Parketnummer : 05/700974-11
Datum zitting : 8 september 2011
Datum uitspraak : 22 september 2011
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. S.G.M. Goedvriend, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een tweetal door de rechtbank toegewezen vordering wijzigingen tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Nijmegen en/of in Beuningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk I. [slachtoffer1] en/of R.F. [slachtoffer2] van het leven te beroven, opzettelijk als bestuurder van een auto (kenteken [nummer1]), rijdend op de Rijksweg A73 en/of de Neerbosscheweg, met een snelheid van ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol:
- gedurende langere tijd, zeer dicht op een voor hem, verdachte rijdende auto (kenteken [nummer2]) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of
- (vervolgens) een of meer slingerende bewegingen heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) een of meermalen van rijstrook heeft gewisseld en/of
- (vervolgens) naast die voornoemde auto is gaan rijden en/of is blijven rijden en toen zijn middelvinger heeft opgestoken en/of de bestuurder van voornoemde auto boos/dreigend heeft aangekeken en/of
- (vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts, althans zijn auto plotseling naar rechts heeft gestuurd en/of
- (vervolgens) tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst en/of tegen die auto aan is blijven rijden en/of
- (vervolgens) de macht over het stuur heeft verloren, waarna hij, verdachte (vervolgens) opnieuw tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst, ten gevolge waarvan die I. [slachtoffer1] de macht over het stuur heeft verloren en/of met de auto in de rondte is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Nijmegen, en/of in Beuningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan I. [slachtoffer1] en/of R.F. [slachtoffer2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk als bestuurder van een auto (kenteken [nummer1]), rijdend op de Rijksweg A73, en/of de Neerbosscheweg, met een snelheid van ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol:
- gedurende langere tijd, zeer dicht op een voor hem, verdachte rijdende auto (kenteken [nummer2]) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of
- (vervolgens) een of meer slingerende bewegingen heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) een of meermalen van rijstrook heeft gewisseld en/of
- (vervolgens) naast die voornoemde auto is gaan rijden en/of is blijven rijden en toen zijn middelvinger heeft opgestoken en/of de bestuurder van voornoemde auto boos/dreigend heeft aangekeken en/of
- (vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts, althans zijn auto plotseling naar rechts heeft gestuurd en/of
- (vervolgens) tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst en/of tegen die auto aan is blijven rijden en/of
- (vervolgens) de macht over het stuur heeft verloren, waarna hij, verdachte (vervolgens) opnieuw tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst, ten gevolge waarvan die I. [slachtoffer1] de macht over het stuur heeft verloren en/of met de auto in de rondte is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Nijmegen en/of in Beuningen, althans in Nederland, I. [slachtoffer1] en/of R.F. [slachtoffer2] opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte als bestuurder van een auto (kenteken [nummer1]), rijdend op de Rijksweg A73 en/of de Neerbosscheweg, met een snelheid van ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur,
- gedurende langere tijd, zeer dicht op een voor hem, verdachte rijdende auto (kenteken [nummer2]) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of
- (vervolgens) een of meer slingerende bewegingen heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) een of meermalen van rijstrook heeft gewisseld en/of
- (vervolgens) naast die voornoemde auto is gaan rijden en/of is blijven rijden en toen zijn middelvinger heeft opgestoken en/of de bestuurder van voornoemde auto boos/dreigend heeft aangekeken en/of
- (vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts, althans zijn auto plotseling naar rechts heeft gestuurd en/of
- (vervolgens) tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst en/of tegen die auto aan is blijven rijden en/of
- (vervolgens) de macht over het stuur heeft verloren, waarna hij, verdachte (vervolgens) opnieuw tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst, ten gevolge waarvan dief. [slachtoffer1] de macht over het stuur heeft verloren en/of met de auto in de rondte is gegaan, althans
(verkeers)handelingen van (soort)gelijke dreigende aard en/of strekking;
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Nijmegen en/of in Beuningen, althans in Nederland als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto met het kenteken [nummer1])), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 345 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
