Parketnummer : 05/800517-09
Datum zittingen : 7 december 2009, 22 februari 2010 en 20 juni 2011
Datum uitspraak : 4 juli 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
Rang/rnr : [x]
Ingedeeld bij : Hr. Ms. Luymes
Raadsman : mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een toegestane wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2007, te Curacao, Nederlandse Antillen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, Franklin D. Rooseveltweg O.W., komende uit de richting Santa Maria
rijdende richting Luchthaven Hato,
zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, ter
hoogte van de grotten van Hato, na het gebruik van alcoholhoudende drank, in
of ter hoogte van een voor hem verdachte flauwe bocht naar links, slingerend,
geheel of gedeeltelijk is terechtgekomen op de voor hem, verdachte,
tegemoetkomend rijverkeer bestemde rijbaan en aldaar in botsing is gekomen met
een hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor (een) ander(en) ([slachtoffer1]
en/of [slachtoffer2]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk
letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl verdachte toen dat motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een
onderzoek 495 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per
liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
hij op of omstreeks 16 juni 2007, te Curacao, Nederlandse Antillen,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, Franklin D. Rooseveltweg O.W., komende uit de richting Santa Maria
rijdende richting Luchthaven Hato,
ter hoogte van de grotten van Hato, na het gebruik van alcoholhoudende drank,
in of ter hoogte van een voor hem verdachte flauwe bocht naar links,
slingerend, geheel of gedeeltelijk op de voor hem, verdachte, tegemoetkomend
rijverkeer bestemde rijbaan is terecht gekomen en aldaar in botsing is gekomen
met een hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
hij op of omstreeks 16 juni 2007 te Curacao, Nederlandse Antillen, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 20 juni 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis alsmede één maand militaire detentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen wordt ontzegd voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3a. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De militaire kamer overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het navolgende.
Aan verdachte is onder andere subsidiair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan - kort gezegd - overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en dat deze overtreding is begaan op een voor het openbaar verkeer openstaande weg te Curaçao, Nederlandse Antillen. Het woord “weg” zoals opgenomen in de tenlastelegging ziet echter slechts op een binnen Nederland gelegen, voor het openbaar verkeerde openstaande, weg (Rechtbank Arnhem, 16 juli 2001, MRT 2002 pagina 19) en is daarom niet van toepassing te Curaçao. Nederland heeft immers, omdat de Nederlandse strafwetgeving niet van toepassing is op het in casu tenlastegelegde delict, formeel geen rechtsmacht. De militaire kamer zal het openbaar ministerie ten gevolge daarvan, voor zover het betreft haar vervolging van verdachte voor artikel 5 WVW, niet- ontvankelijk verklaren.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De raadsman heeft ten aanzien van het door de brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, [brigadier], op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met bijbehorende situatietekening aangevoerd dat dit proces-verbaal dient te worden uitgesloten van het bewijs, dan wel buiten beschouwing dient te worden gelaten, wegens de onbetrouwbaarheid van de bevindingen die in dat proces-verbaal zijn opgenomen. De raadsman heeft zijn verweer onderbouwd door te verwijzen naar de in Nederland geldende eisen die gesteld kunnen worden aan een verkeersongevallenanalyse, zoals opgenomen in de “Aanwijzing verkeersongevallen”, en die naar zijn mening in de onderhavige zaak niet zijn nageleefd.
De militaire kamer overweegt ten aanzien van dit verweer het navolgende.
Nog daargelaten of de in Nederland door het College van Procureurs-Generaal indertijd (sinds 1 januari 2004) gegeven en ten tijde van het ongeval (16 juni 2007) nog geldende “Aanwijzing verkeersongevallen” ook van toepassing is op de Nederlandse Antillen, waaronder begrepen Curaçao (aangezien de Nederlandse Antillen een eigen Procureur-Generaal hebben die eigen aanwijzingen uitvaardigt die van toepassing zijn op de Nederlandse Antillen) is de militaire kamer van oordeel dat het verweer op grond van het navolgende faalt.
