Parketnummer : 05/120287-11
Datum zitting : 28 juli 2011
Datum uitspraak : 11 augustus 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. M.W.J. Rosendaal te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2011 te Nijmegen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een portemonnee, op de Tooropstraat aldaar, een geldbedrag (ongeveer 75 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan R.J. [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 28 juli 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Recht op aanwezigheid raadsman bij politieverhoor?
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het recht van verdachte op een eerlijk proces is geschonden en dat dit moet leiden tot uitsluiting van het bewijs van de door verdachte tegenover de politie afgelegde (bekennende) verklaring.
De raadsman van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 28 juni 2011 inzake Šebalj tegen Kroatië, nr. 4429/09, (hierna: Šebalj-arrest) volgt dat sprake is van schending van artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) indien bij een politieverhoor ter zake van een verdenking van een strafbaar feit geen raadsman aanwezig is. Hij citeert daartoe het Šebalj-arrest.
256. (…) The Court therefore concludes that the applicant did not waive his right to legal assistance during the police interview.
257. (…) The Court finds that there has been a violation of Article 6 §§ 1 and 3(c) of the Convention on account of the applicant’s questioning by the police on 9 november 2005 without the presence of a defence lawyer.
De politierechter is van oordeel dat het standpunt van de raadsman is gebaseerd op een onjuiste lezing van het Šebalj-arrest. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit het Šebalj-arrest blijkt allereerst uit de in de §§ 109 en 110 opgenomen getuigenverklaringen dat het nationale recht van Kroatië voorziet in de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor.
In het Šebalj-arrest overweegt het EHRM met betrekking tot ‘(a) Questioning of the applicant by the police’ het volgende.
Onder het opschrift ‘(i) General principles’ in § 250 herhaalt het EHRM woordelijk de dragende overwegingen van zijn arrest van 27 november 2008 inzake Salduz tegen Turkije, nr. 3639/02 (hierna: Salduz-arrest). Hierin wordt onder meer overwogen:
250. (…)
51. The Court further reiterates that although not absolute, the right of everyone charged with a criminal offence to be effectively defended by a lawyer, assigned officially if need to be, is one of the fundamental features of fair trial (…). Nevertheless, Article 6 § 3 (c) does not specify the manner of exercising this right. It thus leaves to the Contracting States the choice of the means of ensuring that it is secured in their judicial systems, (…).
(…)
52. (….) Article 6 will normally require that the accused be allowed to benefit from the assistance of a lawyer at the initial stages of police interrogation. (…)
(…)
55. Against this background, the Court finds that in order for the right to a fair trial to remain sufficiently ‘practical and effective’ (…) Article 6 § 1 requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police, (…).
Vervolgens bespreekt het EHRM onder het opschrift ‘(ii) Application of the above principles’ de vraag of de verdachte overeenkomstig deze uitgangspunten ‘acces to a lawyer’ heeft gehad.
Eerder, in § 249 heeft het EHRM als standpunt van de regering van Kroatië opgenomen dat verdachte Šebalj op 2 (lees: 9) november 2005 is verhoord in de aanwezigheid van raadsman E. C. In de §§ 251 tot en met 254 komt het EHRM op basis van de feiten tot de conclusie dat bij het verhoor door de politie van de verdachte Šebalj geen raadsman aanwezig is geweest.
254. (…) Thus it follows that lawyer E. C. was not present during the applicant’s questioning, (…).
Het EHRM bespreekt vervolgens de vraag of de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op rechtsbijstand:
255. The question now remains whether the applicant waived his right to legal counsel. In this connection the Court reiterates that neither the letter nor the spirit of Article 6 of the convention prevent a person from waiving of his own free will, either expressly or tacitly, the entitlement to the guarantees of a fair trial. (…)
256. In this connection the Court first observes that the applicant in the present case complained from the initial stages of the proceedings about the lack of legal assistance during the initial police questioning. Furthermore, the Government have not claimed that the applicant waived his right to be legally represented during the police questioning. The Court therefore concludes that the applicant did not waive his right to legal assistance during the police interview.
Vervolgens komt het EHRM tot de volgende conclusie:
257. Against this background the Court finds that there has been a violation of Article 6 §§ 1 and 3(c) of the Convention on account of the applicant’s questioning by the police (…) without the presence of a defence lawyer.
De politierechter is van oordeel dat de door het EHRM gebezigde term ‘presence of a lawyer’ verstaan moet worden in de context van de specifieke casus van de verdachte Šebalj en in de context van het nationaal recht van Kroatië, op grond waarvan de verdachte recht heeft op aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor.