hij op of omstreeks 01 juni 2011 te Nijmegen en/of in Beuningen, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto met het kenteken [nummer1]), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A73 en/of de Neerbosscheweg, met een snelheid van ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur, terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol:
- gedurende langere tijd, zeer dicht op een voor hem, verdachte rijdende auto (kenteken [nummer2]) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of
- (vervolgens) een of meer slingerende bewegingen heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) een of meermalen van rijstrook heeft gewisseld en/of
- (vervolgens) naast die voornoemde auto is gaan rijden en/of is blijven rijden en toen zijn middelvinger heeft opgestoken en/of de bestuurder van voornoemde auto boos/dreigend heeft aangekeken en/of
- (vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts, althans zijn auto plotseling naar rechts heeft gestuurd en/of
- (vervolgens) tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst en/of tegen die auto aan is blijven rijden en/of
- (vervolgens) de macht over het stuur heeft verloren, waarna hij, verdachte (vervolgens) opnieuw tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is gereden/gebotst, ten gevolge waarvan die I. [slachtoffer1] de macht over het stuur heeft verloren en/of met de auto in de rondte is gegaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 8 september 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.G.M. Goedvriend, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd de heer I. [slachtoffer1]. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting zijn vordering toegelicht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 verzocht verdachte te veroordelen tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer1] tot een bedrag van € 5000.- wordt toegewezen en heeft gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 1 juni 2011 reed verdachte als bestuurder van een witte Citroën met kenteken [nummer1] op de autoweg tussen Venlo en Nijmegen. Voor verdachte reed op de linkerbaan I. [slachtoffer1] als bestuurder van een Renault met kenteken [nummer2]. Naast I. [slachtoffer1] in de auto zat R.F. [slachtoffer2]. Verdachte reed met een snelheid van ongeveer 100 à 120 kilometer per uur. Op een gegeven moment is verdachte gedurende langere tijd zeer dicht achter de auto van [slachtoffer1] gaan rijden. Ook stuurde verdachte zijn auto meermalen van de linkerrijstrook naar de rechterrijstrook en weer terug. Nadat [slachtoffer1] van rijstrook was gewisseld en dus op de rechterrijstrook reed is verdachte naast [slachtoffer1] gaan rijden, heeft [slachtoffer1] boos aangekeken en heeft meerdere malen zijn middelvinger opgestoken naar [slachtoffer1]. Hierna heeft verdachte een stuurbeweging naar rechts gemaakt. Verdachte verloor daarna de macht over het stuur en is tegen de auto van [slachtoffer1] gebotst. Hierdoor verloor ook [slachtoffer1] de macht over het stuur en is in de rondte gegaan . Verdachte verkeerde tijdens dit gebeuren onder invloed van alcohol. Bij een ademalcoholonderzoek blies hij 345 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten te hebben begaan.
De verdediging heeft evenwel vrijspraak betoogd ter zake van feit 1. Ten eerste is de verdediging van mening dat de dagvaarding onjuist is nu de weg ter plaatse van de ten laste gelegde feiten niet de Rijksweg A73 betreft, dan wel terzake deze feiten de plaats onjuist is vermeld in de dagvaarding. Voorts betoogt de verdediging dat de manoeuvre die door verdachte is gemaakt geen poging tot doodslag oplevert doch hoogstens roekeloosheid. Tot slot betoogt de verdediging dat geen sprake kan zijn geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangevers omdat niet waarschijnlijk is dat verdachte op de koop toe heeft genomen dat hij zelf ook het leven zou kunnen verliezen. De raadsman verwijst daarbij naar het Porsche-arrest (HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199).
De beoordeling door de rechtbank
Het moment van de aanrijding
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte bij de eerste ruk aan het stuur tegen aangever is aangereden.
De rechtbank gaat, gelet op hetgeen door de verschillende getuigen is verklaard, uit van een andere gang van zaken.
Aangever [slachtoffer1] heeft verklaard dat de auto van verdachte ineens een stuk naar rechts kwam, waarbij er nog (maar) 10 centimeter tussen beide auto’s zat, waarna aangever het gas iets los liet. Daarna zag hij dat de witte auto helemaal naar rechts kwam en zijn auto raakte.
Getuige [slachtoffer2], die naast aangever in de auto zat, heeft verklaard dat de auto van verdachte ineens een plotselinge zijwaartse beweging naar rechts maakte, waarbij de auto hen op een haar na niet raakte. De auto van verdachte ging daarop naar de linkerrijstrook. Na een fractie van een paar seconden maakte de witte auto ineens een ruk naar rechts en ramde de auto van aangever .