Verbalisant [brigadier] heeft op ambtseed een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin hij relateert hetgeen hij op 16 juni 2007 heeft waargenomen en bevonden. Voor zover hij een beschrijving geeft van hetgeen hij op de plaats van het ongeval heeft aangetroffen, is de militaire kamer van oordeel dat deze beschrijving op zich voldoet aan de eisen die aan een proces-verbaal worden gesteld. Dat het proces-verbaal van bevindingen niet volledig is, dan wel aan een zodanig gebrek lijdt, zoals de verdediging stelt, maakt op zich niet dat dit tot bewijsuitsluiting ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering zou moeten leiden. Immers, het onjuist of onvolledig relateren van de gang van zaken in een proces-verbaal van bevindingen is weliswaar zeer ernstig, maar is naar het oordeel van de militaire kamer in casu niet geschied met het kennelijke doel om een andere voorstelling van zaken te geven.
Voor zover er echter in het proces-verbaal van bevindingen een conclusie over de toedracht van het ongeval wordt getrokken zonder dat daarvoor een deugdelijke onderbouwing aanwezig is, zal de militaire kamer deze conclusie buiten beschouwing laten.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 16 juni 2007 te Curaçao, Nederlandse Antillen, een personenauto van het merk Ford, type Explorer, bestuurd nadat hij alcoholhoudende drank had genuttigd. Verdachte reed over de Franklin D. Rooseveltweg O.W., komende uit de richting Santa Maria in de richting van Luchthaven Hato en is daar in botsing is gekomen met een hem tegemoet rijdende personenauto bestuurd door [slachtoffer1] met als inzittende [slachtoffer2]. Door de botsing heeft [slachtoffer2] een leverkapselscheur en schaafwonden in het aangezicht opgelopen. Door de botsing heeft [slachtoffer1] brandwonden op haar armen en benen en een scheur in haar milt opgelopen. Daarnaast is haar milt verwijderd, heeft zij een enkelfractuur opgelopen en is zij in shock geraakt.
Bij een onderzoek naar de uitgeademde lucht van verdachte als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 werd het alcoholgehalte in de adem van verdachte vastgesteld op 495 microgram per liter uitgeademde lucht.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde nu er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om de conclusie te kunnen trekken dat verdachte in een flauwe bocht naar links geheel dan wel gedeeltelijk op de voor hem tegemoetkomende rijverkeer bestemde rijbaan terecht is gekomen, waardoor hij in botsing is gekomen met de door [slachtoffer1] bestuurde personenauto.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte slingerend heeft gereden en op de verkeerde weghelft terecht is gekomen als gevolg waarvan de botsing is ontstaan, zodat verdachte van het primair tenlasteglegde feit dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling van de standpunten
Vaststaat dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden en in botsing is gekomen met een auto waarin [slacht[ge[slachtoffer1] en [slachtoffer2] zaten. Of verdachte zoals aan hem ten laste is gelegd “slingerend, geheel of gedeeltelijk is terechtgekomen op de voor hem tegemoetkomend rijverkeer bestemde rijbaan” is echter, naar het oordeel van de militaire kamer, niet vast komen te staan. De militaire kamer overweegt daartoe het navolgende.
Het dossier in deze zaak wordt allereerst gekenmerkt door onvolledigheid. Met betrekking tot het technisch bewijs in deze zaak bevindt zich in het dossier slechts een proces-verbaal van bevindingen van een verbalisant, een situatieschets van het ongeval gemaakt door deze verbalisant en een aantal foto’s van de betrokken voertuigen zoals deze er uitzagen kort na het ongeval. Hoewel er blijkens de verklaring van [brigadier], in 2011 afgelegd bij de rechter-commissaris, na het ongeval foto’s zijn gemaakt van de plaats van het ongeval en er metingen zijn verricht door een particulier bedrijf genaamd “Curaçao Trafic Crash Investigations”, bevindt deze informatie zich - ondanks herhaald aandringen zijdens de verdediging - niet in het dossier. Ook zou er een luchtfoto van de plaats van het ongeval zijn gemaakt, maar ook deze luchtfoto ontbreekt in het dossier. Voor zover er pogingen zijn gedaan om deze informatie alsnog in het dossier gevoegd te krijgen, hebben deze niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het gevolg van het ontbreken van deze informatie is dat de meerdere waarnemingen van verbalisant [brigadier] niet door een andere objectieve bron geverifieerd kunnen worden. Daarnaast kunnen ook de diverse - elkaar ook op onderdelen tegensprekende - waarnemingen van andere getuigen niet door een objectieve bron geverifieerd worden. Wat resteert voor de beoordeling van deze zaak zijn dan de diverse getuigenverklaringen zoals deze zijn afgelegd ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee dan wel bij de rechter-commissaris.
