Parketnummer : 05/900770-10
Data zittingen : 18 oktober 2010, 10 januari 2011, 14 maart 2011, 30 mei 2011 en 27 juni
2011
Datum uitspraak: 11 juli 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
thans gedetineerd in : PI Flevoland - HvB Ter Apel, ter Apelervenen 10, Ter Apel,
raadsman : mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2010 te Tiel opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] ([geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst, althans het lichaam, heeft gestoken en/of (bij) die [slachtoffer] met een autogordel een verwurging heeft aangelegd/heeft gewurgd, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 27 juni 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen [benadeelde[slachtoffer], vertegenwoordigd door mr. J. Velthoven, advocaat te Tiel.
De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft geëist dat verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde[ volledig wordt toegewezen, waarbij hij heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 16 juli 2010 in Tiel [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), geboren op [geboortedatum], meermalen met een mes in – onder meer – de borst gestoken. [slachtoffer] is dood aangetroffen . Bij onderzoek aan en in het lichaam van [slachtoffer] werden verspreid over het lichaam meerdere steekletsels gevonden, waaronder meerdere in de borststreek. De orgaanschade aan zijn hart en de verbloeding (beide ten gevolge van de steekletsels) kunnen op zich en zeker al in combinatie het overlijden zondermeer verklaren.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vooropgezette plan heeft gehad om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorbedachte rade niet kan worden bewezen.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Voorbedachte rade
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van voorbedachte rade en zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat niet is uit te sluiten dat verdachte het mes, waarmee hij [slachtoffer] heeft gestoken, bij zich droeg met een ander doel dan het doden van het slachtoffer en dat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat aan het steken, dat als oorzaak van de dood van [slachtoffer] moet worden gezien, enig beraad of enige tijd voor beraad vooraf is gegaan.
Opzet
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat niet alleen uit de verschijningsvorm van deze daad, maar ook uit de uitlatingen van verdachte volgt dat hij daarbij de opzet had [slachtoffer] daarmee te doden.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat het zo uit de hand is gelopen, omdat hij net zijn afkickkuur in Zuid-Afrika erop had zitten en bij terugkomst in Nederland gratis coke kreeg van [slachtoffer]. Verdachte werd kwaad op zichzelf en er kwam stoom uit zijn oren toen hij de coke had gebruikt, omdat de hele kuur dus voor niks was geweest. Ook heeft hij verklaard dat hij zich zat “op te naaien”, toen hij vanuit Rhenen onderweg was naar Tiel. Hij verklaarde dat hij op weg was naar de persoon die zijn leven kapot heeft gemaakt. Bij de politie heeft hij tevens verklaard dat hij tijdens het handelen dacht: “klootzak, je hebt mijn leven kapot gemaakt” en dat hij geen medelijden met [slachtoffer] had, maar dacht: “ik maak je kapot en ik help je wel”.
Getuige [getuige1] heeft op 17 juli 2010 verklaard dat verdachte tegen hem zei: “ik heb hem kapot gestoken” en “hij heeft mijn leven ook kapot gemaakt”.
Op 18 juli 2010 heeft getuige [getuige2] verkaard dat verdachte tegen haar zei: “ik heb mijn dealer vermoord”. Zij vroeg verdachte waarom hij dat had gedaan, waarop verdachte antwoordde dat hij zijn dealer had “vermoord” omdat hij vond dat het de schuld van zijn dealer was dat hij verslaafd was geraakt en daardoor in de schulden was geraakt.
Getuige [getuige3] heeft – eveneens op 18 juli 2010 – verklaard dat verdachte vertelde dat hij (de persoon bij wie hij zijn drugs haalt) “vermoord” had. Verdachte vertelde dat die (slachtoffer) 22 jaar oud was en in een Volkswagen Polo reed. Verdachte vertelde dat hij hem had “vermoord” omdat die klootzak hem financieel helemaal afgemaakt heeft.
De getuigen hebben allen zeer kort na 16 juli 2010 onafhankelijk van elkaar verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij zijn dealer ([slachtoffer]) had gedood, omdat deze het leven van verdachte (financieel) kapot zou hebben gemaakt. Dit sluit aan op de door verdachte zelf afgelegde verklaring dat hij boos was omdat de afkickkuur in Zuid-Afrika voor niets was geweest en omdat hij vond dat het de schuld van zijn dealer was dat hij verslaafd was geraakt en daardoor in de schulden was geraakt.