Getuige [getuige1], die achter de auto’s van verdachte en aangever reed, heeft verklaard dat de auto van verdachte ineens naar rechts kwam, maar dat hij niet kan zeggen of de auto van verdachte de auto van aangever toen al raakte. Hierna kwam de auto van verdachte weer naar rechts en raakte de auto van aangever .
Getuige [getuige2], die ook achter beide auto’s reed, heeft verklaard dat de auto van verdachte een abrupte stuurbeweging naar rechts maakte in de richting van de auto van aangever. De bestuurder maakte daarbij een beweging alsof hij aangever wilde aanrijden. Door deze stuurbeweging raakte verdachte kennelijk de macht over het stuur kwijt ging zijn auto slingeren en reed hij tegen de auto van aangever .
Uit bovenstaande verklaringen valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat verdachte de auto van aangever al bij de eerste stuurbeweging naar rechts heeft geraakt. Ook uit het proces-verbaal schade-inpassing van de Verkeersongevallendienst valt dit naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden. De rechtbank gaat er aldus van uit dat beide auto’s eerst bij de tweede stuurbeweging van verdachte naar rechts met elkaar in botsing zijn gekomen, en niet – zoals wel ten laste is gelegd – reeds na de eerste stuurbeweging.
De aard van de stuurbewegingen
Verdachte heeft bij de politie het volgende verklaard met betrekking tot de stuurbeweging die hij richting de auto van aangever maakte:
“Ik maakte een stuurbeweging naar rechts toen ik hem voorbij was. Ik trok behoorlijk aan het stuur waardoor mijn auto naar rechts ging. Meteen daarop stuurde ik weer terug naar links. Ik stuurde te hard naar links waardoor ik met mijn auto in de slip kwam en mijn auto ging tollen. De auto die voorbij was gereden werd geraakt door mijn auto. (…) Ik voerde die stuurreactie uit om de bestuurder van de door mij ingehaalde personenauto duidelijk te maken dat ik het niet eens was met zijn rijgedrag. Ik wilde hem alleen laten schrikken maar het pakte helemaal verkeerd uit” . Ook ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard: “Ik wilde de man laten schrikken en heb een verkeerde stuurbeweging gemaakt .”
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat deze woorden hem door de politie “in de mond zijn gelegd”. Volgens verdachte was zijn auto naar de auto van aangever “toegedreven” toen hij naast de auto van aangever reed met als doel aangever aan te kijken en de middelvinger tegen hem op te steken. Verdachte heeft ter zitting echter ook verklaard dat hij zijn auto in de richting van de auto naast hem heeft gestuurd “om te laten zien dat hij niet blij was”.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring bij de politie, gelet ook op hetgeen verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Niet alleen heeft verdachte de verklaring bij de politie – evenals die bij de rechter-commissaris - ondertekend nadat hij hem had doorgelezen, ook wordt de verklaring ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige1], [getuige2] en [slachtoffer2]:
[getuige1]: “Ik zag dat hij een slinger maakte, waarbij ik de indruk had dat de witte auto zelfs even kort op twee wielen reed ”.
[getuige2]: “Toen de witte auto naast de Renault reed, zag ik dat de witte auto een abrupte stuurbeweging naar rechts maken, in de richting van de Renault. De bestuurder maakte daardoor een beweging alsof hij de Renault wilde aanrijden. Ik had de indruk dat het zeker niet zijn intentie was om de Renault daadwerkelijk aan te rijden, maar wel om de bestuurder flink te laten schrikken ”.
[slachtoffer2]: “Ineens zag ik dat de witte auto een plotselinge zijwaartse beweging naar rechts maakte. (…) Ik zag dat hij echt een ruk aan zijn stuur maakte, hij deed dit echt om ons bang te maken ”.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de eerste stuurbeweging naar rechts opzettelijk heeft uitgevoerd en hij aldus – zoals ten laste gelegd – opzettelijk een ruk aan het stuur naar rechts heeft gegeven en vervolgens de macht over het stuur heeft verloren waarna hij tegen de auto van I. [slachtoffer1] is gebotst.
