ECLI:NL:RBARN:2011:BR1304

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/901025-10
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 1ste luitenant van de Koninklijke Marechaussee voor valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 11 juli 2011 uitspraak gedaan tegen een 1ste luitenant van de Koninklijke Marechaussee, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift. De verdachte had een huurcontract valselijk opgesteld en dit ingediend in een civiele procedure tegen zijn ex-echtgenote. De militaire kamer oordeelde dat het niet kon worden vastgesteld dat het valse huurcontract het gerechtshof had bewogen tot het op nihil stellen van de partneralimentatie, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van oplichting. Echter, de militaire kamer achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift. De verdachte had een huurcontract opgesteld voor een woning in Apeldoorn, terwijl hij daar nooit had gewoond en de huurbetalingen feitelijk niet had gedaan. De militaire kamer concludeerde dat de verdachte het huurcontract valselijk had opgemaakt, omdat hij nooit aan de contractuele verplichtingen had voldaan en het contract enkel was opgesteld om de civiele procedure te beïnvloeden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de gevolgen van de veroordeling voor zijn werk bij de Koninklijke Marechaussee. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien hij de werkstraf niet naar behoren zou verrichten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/901025-10
Datum zitting : 27 juni 2011
Datum uitspraak : 11 juli 2011
Promis II
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Rang/rnr : [rang]
Ingedeeld bij : DLBE te Uddel
Raadsman : mr W.C.M. Benard, advocaat te Apeldoorn.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks de periode van 19 januari 2010 tot en met 24 augustus 2010
te Arnhem en/of te Vaassen en of te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het
aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een listige kunstgreep het
Gerechtshof te Arnhem heeft bewogen (bij beschikking van 24 augustus 2010
(zaaknummer 200.048.013)), een inschuld te niet te doen - te weten een
vordering van [benadeelde partij] op hem, verdachte, wegens aan haar, [benadeelde partij],
verschuldigde partneralimentatie-, met dat oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid een huurcontract heeft opgesteld tussen hem, verdachte, en [betrokkene] inzake de huur van het perceel [adres] te Apeldoorn, met als
huurpenningen per maand 825,00 euro (en/of waarbij hij, verdachte niet
woonachtig is (geweest) op voormeld perceel en/of waarbij de huurpenningen
door de verhuurder van het perceel door tussenkomst van de vriendin van hem,
verdachte, zijn teruggestort)en/of waarbij hij, verdachte, voormeld
huurcontract bij de behandeling in hoger beroep van alimentatieverplichtingen
van hem, verdachte, aan [benadeelde partij] heeft ingebracht, waardoor het
Gerechtshof te Arnhem werd bewogen tot het nemen van voornoemde beschikking;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met
19 januari 2010 te Vaassen en/of te Apeldoorn, in ieder geval in Nederland,
een huurcontract betreffende het perceel [adres] te Apeldoorn, - zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als
echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door
opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
voormeld huurcontract op schrift te stellen en/of op te maken terwijl
verdachte niet -daadwerkelijk- de huurder was van voornoemd perceel en/of
waarbij verdachte niet woonachtig is (geweest) in voornoemd perceel en/of
waarbij hij bij het Gerechtshof te Arnhem, bij behandeling in hoger beroep van
een geding inzake partneralimentatie aan zijn voormalig partner/echtgenote
[benadeelde partij], voormeld huurcontract is ingebracht ten bewijze dat verdachte
een bedrag van 825,00 euro huur betaalde aan de verhuurder van voornoemd
perceel.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 27 juni 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr W.C.M. Benard, advocaat te Apeldoorn.
