ECLI:NL:RBARN:2011:BR4963

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212441
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van dwangsommen wegens overtreding van een concurrentiebeding

In deze zaak vordert eiseres, een autobedrijf, betaling van dwangsommen van gedaagde, een voormalige werknemer, die in strijd met een concurrentiebeding zou hebben gehandeld. Gedaagde heeft in juni 2009 ontslag genomen en is kort daarna een eigen autoreparatiebedrijf begonnen. Eiseres stelt dat gedaagde hiermee het concurrentiebeding heeft overtreden en heeft hem in kort geding veroordeeld tot het naleven van dit beding, met een dwangsom van € 1.000 per dag bij overtreding, tot een maximum van € 25.000. Eiseres vordert nu betaling van deze dwangsommen, omdat gedaagde in de periode van 3 februari 2010 tot en met 26 maart 2010 werkzaamheden heeft verricht in zijn eigen bedrijf.

Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat de dwangsommen zijn verjaard, omdat er meer dan zes maanden zijn verstreken tussen de verbeurte van de dwangsommen en de dagvaarding. De rechtbank oordeelt dat het verweer van gedaagde faalt, omdat de verjaringstermijn is gestuit door een deurwaardersexploot. De rechtbank stelt dat eiseres moet bewijzen dat gedaagde daadwerkelijk het concurrentiebeding heeft overtreden in de relevante periode. De rechtbank laat eiseres toe tot aanvullende bewijslevering en houdt verdere beslissingen aan.

