burgerlijk recht, sector kanton
zaakgegevens 761391 \ HA VERZ 11-1115 \ SB/91/rz
uitspraak van 7 september 2011
de stichting Stichting voor Onderwijs op Reformatorische grondslag
gevestigd te Amersfoort
verzoekende partij
gemachtigde mr. A. [A]
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. M. van Helden
Partijen worden hierna de Stichting en [werknemer] genoemd.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 26 augustus 2011.
2.1. [werknemer], thans 30 jaar, is met ingang van 1 januari 2008 in dienst getreden bij de Stichting in de functie van docent Godsdienst tegen thans een bruto salaris van € 1.764,88 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 7,4% eindejaarsuitkering.
De werktijdfactor [werknemer] is 0,6531.
2.2. Verzoekende partij, de Stichting voor Onderwijs op Reformatorische grondslag is een stichting die diverse scholen op reformatorische grondslag exploiteert, waaronder het Van Lodensteincollege, een school voor voortgezet onderwijs. [werknemer] is werkzaam op de locatie [naam locatie]
2.3. De Stichting voert al jarenlang het beleid dat haar godsdienstdocenten tenminste dienen te beschikken over een tweedegraadsbevoegdheid. [werknemer] is bij zijn aantreden overeengekomen dat hij deze onderwijsbevoegdheid op kosten van de school zou behalen binnen twee jaar.
2.4. De opleiding zou worden gevolgd bij de Christelijke Hogeschool Ede (hierna te noemen CHE). Met het oog hierop is door de school een tijdelijke benoeming verschaft.
Met ingang van het cursusjaar 2008/20009 is [werknemer] gestart met de opleiding bij de CHE.
2.5. In december 2008 is [werknemer] beschuldigd door collega’s van het feit dat hij op zijn mobiele telefoon pornografische afbeeldingen had. Aangezien [werknemer] op dat moment geen mobiele telefoon bezat, bleek de beschuldiging niet terecht.
2.6. In de tweede week van januari 2011 heeft [werknemer] zich ziek gemeld. Op advies van de bedrijfsarts hebben vervolgens gesprekken plaats gevonden tussen De Stichting en [werknemer].
2.7. Op 1 maart 2011 heeft ten behoeve van de re-integratie van [werknemer] een gesprek plaatsgevonden tussen de Stichting en [werknemer], waarbij ook de gemachtigde van [werknemer] aanwezig was. Namens de Stichting waren de heer [A] (‘[A]’), de heer [B] en mevrouw [C] ([C]) aanwezig. In dit gesprek is onder meer gesproken over het inident met de mobiele telefoon, een daarna voorgevallen incident over een les over het zevende gebod en over zijn werkdagen. Het doel van het gesprek was het bespreken van de problemen die [werknemer] ervoer, waardoor hij zijn werk niet kon doen.
2.8. Verder staat in het verslag van dit gesprek onder meer het volgende:
Dhr. [A] geeft aan dat er nog een aanvullend punt is en dat betreft de werkgeversverklaring. Mw. [D] bevestigt dit. Dhr. [werknemer] heeft een werkgeversverklaring ontvangen waarop de intentie om hem een vaste benoeming te geven niet is vermeld. Dat heeft te maken met het feit dat dhr. [werknemer] niet studeert voor zijn bevoegdheid. Mw. [D] geeft aan dat de school hierin niet juist handelt omdat voor het vak Godsdienst geen bekwaamheidseisen gelden. (…) Dhr. [A] geeft aan dat de school dit verder zelf uit zal zoeken. Mw. [C] vermeldt nog dat er volgens haar in 2008 met dhr. [werknemer] wel studieafspraken gemaakt zijn. Die zijn ook door hem ondertekend.