De officier van justitie, mr. J. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft een huurcontract opgesteld betreffende de huur van een woning aan de [adres] te Apeldoorn (verder: de woning aan de [adres]). Daarin staat dat verdachte de woning aan de [adres] mocht huren tegen een huurprijs van € 825,--. De contractsparter van verdachte was zijn goede vriend [betrokkene] (verder: [betrokkene]) . Het huurcontract is door de contractspartijen getekend . Verdachte staat sinds 16 december 2009 in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven op het adres [adres] in Apeldoorn. Verdachte heeft vanaf 10 februari 2010 tot en met 30 augustus 2010 maandelijks een bedrag van € 825,-- overgemaakt op rekening nummer [x] ten name van [betrokkene] en/of [mede betrokkene]. [betrokkene] en/of [mede betrokkene] hebben in de periode vanaf maart 2010 tot en met oktober 2010 maandelijks een bedrag van € 825,-- overgemaakt op rekeningnummer [x] op naam van [vriendin verdachte] (verder: [vriendin verdachte]). [vriendin verdachte] is sinds 30 april 2009 de vriendin van verdachte. Verdachte heeft nooit in de woning aan de [adres] geslapen en heeft daar nooit gekookt. Verdachte heeft bij het Gerechtshof in Arnhem een verweerschrift inzake de vaststelling van alimentatie aan [benadeelde partij] (verder: [benadeelde partij]) ingediend, welk verweerschrift daar op 19 januari 2010 is ingekomen en waarin de raadsman stelt dat verdachte sinds enige tijd woont in de woning aan de [adres] en dat hij daarvoor een huursom van € 825,-- exclusief kosten van nuts en anderszins verschuldigd is.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde, nu verdachte een valselijk opgemaakte huurovereenkomst heeft gebruikt om het gerechtshof te bewegen om op 24 augustus 2010 een beschikking af te geven waarin bepaald werd dat verdachte geen partneralimentatie verschuldigd was aan [benadeelde partij].
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat het op grond van artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar is om als burger gekleurde gegevens aan de rechter te overleggen. Hij voert voorts aan dat verdachte geen opzet tot het misleiden van de rechter heeft gehad, reden waarom hij dan ook vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde. De raadsman is voorts van mening dat verdachte geen valsheid in geschrifte heeft gepleegd omdat de huurovereenkomst voor de huur van de woning gelegen aan de [adres] niet vals was. Hij bepleit ook vrijspraak voor het subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling van de standpunten
Huurcontract valselijk opmaken
Verdachte heeft ontkend dat hij het huurcontract voor de woning aan de [adres] valselijk heeft opgemaakt. De militaire kamer is echter van oordeel dat verdachte wel degelijk het desbetreffende huurcontract valselijk heeft opgemaakt en overweegt daartoe het navolgende.
Verdachte heeft in december 2008 de voormalige echtelijke woning verlaten, omdat hij en zijn toenmalige echtgenote, [benadeelde partij], hadden besloten te gaan scheiden. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens woonruimte in Deventer heeft gevonden waarvan de huurperiode op 16 december 2009 zou eindigen. Verdachte heeft tegen het einde van de huurperiode in Deventer nieuwe woonruimte gezocht in Apeldoorn hetgeen, aldus verdachte, heeft geresulteerd in het huurcontract met [betrokkene]. De militaire kamer is van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden volgt dat dit huurcontract vals is.
Allereerst is de looptijd van de huurovereenkomst voor de woning aan de [adres] te Apeldoorn van 7 november 2009 tot en met 31 december 2010. Verdachte heeft echter pas medio december 2009 de sleutel overgedragen gekregen, hij heeft zijn spullen rond die tijd ook pas in de woning gezet en zich pas op 16 december 2009 laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie op het overeengekomen adres.
Voorts heeft verdachte pas op 10 februari 2010 voor de eerste keer de huur van € 825,-- overgemaakt aan [betrokkene] en heeft verdachte nagelaten om de borgsom van € 825,-- zoals overeengekomen in het huurcontract te betalen. Verdachte heeft dus, sinds het ingaan van de huurovereenkomst op 7 november 2009, niet voldaan aan de contractuele overeengekomen voorwaarden en heeft ter terechtzitting nagelaten om een redengevende verklaring te geven voor het feit waarom hij deze verplichtingen niet is nagekomen. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt waarom het contract als ingangsdatum had 7 november 2009, terwijl hij pas in december 2009 zijn spullen is gaan verhuizen naar deze woning.
Daarnaast heeft verdachte, sinds dat hij zijn spullen heeft overgebracht naar de woning aan de [adres], daar nooit feitelijk gewoond of verbleven. Hij heeft verklaard dat hij slechts in de woning aan de [adres] aanwezig is geweest om zijn spullen op te halen en/of [betrokkene] te helpen met de verbouwing van die woning. Sinds zijn verhuizing uit Deventer heeft verdachte steeds bij [vriendin verdachte] verbleven. Ook [vriendin verdachte] verklaart dat verdachte sinds december 2009 bij haar verbleef.