De zaak wordt opnieuw op de rol gezet voor uitlating door eiseres over de wijze van bewijslevering. De rechtbank bepaalt dat indien eiseres getuigen wil horen, zij dit tijdig moet aangeven, en dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het paleis van justitie te Arnhem. Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 212441 / HA ZA 11-297
Vonnis van 27 juli 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. S. Ilkdogan te Groenekan,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.W.J.M. van Mierlo te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 8 juli 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] exploiteert een autobedrijf/garage in [woonplaats] op het adres [adres]. [gedaagde] is als automonteur in dienst geweest bij [eiseres]. Omstreeks half juni 2009 heeft [gedaagde] ontslag genomen.
2.2. Tussen partijen was een non-concurrentiebeding overeengekomen. Het desbetreffende artikel van de arbeidsovereenkomst d.d. 15 september 2008 luidt:
16.1 Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van 2 jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een kring met werkgever als middelpunt en met een straal van 100 km in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welk aard ook te hebben, tenzij werknemer daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever heeft verkregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
16.2. (…)
16.3 Bij overtreding van het in lid 1 (..) omschreven verbod verbeurt werknemer aan en ten behoeve van werkgever een dadelijk en ineens, zonder sommatie of ingebrekestelling opvorderbare boete van € 4.500,00 per overtreding en voor elke dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd alle overige rechten van werkgever. Indien de schade groter is dan het bedrag van de totale boete kan werkgever te zijner/harer keuze ook volledige schadevergoeding vorderen.
2.3. Kort na zijn vertrek, in de tweede helft van juni 2009, is [gedaagde] op het adres [adres] een eigen autoreparatiebedrijf begonnen onder de naam ‘[bedrijf1]’. [gedaagde] heeft deze onderneming ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met als datum van vestiging 15 juni 2009.
2.4. [eiseres] stelde zich op het standpunt dat [gedaagde] hiermee in strijd handelde met het non-concurrentiebeding. [eiseres] heeft [gedaagde] in kort geding betrokken.
Bij vonnis van 6 november 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank tegen [gedaagde] de navolgende veroordeling uitgesproken:
5.1. Gebiedt [gedaagde] zich gedurende een periode van acht (8) maanden na betekening van dit vonnis onverkort te houden aan het met [eiseres] overeengekomen concurrentiebeding, zoals neergelegd in artikel 16.1 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, met dien verstande dat voor de daarin opgenomen straal van 100 km moet worden gelezen “een straal van 35 km”,
5.2. Veroordeelt [gedaagde] om, in geval hij na betekening van dit vonnis in gebreke mocht blijven aan bovenstaande veroordeling te voldoen, aan [eiseres] een eenmalige dwangsom te betalen van € 1.000,-- alsmede een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, echter met een maximum van € 25.000,--.
2.5. Dit kort geding vonnis is op 2 februari 2010 aan [gedaagde] betekend. [gedaagde] heeft op 26 maart 2010 in het handelsregister laten registreren dat de activiteiten van zijn onderneming zijn gestaakt met ingang van 22 maart 2010.
2.6. [eiseres] heeft aan [gedaagde] bij exploot van 22 juni 2010 laten aanzeggen dat [eiseres] geconstateerd heeft dat [gedaagde] niet aan de veroordeling en het bevel heeft voldaan, zodat hij dwangsommen heeft verbeurd in de periode van 3 februari 2010 t/m 27 februari 2010 ad € 1.000,00 per dag, derhalve in totaal € 25.000,00.
2.7. [gedaagde] was het hiermee niet eens. Bij schrijven van 3 september 2010 heeft de deurwaarder namens [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven dat [eiseres] naar aanleiding van het schrijven van deze advocaat d.d. 29 juni j.l. bericht dat zij nog steeds van mening is dat de dwangsommen zijn verbeurd. De deurwaarder meldt dat hij opdracht heeft gekregen om de invorderingsprocedure te hervatten en kondigt aan dat hij invorderingsmaatregelen zal nemen indien [gedaagde] niet tot betaling overgaat.
2.8. Vervolgens heeft [gedaagde] een executie kort geding aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 29 oktober 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [eiseres] bevolen om de executie, voor zover die enkel is gebaseerd op het proces-verbaal van constatering van 19 mei 2010 voorzien van foto’s en het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 20 juli 2010, te staken en gestaakt te houden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met de proceskosten. [eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagde] de door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van
6 november 2009 opgelegde dwamgsom is verbeurd tot het door de voorzieningenrechter bepaalde maximum, omdat [gedaagde] in de periode dan 3 februari 2010 tot en met
26 maart 2010 werkzaamheden in zijn garagebedrijf heeft verricht en er tweedehands auto’s te koop heeft aangeboden.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst het subsidiaire verweer van [gedaagde] behandelen, inhoudend dat de dwangsommen zijn verjaard, aangezien meer dan zes maanden zijn verlopen tussen de verbeurte c.q. de aanzegging daarvan en de dagvaarding, waarmee de onderhavige procedure is aanhangig gemaakt. Deze dagvaarding is uitgebracht op
15 februari 2011.
4.2. Dit verweer faalt.
Ingevolge artikel 611g lid 1 Rv verjaart een dwangsom door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is. Aangezien het hier gaat om een gemaximeerde dwangsom en aanspraak wordt gemaakt op het maximum, geldt in dit geval als de aanvangsdatum van de verjaringstermijn de dag waarop dat maximum zou zijn bereikt (zie HR 1 juli 1994, NJ 1994, 669). Dit is de vijfentwintigste dag na de betekening van het vonnis. Dan zouden immers zijn verbeurd de eenmalige dwangsom van € 1.000,00 en vierentwintig dagdwangsommen van € 1.000,00 vanaf de eerste dag. Hiermee werd de aanvangsdatum dus 27 februari 2010.
4.3. De verjaring is daarna gestuit door het deurwaardersexploot van 22 juni 2010. Dit was tijdig en hiermee is een nieuwe termijn van zes maanden gaan lopen. Binnen deze nieuwe termijn is de verjaring opnieuw gestuit door het onder de feiten aangehaalde schrijven van de deurwaarder van 3 september 2010. Dit schrijven kwalificeert als een geldige stuitingshandeling als omschreven in artikel 3:317 lid 1 BW. De dagvaarding in de onderhavige zaak is binnen zes maanden nadien uitgebracht.
4.4. Inhoudelijk overweegt de rechtbank dat [eiseres] op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] moet bewijzen dat de dwangsommen zijn verbeurd in de periode van 3 februari 2010 tot en met
26 maart 2010, op welke periode de ingestelde vordering ziet.
Weliswaar levert de handhaving van de inschrijving in het handelsregister tot 26 maart 2010 een sterke aanwijzing op dat [gedaagde] het concurrentieverbod heeft overtreden, in het bijzonder door het hebben van een aandeel van enigerlei aard in een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van [eiseres], maar hiermee is nog niet het vereiste volledige bewijs geleverd. Dit geldt ook voor de overgelegde schriftelijke verklaringen. Afgezien van de gebrekkige inhoud van die verklaringen, die vragen oproepen, zullen deze personen minst genomen als getuigen onder ede moeten worden gehoord. Het overgelegde proces-verbaal van constatering van de deurwaarder, ten slotte, levert helemaal geen relevant bewijs op, reeds omdat dit een constatering betreft op 19 mei 2010, zijnde een datum die niet in de relevante periode is gelegen.
De rechtbank zal [eiseres] tot aanvullende bewijslevering toelaten en houdt thans iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [eiseres] op te bewijzen dat [gedaagde] in de periode van 3 februari 2010 tot en met 26 maart 2010 het tussen partijen overeengekomen concurrentieverbod, zoals beperkt door de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 6 november 2009, heeft overtreden gedurende een zodanig aantal dagen dat het maximum van de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen is bereikt,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 10 augustus 2011 voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3. bepaalt dat [eiseres], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4. bepaalt dat [eiseres], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op dinsdagen in de maanden september tot en met november 2011 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. N.W. Huijgen in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.