2.9. Op 3 maart 2011 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen de Stichting en [werknemer]. Bij dit gesprek waren dezelfde personen aanwezig als bij het gesprek op 1 maart 2011. In het gespreksverslag van dit gesprek is onder meer het volgende opgenomen:
De school hecht er wel aan dat de destijds gemaakte afspraken met betrekking tot de studie gehandhaafd blijven. De school vindt het belangrijk dat de docenten Godsdienst een tweede graads bevoegdheid hebben. Dit wordt overigens op veel scholen gevraagd en er zijn ook opleidingen in Nederland die dit aanbieden. Dhr. [werknemer] is destijds (in 2008) gestart met de studie en heeft deze 2 jaar gevolgd en de kosten daarvan ook vergoed gekregen. Dhr. [A] wil graag weten hoe ver dhr. [werknemer] met de studie is. Bovendien zijn er destijds bij de declaraties van de studiekosten geen bewijzen (bonnetjes, facturen, bewijs van inschrijving e.d.) ingeleverd, ook niet nadat daar (mondeling en per e-mail) om is gevraagd. Op die manier kunnen we allemaal weer met een schone lei verder. Dhr. [werknemer] zal ervoor zorgen dat de specificaties alsnog overgelegd worden en inzicht geven in de tot nu behaalde studieresultaten gedurende de 2 jaar dat de studie gevolgd is.
2.10. Aan [werknemer] is in dit gesprek daarnaast toegezegd dat hij een vaste aanstelling zou krijgen.
2.11. Op 10 maart 2011 volgde een derde gesprek tussen partijen, dat een afrondend karakter zou krijgen omdat [werknemer] zijn werkzaamheden zou hervatten op 15 maart 2011. In het gespreksverslag is onder meer het volgende opgenomen:
Dhr. [werknemer] geeft een toelichting met betrekking tot de studie. Hij is in augustus/september 2008 blijmoedig begonnen met de studie. Toen in december de beschuldiging met de mobiele telefoon naar voren kwam, kreeg hij spanningsklachten als gevolg waarvan het met de studie niet wilde vlotten en de studie vanaf dat moment is blijven liggen. In het cursusjaar 2009/2010 heeft hij de draad weer opgepakt, maar in de eerste helft van het cursusjaar is hij gestopt. Dit heeft hij beide keren niet gemeld bij de school. Hij biedt hiervoor nogmaals en mondeling zijn excuses aan. Hij neemt zelf de verantwoordelijkheid hiervoor op zich.
Dhr. [A] vraagt hoe het kan dat er geen bewijsstukken zijn van de studie. Dhr. [werknemer] antwoordt dat hij niets meer in huis heeft. Er is destijds een algemeen schrijven van de CHE gekomen waarin het bedrag aan collegegeld vermeld staat plus het bedrag voor de readers. Dhr [A] vraagt of hij geen studentenpas o.i.d. heeft. Deze heeft dhr. [werknemer] nooit gekregen. Bij het maken van de tentamens is hier ook niet naar gevraagd. Overigens had hij wel een studentnummer. Dhr. [A] vraagt welke toetsen er gehaald zijn.. Dit weet dhr. [werknemer] niet meer uit zijn hoofd, hij heeft ook geen cijferlijsten meer. Deze zijn ook opgevraagd bij de CHE. De CHE zal de informatie per post naar dhr. [werknemer] sturen. (…)
Dhr. [A] kan zich er iets bij voorstellen dat met de affaire met de mobiele telefoon de lust om te studeren vergaan was. Ook kan hij er begrip voor opbrengen dat dhr. [werknemer] het bij de teammanager niet aan durfde te geven, alhoewel dit onjuist is. Hij vraagt echter waarom dhr. [werknemer] dan niet bij dhr. [B] of bij hem is binnengelopen om dit te bespreken. De deur staat altijd open. Dhr. [werknemer] antwoordt dat dit hem veel heeft bezig gehouden. Hij heeft z’n kop in het zand gestoken, hij was bang en voelde zich niet goed. Dat praat echter niet goed dat hij zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen. Het heeft hem vanaf het begin niet lekker gezeten, hij is blij dat het nu open besproken wordt.
