ECLI:NL:RBARN:2011:BR5874

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
212287
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen door Zorgkantoor Menzis aan gedaagde

In deze zaak vordert de stichting Zorgkantoor Menzis, gevestigd te Wageningen, van de gedaagde een bedrag van € 36.725,01, vermeerderd met wettelijke rente. Menzis stelt dat zij als gevolg van terugvorderingsbesluiten van 28 maart 2006 onverschuldigd een bedrag van € 30.225,19 aan de gedaagde heeft betaald. De gedaagde heeft in de procedure verklaard dat zij de terugvorderingsbesluiten pas in maart 2011 heeft ontvangen en dat zij geen bezwaarschriften heeft ingediend, waardoor deze besluiten formele rechtskracht hebben gekregen. Menzis heeft de gedaagde in de procedure aangesproken op de verantwoording van de aan haar verstrekte voorschotten op een persoonsgebonden budget (PGB) voor de jaren 2003 tot en met 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat Menzis in totaal € 30.225,19 onverschuldigd heeft betaald en dat de wettelijke rente over dit bedrag tot 24 januari 2011 € 7.106,13 bedraagt. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het totaalbedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Menzis begroot op € 2.726,09. Het vonnis is uitgesproken op 10 augustus 2011 door mr. M.J.P. Heijmans.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 212287 / HA ZA 11-273
Vonnis van 10 augustus 2011
in de zaak van
de stichting
STICHTING ZORGKANTOOR MENZIS,
gevestigd te Wageningen,
eiseres,
advocaat mr. D.R. van Oppenraaij- Beijdorff te Wageningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.P.M. Ngasirin te Ede (Gld.).
Partijen zullen hierna Menzis en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juni 2011
- de akte aan de zijde van Menzis
- de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Menzis heeft, in haar hoedanigheid van Zorgkantoor ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ), aan [gedaagde] voor de kalenderjaren 2003 tot en met 2006 voorschotten op een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend.
2.2. Met betrekking tot 2005 heeft Menzis bij besluit van 4 oktober 2005 een voorschot toegekend ad € 22.511,78. Bij besluit van 28 maart 2006 heeft Menzis de volgende eindafrekening 2005 opgemaakt:
Toegekend Pgb 22.511,78
Overheveling/ongebruikt tegoed 10% 2004 2.247,97
[…]
Verantwoord bedrag 0,00 -
Overheveling/ongebruikt tegoed 10% naar 2006 2.251,18
Door u terug te betalen volgens afrekening 2005 22.508,57
Het bedrag dat vermeld staat bij “overheveling/ongebruikt tegoed 10% naar 2006” wordt door het Zorgkantoor toegevoegd aan het budget voor 2006. Dit bedrag kunt u nog verantwoorden in 2006, daarna komt het te vervallen.
2.3. Met betrekking tot 2006 heeft Menzis bij besluit van 5 december 2005 een voorschot toegekend ad € 5.465,44. Bij besluit van 28 maart 2006 heeft Menzis de volgende eindafrekening 2006 opgemaakt:
Toegekend Pgb 5.465,44
Overheveling/ongebruikt tegoed 10% 2005 2.251,18
[…]
Verantwoord bedrag 0,00 -
Door u terug te betalen volgens afrekening 2006 7.716,62
3. Het geschil
3.1. Menzis vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 37.915,01, vermeerderd met wettelijke rente over € 29.618,88 vanaf 24 januari 2011. Voorts vordert Menzis veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. Menzis legt aan haar vordering ten grondslag dat zij als gevolg van de terugvorderingsbesluiten van 28 maart 2006 (2.2 en 2.3) een bedrag van € 30.225,19
(€ 22.508,57 + € 7.716,62) onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De daarover verschuldigde wettelijke rente bedraagt volgens Menzis tot 24 januari 2011 € 7.106,13. Daarnaast maakt Menzis aanspraak op € 1.190,00 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw. Op de som van voormelde bedragen strekt volgens Menzis in mindering een betaling van [gedaagde] ad € 606,31.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat zij de terugvorderingsbesluiten van 28 maart 2006 eerst in maart 2011 heeft ontvangen. Wat daar ook van zij, [gedaagde] heeft tevens verklaard dat zij vervolgens geen bezwaarschriften heeft ingediend bij Menzis, zodat deze besluiten in ieder geval zes weken na de ontvangst in maart 2011 onherroepelijk zijn geworden (artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, en 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Nu [gedaagde] van de openstaande bestuursrechtelijke rechtsgang geen gebruik heeft gemaakt, hebben de terugvorderingsbesluiten formele rechtskracht, zodat van de juistheid daarvan in deze procedure moet worden uitgegaan. Nu de terugvorderingsbesluiten geen executoriale titel opleveren, heeft Menzis belang bij de onderhavige procedure.