Voorts overweegt de militaire kamer dat de woning aan de [adres] in verbouwingsstaat verkeerde toen verdachte de overeenkomst met [betrokkene] sloot, omdat [betrokkene] de woning zelf aan het opknappen was met het doel er later zelf in te gaan wonen. [betrokkene] heeft immers over dit pand verklaard dat het pand wel bewoonbaar was maar wel in verbouwingsstaat verkeerde. Welk deel van de woning bewoonbaar was, was volgens [betrokkene] steeds afhankelijk van de verbouwingsstaat. Verdachte heeft over de status van de woning verklaard dat hij niet de beschikking had over een keuken, maar wel over een magnetron en een wasmachine. Verdachte is er niet in geslaagd om een redengevende verklaring te geven waarom hij een huur van € 825,- zou gaan betalen voor een woning die verbouwd werd en die hij huurde van een goede vriend.
Hoewel verdachte ter terechtzitting herhaaldelijk heeft aangegeven dat hij bij het sluiten van de huurovereenkomst wel van plan is geweest om te gaan wonen en te verblijven aan de [adres] te Apeldoorn, acht de militaire kamer deze verklaring gezien de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden geen betrouwbare verklaring. Dit vindt zijn steun voorts nog in het feit dat de “huurpenningen”, nadat verdachte deze pas sinds februari 2010 aan [betrokkene] overmaakte, door [betrokkene] steeds, op voorstel van verdachte, weer werden teruggestort/overgemaakt naar de rekening van [vriendin verdachte], volgens verdachte ter voldoening van door verdachte aan [vriendin verdachte] verschuldigd kostgeld en als lening van verdachte aan [vriendin verdachte]. Dit betekent dat [betrokkene] dus feitelijk nooit inkomsten uit de verhuur van het pand aan de [adres] heeft ontvangen en dat de door verdachte naar [betrokkene] overgemaakte bedragen feitelijk dus geen betalingen voor huurgenot waren. Deze bedragen werden immers aangewend voor betalingen aan een ander, te weten [vriendin verdachte], in het belang van verdachte.
Verdachte heeft naar het oordeel van de militaire kamer geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat deze betalingen niet rechtstreeks door hem aan [vriendin verdachte] werden verricht. De constructie van betalingen aan [betrokkene], die de gelden vervolgens weer doorboekte naar de vriendin van verdachte heeft daarmee de verschijningsvorm van een schijnconstructie.
Nu, resumerend, verdachte een huurovereenkomst met een vriend heeft gesloten voor een huis waarin hij nooit heeft verbleven noch gewoond en waarvoor hij feitelijk nooit huur heeft betaald en met betrekking tot welke overeenkomst hij zich overigens ook niet aan de overeengekomen voorwaarden heeft gehouden, zoals de betaling van een borgsom, is de militaire kamer van oordeel dat verdachte wel degelijk het huurcontract in kwestie valselijk heeft opgemaakt. Daar vanaf het begin af aan geen uitvoering is gegeven aan de huurovereenkomst en de betalingen, die pas drie maanden na ingang van de contractsperiode voor het eerst zijn gedaan, vanaf de eerste betaling zijn door- of teruggestort door [betrokkene], verwerpt de militaire kamer de stelling van verdachte dat het in eerste instantie wel zijn bedoeling is geweest om de huurovereenkomst na te komen, temeer daar het pand aan de [adres] in staat van verbouwing verkeerde en verdachte in ieder geval sinds december 2009, dus direct na afloop van de huurperiode van zijn woning in Deventer, bij [vriendin verdachte] heeft verbleven, en voorts omdat de eerste huurbetalingen pas nadien zijn gedaan. De militaire kamer acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte reeds bij het opmaken van het contract wist dat dit een onwaarachtig contract betrof.
Bewegen tot het teniet doen van een inschuld
Het valselijk opgemaakte huurcontact heeft verdachte als processtuk ingebracht (bij de griffie van het gerechtshof ingekomen op 19 januari 2010) in de civiele procedure, die verdachte voerde tegen [benadeelde partij], bij het gerechtshof te Arnhem tot vaststelling van de partneralimentatie. Het gerechtshof heeft bij beschikking van 24 augustus 2010 met vernietiging van een beschikking van de rechtbank Zutphen, waarin was bepaald dat verdachte [benadeelde partij] partneralimentatie moest betalen, bepaald dat verdachte met ingang van 19 oktober 2009 géén partneralimentatie verschuldigd was, omdat bij hem daartoe de draagkracht ontbrak. Ofschoon blijkens genoemde beschikking bij het bepalen van de draagkracht van verdachte met het valselijk opgemaakte huurcontract en de daarin genoemde huurlasten rekening is gehouden, kan niet worden vastgesteld dat het gerechtshof juist door dat valse huurcontract is bewogen tot het op nihil stellen van de partneralimentatie. Bij de vaststelling van de partneralimentatie speelt immers een veelheid van factoren mee, waaronder de inkomsten van verdachte en zijn overige uitgaven. Nu in deze strafzaak de daarvoor benodigde informatie ontbreekt kan reeds om die reden niet vastgesteld worden dat er sprake is van een voltooide oplichting, zoals primair is tenlastegelegd.