De rechtbank acht op grond van de verschijningsvorm van het handelen van verdachte en op grond van de verklaringen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 16 juli 2010 te Tiel opzettelijk [slachtoffer] ([geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst
heeft gestoken tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5. De strafbaarheid van verdachte
Noodweerexces
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer(exces). Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer] op enig moment het mes van verdachte heeft afgepakt. Vervolgens is een worsteling ontstaan en kreeg verdachte het mes weer in zijn hand. [slachtoffer] ging verdachte toen nog steeds te lijf, waardoor er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en heeft daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging mogen overschrijden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een noodweersituatie. [slachtoffer] heeft slechts uit zelfverdediging gehandeld, hetgeen geen wederrechtelijke aanranding oplevert.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het navolgende. Niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Ter terechtzitting voert verdachte aan dat [slachtoffer] het mes van verdachte had afgepakt en daarmee in de richting van verdachte zwaaide. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu verdachte dit eerst ter terechtzitting verklaart en het door geen van de overige bewijsmiddelen wordt ondersteund. Hetzelfde geldt voor de lezing van de raadsman die ervan uitgaat dat [slachtoffer] verdachte nog te lijf ging op het moment dat verdachte het mes weer in zijn hand had.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat – uitgaande van de lezing van verdachte – [slachtoffer] enkel uit zelfverdediging handelde, in reactie op de bedreiging met het mes door verdachte. In dat geval is geen sprake van een wederrechtelijke aanranding gepleegd door [slachtoffer].
Nu verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht door (gewapend met een mes) in zijn auto plaats te nemen en tijdens de confrontatie het mes aan [slachtoffer] te tonen, gaat een beroep op noodweer(exces) in beginsel niet op, tenzij [slachtoffer] buiten elke proportie jegens verdachte zou hebben gereageerd, waarvan ook als de lezing van verdachte wordt gevolgd, geen sprake is.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sancties
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 juni 2011;
- een consultbrief van dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 5 augustus 2010, betreffende verdachte;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 3 januari 2011, betreffende verdachte;
- een aanvullende brief van Reclassering Nederland, gedateerd 6 januari 2011, betreffende verdachte; en
- een monodisciplinair rapport van drs. [psychiater], psychiater, gedateerd 16 juni 2011.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter zake van het tenlastegelegde gerequireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege gevorderd.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en het verdriet voor de nabestaanden. Voorts heeft hij er rekening mee gehouden dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Met betrekking tot de vordering tbs heeft de officier van justitie verder aangevoerd dat er weliswaar slechts één rapport van een gedragsdeskundige is, maar dat dit voldoende is indien artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt toegepast. Volgens de officier van justitie kan toepassing worden gegeven aan voornoemd artikel, omdat verdachte kan worden aangemerkt als een “weigerende observandus”, nu hij heeft aangegeven enkel te willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek als dat door slechts één gedragsdeskundige wordt verricht.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is.
Verder is door de raadsman betoogd dat oplegging van de maatregel tbs niet mogelijk is op basis van enkel de aanwezige psychiatrische rapportage. Indien de rechtbank een bevel geeft om alsnog een nadere rapportage op te laten maken, dan zal de verdediging zich beraden over de vraag of verdachte aan het onderzoek zal meewerken. Thans kan verdachte niet als weigerende observandus worden beschouwd.
Verder is door de raadsman betoogd dat de verslavingsproblematiek van verdachte zeer goed in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kan worden behandeld. Verdachte is gemotiveerd om aan een dergelijke behandeling mee te werken.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] meerdere malen in het lichaam gestoken, waaronder driemaal in het hart. Hierna wist het slachtoffer uit de auto te ontsnappen en bij de auto weg te lopen, waarna hij in elkaar zakte. Verdachte heeft het slachtoffer overeind geholpen en weer terug in de auto gezet. Vervolgens heeft hij de autogordel om de nek van het slachtoffer gedraaid. Het slachtoffer is overleden als gevolg van de door verdachte toegebrachte steekletsels.
Na deze gruwelijke daad heeft verdachte zich niet bekommerd om het zwaar gewonde slachtoffer. Integendeel, hij heeft eerst twee telefoons, drugs en geld van het slachtoffer ontvreemd. Vervolgens heeft hij ervoor gezorgd dat hij zelf zo spoedig mogelijk bij de plaats van het delict wegkwam om – naar eigen zeggen – ontdekking te voorkomen. De rechtbank rekent verdachte deze compassieloze handelwijze zeer aan. Zijn houding tijdens het delict getuigt van koelbloedigheid.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. Hij heeft van het slachtoffer zijn meest waardevolle bezit – zijn leven – ontnomen. Verder heeft hij onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht.
Feiten als het onderhavige brengen voorts onrust teweeg in de maatschappij en veroorzaken een gevoel van onveiligheid.
Ook heeft verdachte, na zijn aanhouding, niet meteen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad door maanden lang vol te houden dat het slachtoffer al overleden was toen hij op de met hem afgesproken plaats aankwam.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroor¬deeld.