De kwalificatie van het handelen van verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met zijn manoeuvre het oogmerk of de intentie heeft gehad om aangever en zijn bijrijder daadwerkelijk van het leven te beroven. Dat neemt evenwel niet weg dat verdachte wel in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van aangever en zijn bijrijder. Van dergelijk voorwaardelijk opzet is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat door zijn handelen een dodelijk ongeval zou ontstaan. Daartoe is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval en hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop heeft toegenomen. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, zijn daarbij van belang. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Verdachte is, nadat hij achter aangever is komen te rijden, gaan bumperkleven, heeft zijn auto van links naar rechts gestuurd, zijn middelvinger meerdere malen naar aangever opgestoken en handgebaren naar aangever gemaakt. Toen aangever terug was gegaan naar de rechterrijstrook en verdachte hem dus kon passeren, is verdachte naast hem gaan rijden, heeft zijn middelvinger naar aangever opgestoken en toen opzettelijk een forse ruk aan het stuur gegeven in de richting van aangever. Verdachte reed daarbij met een snelheid van tussen de 100 en 120 kilometer per uur. Dit alles gebeurde terwijl verdachte wist dat hij onder invloed van alcohol verkeerde.
Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk te achten dat door het maken van een dergelijke plotselinge en onverwachte stuurbeweging, waarbij de bestuurder zijn auto zeer dicht naast de op de andere rijstrook rijdende auto brengt, een reactie bij de bestuurder van de andere auto wordt uitgelokt die tot een ongeval leidt. Bij snelheden van 100 tot 120 kilometer per uur bestaat er een aanmerkelijke kans dat een dergelijk ongeval tot iemands dood leidt. Het is slechts aan het adequate handelen van aangever te danken dat het gebeurde niet veel ernstiger is afgelopen.
Gezien de aard van de gedragingen van verdachte, die nota bene onder invloed van alcohol verkeerde, en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht – het hierboven beschreven agressieve en intimiderende (rij)gedrag, waarbij de agressie op de bestuurder van de Renault, aangever [slachtoffer1], was gericht – zijn de aan verdachte verweten gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het veroorzaken van een ongeval, dat verdachte de kans op een ongeval willens en wetens heeft aanvaard. Gelet op de snelheid van 100 à 120 kilometer per uur waarmee beiden reden heeft verdachte de kans, dat dit ongeval een dodelijke afloop zou hebben, evenzeer aanvaard. Op grond hiervan acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op poging doodslag bewezen.
De rechtbank merkt daarbij op dat in de onderhavige zaak het door de verdediging aangehaalde Porsche-arrest niet van toepassing is. In dit arrest is beslist dat in een geval, waarin de bestuurder als gevolg van zijn rijgedrag zelf ook aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, voorwaardelijk opzet alleen dan kan worden aangenomen als hij eveneens op de koop toe neemt dat hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen. De vraag of verdachte mogelijk levensgevaar voor zichzelf op de koop toe heeft genomen komt echter niet aan de orde nu verdachte na zijn plotselinge stuurbeweging naar rechts direct weer naar links stuurde en deze gedraging op zich niet behoeft te leiden tot een aanrijding of botsing waarbij verdachte zelf het leven laat.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zijn:
Feit 2:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 september 2010;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant R.J.A. [verbalisant], p. 10-12;
- de afdruk van het ademanalyseformulier, p.13
Feit 3:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 september 2010;
- het proces-verbaal van verhoor van aangever I. [slachtoffer1], p. 17-19
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 01 juni 2011 te Nijmegen, en in Beuningen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk I. [slachtoffer1] en R.F. [slachtoffer2] van het leven te beroven, opzettelijk
als bestuurder van een auto (kenteken [nummer1]), rijdend op de Rijksweg A73 en de Neerbosscheweg
met een snelheid van ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur, terwijl hij
onder invloed verkeerde van alcohol:
- gedurende langere tijd, zeer dicht op een voor hem, verdachte rijdende auto
(kenteken [nummer2]) heeft gereden en is blijven rijden en
- (vervolgens) een of meer slingerende bewegingen heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) een of meermalen van rijstrook heeft gewisseld en/of
- (vervolgens) naast die voornoemde auto is gaan rijden en is blijven rijden