Door het tijdsverloop - inmiddels 4 jaren - tussen het moment van het ongeval, waarna direct verklaringen zijn afgelegd (in 2007), en de nadien bij de rechter-commissaris door diverse getuigen afgelegde verklaringen (in 2010 en 2011) is de betrouwbaarheid van die laatste verklaringen naar het oordeel van de militaire kamer in het geding, temeer daar er diverse tegenstrijdigheden in die verklaringen zijn terug te vinden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het tijdsverloop van wezenlijke invloed is op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Dit geldt des te meer ten aanzien van de getuige [slachtoffer1], die eerst in 2010 bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd. Volgens haar verklaring heeft zij direct na het ongeval twee maanden in coma gelegen. Zij heeft ook verklaard dat zij haar geheugen door behandelingen bij een psycholoog en een maatschappelijk werker heeft teruggekregen. De militaire kamer acht het niet aannemelijk dat zij, gezien haar gesteldheid destijds en het tijdsverloop, alsnog een op alle punten betrouwbare verklaring heeft kunnen afleggen. De militaire kamer acht met name haar verklaring ten aanzien van de toedracht van het ongeval niet betrouwbaar.
Alleen getuige [getuige1] heeft vlak na het ongeval ondubbelzinnig verklaard dat het voertuig bestuurd door verdachte op de weghelft voor het voor hem tegemoetkomende verkeer is gekomen, waardoor een aanrijding met de tegenligger niet meer was te voorkomen. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door andere verklaringen of conclusies van technisch (sporen)onderzoek.
Op grond hiervan is de militaire kamer van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte “slingerend, geheel of gedeeltelijk is terechtgekomen op de voor hem tegemoetkomend rijverkeer bestemde rijbaan” en daarom dient hij te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
De militaire kamer is voorts van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zijn voertuig bestuurd heeft onder invloed van alcohol en daarom zal hij worden veroordeeld voor het eerste gedeelte van het subsidiaire tenlastegelegde, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2007 te Curaçao, Nederlandse Antillen, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 495 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het eerste gedeelte van het subsidiair tenlastegelegde:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 19 januari 2010.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan rijden onder invloed door met een aanzienlijke hoeveelheid alcohol (495 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) in zijn auto te stappen en weg te rijden.
De militaire kamer rekent verdachte het feit aan. Gebruik van een dergelijke hoeveelheid alcohol in combinatie met deelname aan het verkeer leidt niet zelden tot ongevallen waarbij niet alleen de bestuurder kans op letsel of de dood loopt, maar ook onschuldige medeweggebruikers aan dat risico worden blootgesteld. Het is dan ook niet voor niets dat het gebruik van alcohol in combinatie met het besturen van voertuigen in Nederland alsook op de Nederlandse Antillen zwaar bestraft wordt. Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij niet in de gaten heeft gehad dat de hoeveelheid alcohol in zijn lichaam zo hoog was. Verdachte heeft evenwel de middag en de avond voorafgaande aan het ongeval meerdere alcoholische dranken genuttigd en zich daarna ervan niet laten weerhouden om toch plaats te nemen achter het stuur. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat verdacht het risico op letsel of de dood bewust heeft opgezocht.
De militaire kamer overweegt dat verdachte een blanco strafblad heeft en houdt met de oplegging van de straf rekening met het tijdsverloop. Daarom zal de militaire kamer, de gebruikelijke geldboete waarmee dit delict in 2007 werd bestraft in voor verdachte gunstige zin aanpassen en wel tot een bedrag van € 150.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer1] en [slachtoffer2] hebben niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade, nu geen schadebedrag op het voegingsformulier is vermeld. De militaire kamer zal het voegingsformulier derhalve buiten beschouwing laten.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
betaling van een geldboete van € 150 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen.
mr. A.G. Broek-de Stigter, als voorzitter
mr. A.Th.M. Vrijhoeven, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen, militair lid,
in tegenwoordigheid van M.H. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2011.