ECLI:NL:RBARN:2011:BR6689

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4580
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd wegens overtredingen van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de toepassing van Verordening (EG) nr. 561/2006

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 19 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een wegvervoerder, eiseres, en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. Eiseres had boetes opgelegd gekregen wegens overtredingen van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (AtbV). De boetes, in totaal € 2.530, waren opgelegd op basis van een inspectierapport dat een overtreding van de rusttijden door een werknemer van eiseres vaststelde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 november 2010, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de boetes zijn opgelegd op basis van de AtbV, die een algemene maatregel van bestuur is ter uitvoering van de Arbeidstijdenwet (Atw). Eiseres betoogde dat het boetebesluit een wettelijke grondslag ontbeert en dat de definitie van 'arbeidstijd' niet in de Atw is opgenomen. De rechtbank oordeelde echter dat het begrip 'rusttijd' in de verordening (EG) nr. 561/2006 duidelijk is gedefinieerd en dat de wegvervoerder zich aan deze rusttijden moet houden. De rechtbank concludeerde dat de bepalingen van de verordening verbindend zijn en dat er geen nationale afwijkingen zijn die de boetes ongeldig maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/4580
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2011 in de zaak tussen
[B.V.], te [vestigingsplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. C.N.G.M. Starmans),
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2010 heeft verweerder aan eiseres wegens overtredingen van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: AtbV) boetes van in totaal € 2.530 opgelegd.
Bij besluit van 10 november 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door G.S. Franssen, bijgestaan door mr. Starmans, voornoemd, advocaat te Utrecht. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
Overwegingen
1. Eiseres is actief op het gebied van het aannemen en uitvoeren van alle soorten van wegenbouwwerkzaamheden, meer in het bijzonder op het gebied van asfaltverwerking.
2. Aan het primaire besluit van 21 juli 2010 ligt een op 20 november 2009, aangevuld op 21 april 2010, door een inspecteur van de Arbeidsinspectie op ambtseed opgemaakt boeterapport ten grondslag. Dit rapport is gebaseerd op een rapport van bevindingen van een inspecteur van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, Toezichteenheid Goederenvervoer, van 9 juli 2009. Volgens die bevindingen is bij een controle op 8 juli 2009 geconstateerd dat [werknemer], in loondienst bij eiseres, het AtbV heeft overtreden doordat hij de rijtijd onvoldoende had onderbroken en als gevolg daarvan de rusttijd niet had nageleefd.
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 januari 2010, SBR 08/966 (LJN BN1006) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 maart 2009 in zaak nr. 200804126/1 betoogt eiseres dat het in bezwaar gehandhaafde boetebesluit van 21 juli 2010 een wettelijke grondslag ontbeert, zodat reeds om die reden het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Ter zitting heeft eiseres haar betoog anderszins beargumenteerd door erop te wijzen dat het begrip arbeidstijd niet nader in de Arbeidstijdenwet (Atw) is gedefinieerd en voorts dat volgens de preambule van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (hierna: verordening (EG) nr. 561/2006), waarnaar het AtbV verwijst, nadere regels nodig zijn en deze verordening de lidstaten ruimte biedt voor het maken van (nationaal) beleid en uitzonderingen. Om die reden kan volgens eiseres in het AtbV niet met een verwijzing naar verordening (EG) nr. 561/2006 worden volstaan, maar is omzetting daarvan in nationaal recht nodig. In dit verband verwijst eiseres naar het rapport van de Interdepartementale Commissie Europees Recht van 31 oktober 2002 (kenmerk ICER 2002-09/89B) met als onderwerp “Verwijzing als implementatiemethode; werkgroeprapport”, waarin een voorstel voor een nieuwe aanwijzing 341 (gebruik en vorm van verwijzing bij implementatie) wordt gedaan.
4. De rechtbank stelt vast dat het boetebesluit is gebaseerd op het AtbV, zijnde een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van het bepaalde in artikel 5:12, tweede lid, van de Atw. In dat kader is van toepassing verordening (EG) nr. 561/2006. De rechtbank merkt daarbij op dat een verordening rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat en verbindend is in al haar onderdelen. Een verordening maakt als zodanig deel uit van de interne rechtsorde: nadere omzettingsmaatregelen zijn in de regel niet toegestaan of noodzakelijk, zij het dat voor de operationalisering bepaalde aanvullende nationale wetgevende activiteiten noodzakelijk kunnen zijn.
5. Het – onder verwijzing naar de in rechtsoverweging 3 genoemde jurisprudentie – door eiseres ingenomen standpunt dat het begrip ‘arbeidstijd’ niet is gedefinieerd in de Atw, faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of een definitie van ‘arbeidstijd’ ontbreekt – wat daar ook van zij – in het onderhavige geval niet relevant. Onderhavig boetebesluit ziet op overtreding van de rusttijd. Het begrip rusttijd is in zijn verschillende vormen (wekelijks, dagelijks) zodanig specifiek gedefinieerd in verordening (EG) nr. 561/2006, dat voor iedere wegvervoerder duidelijk moet zijn wat hieronder dient te worden verstaan en wat van hem in dat kader wordt verwacht. De wegvervoerder heeft zich derhalve aan deze rusttijden te houden.
6. Bij niet naleving van de rusttijden is de wegvervoerder op grond van de artikelen 2.5:1, tweede lid, en 2.5:6, tweede lid, in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van het AtbV in overtreding, welke overtreding in artikel 10:5 van het AtbV beboetbaar is gesteld. De omstandigheid dat verordening (EG) 561/2006 discretionaire ruimte laat om (nationaal) beleid te voeren en uitzonderingen te maken doet aan het voorgaande niet af, aangezien de bepalingen van deze verordening verbindend zijn zolang naar nationaal recht hiervan niet is afgeweken. Van dit laatste is niet gebleken.
7. Aan het ICER-advies van 31 oktober 2002 kan niet de door eiseres gewenste waarde worden toegekend, omdat dit advies slechts aanbevelingen bevat met betrekking tot gebruik en vormgeving van verwijzing als methode om EG-besluiten te implementeren die bovendien in Nederland niet zijn opgevolgd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. T.A. Willems-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 juli 2011.