2.12. In het gesprek van 10 maart 2011 is verder onder meer besproken dat [werknemer] het niet zag zitten om de opleiding aan de CHE te vervolgen, omdat de wijze waarop het onderwijs daar gegeven werd hem niet aansprak. Afgesproken werd dat [werknemer] in contact zou treden met de CGO om te bekijken of hij de opleiding aldaar, mogelijk met vrijstellingen, kon voortzetten.
2.13. Op 14 maart 2011 is door dhr. [A] een verklaring voorgelezen aan de leerlingen, waarin onder meer wordt gemeld dat niet bewezen was dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan ontoelaatbaar gedrag en dat de school de afhandeling daarvan niet correct heeft verricht. Deze verklaring zag op het incident met de mobiele telefoon.
2.14. Op 5 april 2011 heeft de gemachtigde van [werknemer] aan de school gemaild:
M.b.t. de cijfers heb ik inderdaad aan de heer [werknemer] gevraagd om ook de cijfers e.d. op te vragen. Verder vroeg de heer [werknemer] zich af wanneer hij de vaste benoemingsakte en de werkgeversverklaring tegemoet kan zien.
2.15. Daarop heeft mevrouw [C] namens de school geantwoord in een e-mail van 6 april 2011:
Verder ontvangt [voornaam] [[werknemer], de kantonrechter] de nieuwe akte van benoeming en de aangepaste werkgeversverklaring zodra de gesprekken zijn afgerond en alle afspraken zijn gemaakt.
2.16. Op 7 april 2011 heeft [werknemer] aan [C] gemaild:
Met grote verbazing heb ik je reactie vernomen, die je aan mevrouw [D] hebt meegedeeld met betrekking tot de werkgeversverklaring. Hiermee komt de school de aan mij gedane en ondertekende belofte niet na! In het verslag van het gesprek van 3 maart jongst leden staat namelijk het volgende:
Dhr [werknemer] krijgt nu alsnog een vast dienstverband. Het voorstel is om dat te doen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011. Daarnaast zal er een aangepaste werkgeversverklaring worden opgesteld. Dhr. [werknemer] geeft aan dat hij de werkgeversverklaring op dit moment niet nodig heeft. De school zal echter toch een nieuwe versie verstrekken ter correctie van de vorige verklaring.
Tot mijn stomme verbazing heb ik de nieuwe versie nog steeds niet en nu er om verzocht is vanwege het voeren van een hypotheekgesprek, wordt er ineens de voorwaarde aan verbonden dat de gesprekken moeten zijn afgerond! Dit slaat alles, morgen heb ik een hypotheekgesprek en nu zal weer de aankoop van een woning mislopen omdat de school haar beloften niet nakomt? Ik denk dat ik niet teveel vraag als ik wil hebben, zelfs eis, op grond van de afspraken in het verslag dat vandaag nog de juiste verklaring aan mij wordt toegezonden.
2.17. [C] heeft daarop op 8 april 2011 onder meer geantwoord:
(…)
We hebben tijdens het gesprek van 3 maart 2011 inderdaad afgesproken dat je een vast dienstverband krijgt plus een aangepaste werkgeversverklaring, ook al had je die op dat moment niet echt nodig. Die afspraak staat nog steeds, we zijn ook niet van plan ons daar niet aan te houden! Echter, tijdens dat zelfde gesprek zijn er ook andere afspraken gemaakt.
(…)
4. Dhr. [werknemer] geeft de school informatie over de stand van zaken van de studie en zal de bonnetjes en bewijsstukken aanleveren.
Tijdens het gesprek van 10 maart is dit laatste actiepunt opnieuw aan de orde geweest en is er bovendien een aanvullende afspraak gemaakt over een gesprek met het CGO en dat we studie-afspraken gaan maken.