De psychiater heeft - onder meer - gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van afhankelijkheid van verschillende middelen (cocaïne, GHB, speed en psychofarmaca) en mogelijk ook alcohol. Als gevolg van de jarenlange verslavingsproblematiek is er ook sprake van verdergaand antisociaal gedrag. Het is niet uitgesloten dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde op grond van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn zucht naar middelen reageerde met een agressieve impulsdoorbraak. Zijn antisociale persoonlijkheidsstructuur (lacunaire gewetensvorming, zeer gebrekkig ontwikkeld empathisch vermogen en egocentrisme) werd extra zichtbaar.
Het door de rechtbank bewezenverklaarde feit – te weten doodslag (dus geen voorbedachte rade) zonder dat er sprake was van een noodweersituatie – is door de psychiater niet besproken in het kader van de toerekeningsvatbaarheid. Desondanks is de rechtbank, gelet op het rapport van de psychiater, van oordeel dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, aangezien kan worden aangenomen dat de hiervoor besproken verslaving en antisociale persoonlijkheidsstoornis wel een rol hebben gespeeld bij het plegen van het delict.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te worden verpleegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Krachtens de wet is voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. Op grond van artikel 37a, derde lid Sr, juncto artikel 37, derde lid Sr, kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 maart 2011 uitdrukkelijk verklaard dat hij niet mee wil werken aan een multidisciplinaire rapportage. Ook ten overstaan van de psychiater heeft verdachte uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij niet mee wil werken aan een psychologisch onderzoek, hetgeen is terug te lezen in het uitgebrachte psychiatrische rapport. Tenslotte heeft verdachte ter terechtzitting van 27 juni 2011 verklaard dat hij niet bereid is om medewerking te verlenen aan een psychologisch onderzoek. Door de raadsman is naar voren gebracht dat verdachte zich zal beraden over de vraag of hij al dan niet zal meewerken aan een psychologisch onderzoek, indien de rechtbank een bevel tot het doen van een dergelijk onderzoek zal geven.
De rechtbank overweegt dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een bevel tot het opmaken van een psychologisch rapport te geven. Nu verdachte meermalen uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij niet wenst mee te werken aan een psychologisch onderzoek, is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een weigerende observandus in de zin van artikel 37 lid 3 Sr.
Op grond van het hiervoor genoemde rapport van psychiater(X) stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit sprake was van verslavingsproblematiek en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De psychiater heeft voorts gerapporteerd dat de verslavingsproblematiek zonder enige vorm van behandeling zal blijven bestaan, ondanks dat verdachte zich al enige tijd van het gebruik van middelen onthoudt. Inherent daaraan moet de kans op recidive van een geweldsdelict als reëel worden ingeschat. Volgens de psychiater is gelet op de ernst van het feit, de hardnekkigheid en de ernst van de verslavingsproblematiek en de aanwezigheid van antisociale persoonlijkheidstrekken een intensieve klinische behandeling geïndiceerd om de recidivekans terug te dringen. Aangezien verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling is volgens de psychiater een stringent juridisch kader noodzakelijk. Gedacht wordt aan een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt de inhoud van het advies van de psychiater in aanmerking. Mede op grond daarvan acht ook zij de kans op recidive reëel.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het - zoals hierboven is overwogen - niet anders zijn dan dat het thans ten laste gelegde feit door verdachte mede is begaan vanuit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De algemene veiligheid van personen of goederen eist de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte, alsmede dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Dit leidt de rechtbank af uit de aard van de vastgestelde stoornis, de ernst van het bewezenverklaarde en de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte, waarvan blijkens de rapportage van de psychiater nog steeds sprake is.
De terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank, in navolging van de officier van justitie, van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Echter, alle omstandigheden in aanmerkingen nemende, waarbij met name het feit dat het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven is gebracht, waarbij de dood nog niet direct is ingetreden, maar waarbij verdachte het slachtoffer stervend heeft achtergelaten, zwaar telt, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan het verwijt dat verdachte treft. De rechtbank acht daarom een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren passend en geboden.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd, door verdachte voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering worden gebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen tevens het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Nu voldaan is aan alle wettelijke voorwaarden daartoe zal de rechtbank deze maatregel opleggen. Daar de psychiater heeft gerapporteerd dat een langdurige en intensieve behandeling aangewezen is en de rechtbank zich daarachter schaart, zal zij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij-vader slachtoffer] vordert een bedrag van € 2.811,59.
De vordering is niet betwist door verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (korte aanduiding: doodslag strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht) rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste¬gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswe¬ge zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde- vader slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde-vader slachtoffer], te betalen € 2.711,59 (tweeduizend zevenhonderdelf euro en negenenvijftig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 100,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.711,59, subsidiair 37 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde-vader slachtoffer], te betalen € 2.711,59 (tweeduizend zevenhonderdelf euro en negenenvijftig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. A.G. Broek - de Stigter (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. F.N.J. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2011.