motiveringsgebrek voldoende heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand te laten.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten in beroep, bestaand uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 874, zijnde 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting. Van andere kosten van eiseres is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 298 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 7 juli 2011.