Het komt ons een beetje vreemd voor dat wij als school onze actiepunten nu wel zouden uitvoeren, terwijl we van jou acties nog niets terugzien. Daarom is ons voorstel om op korte termijn om tafel te gaan, waarbij jij cijferlijsten/stand van zaken studie plus de bonnetjes en bewijsstukken meeneemt en het resultaat van het gesprek met de CGO-E. We kunnen dan direct de studie-afspraken maken en ondertekenen. Uiteraard zorgen wij dan ook dat we de akte plus de werkgeversverklaring bij ons hebben. (…)
2.18. In reactie op deze e-mail heeft de gemachtigde van [werknemer] op 8 april 2011 aan de Stichting onder meer gemaild:
Met betrekking tot de studieresultaten en cijferlijsten geeft dhr. [werknemer] aan dat die er niet zijn. Bij de eerste examenronde waaraan dhr. [werknemer] mee kon doen, was er een ouderavond op het Van Lodensteincollege waar hij verplicht bij aanwezig moest zijn. Uiteindelijk heeft dhr. [werknemer] dus geen examens gemaakt.
2.19. Op 12 april 2011 heeft [werknemer] zich weer ziek gemeld.
2.20. In een e-mail van 27 april 2011 heeft [werknemer] de school gesommeerd tot onmiddellijke afgifte van de werkgeversverklaring, bij gebreke waarvan de school aansprakelijk wordt gesteld voor het eventueel mislopen van de hypotheek.
2.21. De bedrijfsarts heeft op 27 april 2011 aan de Stichting bericht dat de beperkingen van [werknemer] een zekere relatie met het lopende geschil tussen [werknemer] en de Stichting hebben. Op zich hoeven de beperkingen niet in de weg te staan aan maatregelen of acties om het conflict op te lossen, aldus de bedrijfsarts.
2.22. De stichting heeft [werknemer] verzocht over het conflict te komen praten op 28 april 2011. [werknemer] heeft dat geweigerd. De Stichting heeft [werknemer] vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 29 april 2011. Op 2 mei 2011 heeft uiteindelijk een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [A], [C] en de gemachtigde van [werknemer], waarin is gesproken over de studie van [werknemer].
2.23. Op 12 mei 2011 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden waarbij [werknemer] zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook in dit gesprek stond de studie van [werknemer] centraal. Besproken werd dat de Stichting van [werknemer] verlangt dat hij zich op dat punt committeert voor de toekomst door zich in te schrijven voor de CGO opleiding. De gemachtigde van [werknemer] heeft in dat gesprek gezegd dat [werknemer] dat niet aandurft zonder eerst afspraken te hebben gemaakt over de kosten daarvan. De school zegt dat zij dat betreurt en dat zij om die reden aan het college van bestuur van de Stichting zal adviseren de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
2.24. Op 4 juni 2011 is [werknemer] door de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt verklaard.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. De Stichting verzoekt de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op zo kort mogelijke termijn zonder toekenning van een vergoeding en met veroordeling van [werknemer] in de kosten van deze procedure.
3.2. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gebaseerd op gewichtige redenen vanwege gewijzigde omstandigheden. Nadat De Stichting met [werknemer] in gesprek is geraakt naar aanleiding van zijn ziekmelding in januari 2011 is – onder andere – het studieresultaat van [werknemer] ter sprake gekomen. De school had inmiddels al twee opleidingsjaren bekostigd en nog geen inzicht gehad in de resultaten. [werknemer] gaf aanvankelijk aan dat hij de studie wenste te beëindigen op het CHE om deze elders voort te zetten. De Stichting was daarmee akkoord. [werknemer] heeft aanvankelijk geen openheid gegeven over de voortgang van zijn studie en zijn studieresultaten, maar hij heeft zich verschuild achter allerlei zaken. Vervolgens bleek eerst op 8 april 2011 dat [werknemer] zijn studie al lang had beëindigd en dat hij voordat hij stopte eind 2009 geen enkel tentamen had bijgewoond. Hij had zich op dat moment ook nog niet ingeschreven om de studie elders te vervolgen omdat hij daaraan weer allerlei voorwaarden verbond. Kort en goed acht de Stichting het onvergeeflijk dat [werknemer] haar op dit punt heeft voorgelogen, onder het stellen van allerlei eisen ten bate van [werknemer] zelf.