4.2. Aan de terugvorderingsbesluiten is ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in het geheel geen verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de voorschotten van 2005 en 2006 en evenmin over de besteding van het naar 2005 overgehevelde deel van het ongebruikte voorschot van 2004, te weten 10% daarvan. Het totaal aan onverantwoorde voorschotten bedraagt volgens de terugvorderingsbesluiten € 30.225,19 (€ 22.508,57 +
€ 7.716,62). [gedaagde] stelt dat zij deze verantwoording wel (tijdig) heeft afgelegd. Dat zij de voorschotten daadwerkelijk aan de inkoop van zorg heeft besteed, zou volgens haar blijken uit de door haar bij antwoordakte overgelegde (deels originele) zorgovereenkomsten, declaratieformulieren en werkverklaringen. Vanwege de formele rechtskracht van de terugvorderingsbesluiten, komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling daarvan evenwel niet toe. Het verdient wel opmerking dat Menzis ter comparitie heeft toegezegd dat zij zal beoordelen of [gedaagde] met deze stukken alsnog voldoende verantwoording heeft afgelegd. De rechtbank gaat er vanuit dat [gedaagde] reeds een afschrift van haar antwoordakte met producties aan Menzis heeft doen toekomen. De originele stukken zullen naar [gedaagde] retour worden gezonden.
4.3. [gedaagde] heeft verder nog betwist dat zij het voorschot van 2006 ad € 5.465,44 heeft ontvangen. In haar akte, in het bijzonder in het als productie 5 daarbij overgelegde budgetoverzicht, heeft Menzis toegelicht dat betaling heeft plaatsgevonden door middel van verrekening met een vordering van Menzis op [gedaagde], namelijk een vordering ad
€ 14.473,22 die resteerde na de eindafrekening van 2004. [gedaagde] heeft het budgetoverzicht op zichzelf niet betwist, maar stelt dat daaruit niet blijkt dat Menzis het bedrag van
€ 5.465,44 per bank aan [gedaagde] heeft overgemaakt. Dat heeft Menzis echter niet gesteld. Nu Menzis ten tijde van de gestelde verrekening (15 december 2005) bevoegd was om vorderingen uit onverschuldigde betaling te verrekenen met PGB voorschotten (artikel 2.5.6.12, zevende lid, van de Regeling subsidies AWBZ en ZFW) en niet is betwist dat Menzis op dat moment een dergelijke vordering had op [gedaagde] ad € 14.473,22, staat in rechte vast dat Menzis het voorschot van 2006 door middel van verrekening heeft betaald.
4.4. Het voorgaande brengt mee dat vast staat dat Menzis in totaal een bedrag van
€ 30.225,19 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente is, als niet afzonderlijk betwist, toewijsbaar. Menzis heeft onbetwist gesteld dat de wettelijke rente over het bedrag van
€ 30.225,19 tot 24 januari 2011 € 7.106,13 bedraagt, zodat daarvan uit wordt gegaan. Op de som van deze bedragen strekt de betaling van [gedaagde] ad € 606,31 in mindering. Het toewijsbare bedrag komt daarmee op € 36.725,01, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 januari 2011 over € 29.618,88 (€ 30.225,19 - € 606,31).
4.5. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Menzis heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Menzis op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 97,59
- griffierecht 1.181,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.726,09
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Menzis te betalen een bedrag van € 36.725,01 (zesendertig duizendzevenhonderdvijfentwintig euro en één eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over € 29.618,88 vanaf 24 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Menzis tot op heden begroot op € 2.726,09,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
10 augustus 2011.