De politierechter is van oordeel dat deze uitleg geheel in lijn is met de opzet en strekking van het arrest: allereerst omdat het EHRM door het woordelijk citeren van de belangrijkste overwegingen uit het Salduz-arrest herhaalt dat artikel 6, lid 3, onder c, van het EVRM niet voorschrijft op welke wijze inhoud moet worden gegeven aan het daar omschreven recht op rechtsbijstand. Voorts omdat alles wat in de §§ 251 tot en met 256 wordt overwogen valt onder het opschrift ‘application of the above principles’ waarbij met de ‘principles’ wordt gedoeld op de uitgangspunten als geformuleerd in het Salduz-arrest. Eén van deze ‘principles’ is dat het aan de Verdragsluitende Partijen is om nadere invulling te geven aan het in artikel 6, lid 3, onder c, van het EVRM geformuleerde recht op rechtsbijstand. Het begrip ‘application of the principles’ kan dan ook uitsluitend betrekking hebben op de wijze waarop in het nationale recht door de desbetreffende Verdragsluitende Partij invulling is gegeven aan het in artikel 6, lid 3, onder c, van het EVRM omschreven recht.
De politierechter meent dat voor dit oordeel ook aanknopingspunten zijn te vinden in de overwegingen van het EHRM. Uit deze overwegingen blijkt (zie § 257, ‘against this background’ en § 263 ‘in the present case’) dat de beslissing nauw samenhangt met de feitelijke omstandigheden van het geval. Die specifieke omstandigheden zijn dat het nationale recht van Kroatië erin voorziet dat tijdens het politieverhoor een raadsman aanwezig kan zijn en dat is vastgesteld dat de verdachte Šebalj geen afstand heeft gedaan van zijn recht op aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor.
Voorts is nog van belang dat in § 263 van het Šebalj-arrest bij de vraag in hoeverre de rechten van de verdachte zijn geschonden door zijn verklaring voor het bewijs te gebruiken, dit wordt beoordeeld in verband met de vraag in hoeverre hij is benadeeld door ‘restrictions on his access to a lawyer’. Deze terminologie sluit weer aan bij de terminologie van het Salduz-arrest.
De politierechter is van oordeel dat uit het Šebalj-arrest van het EHRM dan ook niet kan worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige, waarin het nationale recht niet bepaalt dat bij een politieverhoor een raadsman aanwezig kan zijn, het feit dat de verdachte niet op een dergelijk (niet bestaand) recht is gewezen, leidt tot schending van artikel 6 van het EVRM.
Deed verdachte afstand van zijn recht op consultatiebijstand?
Volgens het nationale recht dient een aangehouden verdachte binnen redelijke termijn gelegenheid te worden geboden vóór het politieverhoor een advocaat te raadplegen en dient hij op dat recht te worden gewezen. De raadsman van verdachte heeft bepleit dat niet is gebleken dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor voldoende duidelijk is gewezen op zijn consultatierecht.
De verklaring van verdachte houdt dienaangaande het volgende in:
“”Ik weet dat ik gebruik mag maken van een advocaat, maar dat hoef(t) voor mij niet. Ik zie af van mijn recht om gebruik te maken van een advocaat.”
Naar het oordeel van de politierechter blijkt uit vorenstaande verklaring van verdachte voldoende duidelijk dat verdachte voorafgaand aan zijn verhoor is gewezen op zijn consultatierecht en dat hij heeft verklaard van dit recht geen gebruik te willen maken.
De raadsman van verdachte heeft er nog op gewezen dat verdachte een verstandelijke beperking heeft. Hij heeft dit standpunt onderbouwd door overlegging van een Psychodiagnostisch Verslag van 14 juli 2011. Uit dit verslag blijkt dat verdachte, in verhouding tot leeftijdsgenoten, meer moeite heeft met het woordbegrip, het verbaal redeneren en het vermogen om zichzelf uit te kunnen drukken middels woorden.
Nu uit dit verslag echter niet blijkt dat verdachte hetgeen hem voorafgaand aan het politieverhoor is medegedeeld ten aanzien van het consultatierecht niet heeft begrepen of kunnen begrijpen, kan dit niet leiden tot de conclusie dat verdachte zonder de gevolgen ten volle te hebben kunnen overzien van zijn recht afstand heeft gedaan. Dit geldt temeer nu uit het door de officier van justitie overgelegde proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, district Nijmegen, met dossiernummer 2011040354 blijkt dat verdachte op 22 april 2011 terzake van een soortgelijk feit door de politie is aangehouden en bij die gelegenheid uitdrukkelijk is gewezen op zijn recht op consultatiebijstand.
Gelet hierop is er geen reden om de door verdachte afgelegde verklaring van het bewijs uit te sluiten.
Conclusie ten aanzien van het bewijs.
De politierechter acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 15 april 2011 te Nijmegen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een portemonnee, op de Tooropstraat aldaar, een geldbedrag (ongeveer 75 euro), toebehorende aan R.J. [slachtoffer],
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de politierechter rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, d.d. 11 mei 2011.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De politierechter, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 30 (dertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 15 (vijtien) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. C. van Linschoten, als politierechter,
in tegenwoordigheid van M. Verhagen , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter van deze rechtbank op 11 augustus 2011.