De Stichting is daardoor alle vertrouwen in [werknemer] verloren waardoor sprake is van een wijziging van omstandigheden die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. De Stichting meent dat een vergoeding niet op zijn plaats is, nu [werknemer] een verwijt kan worden gemaakt van de verstoring van de arbeidsrelatie.
De Stichting heeft nog gesteld dat [werknemer] bij ontbinding aanspraak kan maken op een bovenwettelijke uitkering en dat ook om die reden een aan hem toekomende vergoeding op nul gezet kan worden.
3.3. [werknemer] heeft verweer gevoerd. Zijn verweer houdt – beknopt weergegeven – het volgende in. [werknemer] heeft zich gedurende het dienstverband steeds ongemakkelijker gevoeld bij De Stichting. Allereerst heeft de onterechte beschuldiging in december 2008 plaatsgevonden, na welke beschuldiging hij geen enkel excuus heeft ontvangen en er geen enkele rehabilitatie heeft plaatsvonden. Die situatie heeft er voor gezorgd dat hij last kreeg van zijn gezondheid, hetgeen weer tot gevolg had dat zijn studie stagneerde waardoor hij eerst eind 2008 en daarna eind 2009 is gestopt met zijn studie. Van [werknemer] werd vervolgens wel verlangd dat hij op dagen dat hij niet werkte toch moest komen voor vergaderingen of bijeenkomsten ten koste van andere verplichtingen. Een op de school binnengekomen klacht werd niet conform het protocol afgehandeld. [werknemer] voelde zich niet serieus genomen, hij kreeg last van steeds verder oplopende spanningen. Dit weerhield hem ervan om openheid te geven over zijn gezondheid en de stagnatie in zijn studie.
Nadat hij tijdens de gesprekken in maart 2011 had aangegeven dat hij zijn rehabilitatie wenste werd hij voor een voldongen feit geplaatst doordat de school een verklaring heeft voorgelezen tijdens de weekopening op 14 maart 2011, zonder dat de verklaring was aangepast op een voor [werknemer] cruciaal punt.
Vervolgens weigerde de Stichting een werkgeversverklaring af te geven ten behoeve van [werknemer] terwijl er op hem wel druk werd uitgeoefend om zich snel in te schrijven bij het CGO voor een vervolg van zijn studie.
[werknemer] heeft geen vertrouwen meer in een terugkeer bij het De Stichting. Hij is van mening dat de door hem geschetste gang van zaken een gewichtige reden opleveren, zijnde een verandering in de omstandigheden die een ontbinding op korte termijn rechtvaardigt.
Primair verzoekt [werknemer] de kantonrechter het verzoek af te wijzen, subsidiair refereert hij zich aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder de voorwaarde dat de ontbinding zal plaatsvinden met ingang van 1 december 2011 onder toekenning van een vergoeding van € 10.182,20, met veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure.
4.1. Vooropgesteld wordt dat een procedure als deze zich niet leent voor uitgebreide bewijsvoering. Dat brengt mee dat de kantonrechter haar beslissing moet nemen aan de hand van onbetwiste stukken en onweersproken gelaten stellingen en wat haar aannemelijk voorkomt.
4.2. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7:647, 648, 670, 670a Burgerlijk Wetboek of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.3. Allereerst dient beoordeeld te worden of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Uit de stukken en uit het behandelde ter zitting is naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk geworden dat tussen partijen een vertrouwensbreuk is ontstaan en dat een vruchtbare samenwerking in de toekomst uitgesloten moet worden geacht.
Van belang is daarbij dat ook [werknemer] heeft laten blijken dat hij zich realiseert dat een terugkeer naar het De Stichting voor hem – gezien hetgeen is voorgevallen en hem wordt verweten – lastig is. Desgevraagd heeft [werknemer] ter zitting erkend dat hij geen vertrouwen meer heeft in zijn werkgever. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden uitgesproken op de door de Stichting aangevoerde grondslag, derhalve wegens een verandering in de omstandigheden.