De militaire kamer kan daarom ook niet wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Wel acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem subsidiair ten laste gelegde valsheid in geschrift.
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met
19 januari 2010 te Vaassen en/of te Apeldoorn een huurcontract betreffende het perceel [adres] te Apeldoorn, - zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -,
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als
echt en onvervalst te gebruiken door opzettelijk valselijk voormeld huurcontract op schrift te stellen en op te maken terwijl
verdachte niet woonachtig is geweest in voornoemd perceel en
waarbij hij bij het Gerechtshof te Arnhem, bij behandeling in hoger beroep van
een geding inzake partneralimentatie aan zijn voormalig echtgenote
[benadeelde partij], voormeld huurcontract heeft ingebracht ten bewijze dat verdachte
een bedrag van 825,00 euro huur betaalde aan de verhuurder van voornoemd
perceel.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiaire feit:
Valsheid in geschrift
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 4 februari 2011.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de militaire kamer verzocht bij het opleggen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij hij aandacht heeft gevraagd voor het feit dat verdachte bij een veroordeling door zijn werkgever zal worden ontslagen en alsdan geen aanspraak zal hebben op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, zodat hij niet in staat zal zijn om kinderalimentatie te betalen. De raadsman verzoekt de militaire kamer dan ook aan verdachte - bij een eventuele veroordeling - een taakstaf op te leggen.
Beoordeling
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het valselijk opstellen van een huurcontract en heeft dit huurcontract ingebracht in het civiele geding dat hij voerde tegen zijn ex-echtgenote. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het vertrouwen van zijn ex-echtgenote beschadigd, maar hij heeft door zijn handelen ook meer in het algemeen het vertrouwen geschaad dat gesteld moet kunnen worden in akten en andere bewijsstukken. In de Nederlandse samenleving moet men ervan uit kunnen gaan dat op schrift gestelde overeenkomsten op waarheid berusten. Twijfel aan die juistheid tast het vertrouwen aan dat in het handelsverkeer noodzakelijk is en ondermijnt daarmee in nog bredere zin ook het vertrouwen in de rechtsstaat.
Het gegeven dat in civiele procedures vaker onwaarheden worden verkondigd is geen enkele rechtvaardiging voor het in civiele procedures inbrengen van valse bewijsstukken, nu dit een eerlijke rechtsgang en een eerlijk beloop van het recht ondermijnt en bovendien strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht.
De militaire kamer rekent verdachte dit feit dan ook zwaar aan, temeer daar hij als medewerker van de Koninklijke Marechaussee beter had moeten weten en als zodanig ook een voorbeeldfunctie uitoefende.
De militaire kamer rekent het verdachte voorts aan dat hij op geen enkele wijze en op geen enkel moment blijk heeft gegeven van inzicht in het laakbare van zijn handelen.
De militaire kamer heeft er kennis van genomen dat verdachte, om in zijn woorden te spreken, in een “vechtscheiding” met zijn ex-echtgenote verkeerde of verkeert. De militaire kamer is ervan op de hoogte dat dergelijk procedures door beide partijen als onverkwikkelijk worden ervaren, dat de emoties daarbij hoog kunnen oplopen en dat de partijen daarbij soms tot het uiterste gedreven worden. De militaire kamer heeft oog voor deze omstandigheden, maar is van oordeel dat deze op geen enkele wijze het handelen van verdachte kunnen rechtvaardigden.
De militaire kamer houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de ernstige gevolgen die een veroordeling zal hebben voor zijn arbeidsrelatie met de Koninklijke Marechaussee, alsmede met zijn blanco strafblad.
De militaire kamer acht op grond van het voorgaande een werkstraf van 150 uren, gelijk aan de eis van de officier van justitie, passend en geboden.
De militaire kamer overweegt daarbij nog dat het bewezenverklaarde subsidiaire feit niet bedreigd wordt met een lager strafmaximum – maar zelfs met een hogere maximumstraf – dan het primair tenlastegelegde feit, waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 75 (vijfenzeventig) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. A.G. Broek-de Stigter, rechter,
kapitein ter zee van administratie mr. F.N. Jansen militair lid,
in tegenwoordigheid van M.H. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2011.