4.4. Vervolgens dient beoordeeld te worden of aan [werknemer] een vergoeding moet worden toegekend. De Stichting meent dat daarvan geen sprake kan zijn, omdat het verwijt geheel aan de zijde van [werknemer] ligt. Daarnaast zal een bovenwettelijke uitkering moeten worden verstrekt door de school. Ter zitting is komen vast te staan dat die bovenwettelijke uitkering een aanvulling tot 85% van zijn salaris bedraagt, en wel gedurende twee maanden.
4.5. De kantonrechter oordeelt als volgt. Kort en goed komt het erop neer dat de Stichting [werknemer] verwijt dat hij in de gesprekken in maart 2011 niet heeft gezegd dat hij de studie had gestaakt en dat hij daarbij de indruk heeft gewekt dat hij de studie wel degelijk had gevolgd en ook resultaten heeft behaald, terwijl hij wist dat dat niet het geval was. [werknemer] erkent dat dat het geval was en heeft ter zitting daarover verklaard dat hij het moeilijk vond om daarover eerlijk te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] in een veel vroeger stadium al openheid van zaken had moeten geven over het staken van de door de Stichting betaalde studie. [werknemer] voert aan dat hij door spanningen werd belemmerd dat te doen. Die spanningen werden opgeroepen door gebeurtenissen op school, die [werknemer] de school aanrekent. [werknemer] heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd over die spanningen in gesprek te komen met zijn leidinggevende, maar dat deze daar niet voor open stond. Verder heeft [werknemer] verklaard dat het hem pas nu duidelijk is geworden dat die spanningen verband hielden met het incident met de mobiele telefoon.
4.6. [werknemer] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij door spanningen niet in staat was om aan de school te melden dat hij zijn studie had gestaakt. [werknemer] had dat wel moeten melden en daarvan kan [werknemer] dan ook een verwijt worden gemaakt. Daar staat tegenover dat de Stichting wellicht in een eerder stadium had kunnen informeren bij [werknemer] over zijn gesteldheid, nu niet is weersproken dat hij zich vanaf 2008 geregeld heeft ziekgemeld en getracht heeft met zijn leidinggevende te bespreken dat hij spanningen ervoer. Vast staat echter ook dat [werknemer] niet te rade is gegaan bij de bedrijfsarts of zijn huisarts in verband met zijn spanningen, maar daarin een afwachtende, passieve houding heeft aangenomen.
4.7. Alles tegen elkaar afwegend is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] een verwijt treft van de ontstane situatie. Het komt de kantonrechter billijk voor dat aan [werknemer] ten laste van de Stichting een vergoeding wordt toegekend van € 2.000,00 bruto waarbij de c-factor is gesteld op 0,5 (afgerond). Gelet op de minimale hoogte en duur van de aanvullende uitkering die [werknemer] tegemoet kan zien houdt de kantonrechter daar geen rekening mee.
Er is voorts geen aanleiding rekening te houden met de door [werknemer] verzochte opzegtermijn, nu de procedure bij de kantonrechter juist is bedoeld om ontbinding van de arbeidsovereenkomst dadelijk of op korte termijn te verkrijgen.
4.8. De kantonrechter is, op grond van het vorenoverwogene, voornemens de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 oktober 2011 en daarbij aan [werknemer] een vergoeding van € 2.000,00 bruto toe te kennen.
4.9. De Stichting krijgt de gelegenheid het verzoek in te trekken.
Als de Stichting het verzoek niet intrekt, moeten partijen hun eigen kosten dragen. Als het de Stichting het verzoek intrekt, moet zij de proceskosten dragen.
4.10. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als hieronder te vermelden.
5.1. stelt de Stichting in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 21 september 2011 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, sector kanton, locatie Wageningen, postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
5.2. als de Stichting het verzoek niet intrekt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011 en kent aan [werknemer] ten laste van de Stichting een vergoeding toe van € 2.000,- bruto;
5.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. als de Stichting het verzoek intrekt:
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [werknemer] begroot op € 500,- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2011.