en toen zijn middelvinger heeft opgestoken en de bestuurder van
voornoemde auto boos/dreigend heeft aangekeken en
- (vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts,
- (vervolgens) de macht over het stuur heeft verloren, waarna hij, verdachte
(vervolgens) tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is
gereden/gebotst, ten gevolge waarvan die I. [slachtoffer1] de macht over het stuur
heeft verloren en met de auto in de rondte is gegaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 01 juni 2011 te Nijmegen en in Beuningen, als bestuurder van een voertuig,
(bedrijfsauto met het kenteken [nummer1]), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 345 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
hij op 01 juni 2011 te Nijmegen en in Beuningen, als bestuurder van een voertuig
(bedrijfsauto met het kenteken [nummer1]), daarmee rijdende op de weg, de
Rijksweg A73 en de Neerbosscheweg,
met een snelheid van ongeveer 100 tot 120 kilometer per uur, terwijl hij onder
invloed verkeerde van alcohol:
- gedurende langere tijd, zeer dicht op een voor hem, verdachte rijdende auto
(kenteken [nummer2]) heeft gereden en is blijven rijden en
- (vervolgens) een of meer slingerende bewegingen heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) een of meermalen van rijstrook heeft gewisseld en/of
- (vervolgens) naast die voornoemde auto is gaan rijden en is blijven rijden
en toen zijn middelvinger heeft opgestoken en de bestuurder van
voornoemde auto boos/dreigend heeft aangekeken en
- (vervolgens) plotseling een ruk aan het stuur heeft gegeven naar rechts,
- (vervolgens) de macht over het stuur heeft verloren, waarna hij, verdachte
(vervolgens) tegen de auto van voornoemde I. [slachtoffer1] is
gebotst, ten gevolge waarvan die I. [slachtoffer1] de macht over het stuur
heeft verloren en met de auto in de rondte is gegaan,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren en ten aanzien van feit 3 tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
De verdediging heeft bepleit om verdachte een gevangenisstraf op te leggen van ten hoogste drie maanden en een korter ontzegging van de rijbevoegdheid dan door de officier van justitie geëist.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 16 augustus 2011; en
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 11 juli 2007, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag in het verkeer. De wijze waarop een en ander plaatsvond is hiervoor onder de bewijsoverwegingen reeds uitvoerig uiteengezet. Verdachte heeft op onaanvaardbare en stuitende wijze uiting gegeven aan zijn kennelijke gevoelens van irritatie omdat een medeweggebruiker naar zijn zin niet snel genoeg plaats maakte voor hem. Hij heeft een levensgevaarlijke situatie gecreëerd. Verdachtes handelen had fatale gevolgen kunnen hebben. Het is niet aan verdachte te danken dat bij het door hem veroorzaakte ongeval geen doden of gewonden zijn gevallen.
Daar komt bij dat verdachte tijdens het plegen van het feit onder invloed van alcohol verkeerde.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij op 4 mei 2011 en op 25 mei 2011, dus zeer kort voor de pleegdatum, nog twee strafbeschikkingen heeft gekregen voor rijden onder invloed. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij desondanks bewust opnieuw met teveel drank op in de auto is gestapt.
Voor de afdoening van deze zaak komt naar het oordeel van de rechtbank ter zake van de feiten 1 primair en feit 2 – beide een misdrijf – geen andere straf in aanmerking dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur. Gelet op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd valt deze straf lager uit dan de eis van de officier van justitie.
Verdachte heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid in hoge mate geschaad. Daarom is het naast een gevangenisstraf geboden om voor lange duur een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. Het persoonlijk belang van verdachte bij behoud van zijn rijbewijs legt, gezien de ernst van zijn handelen, onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij I. [slachtoffer1] hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.690,20,- plus wettelijke rente.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft betoogd dat gelet op de inhoud van de vordering hoogstens een bedrag van € 2.800,- toewijsbaar is. Voorts acht de raadsman toepassing van de schadevergoedingsmaatregel niet aangewezen omdat de schade door verdachtes WA-verzekering zal worden betaald.
De rechtbank zal de civiele vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,- aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar billijkheid op dat bedrag is begroot. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank overweegt hierbij nog dat ook de schade die mogelijk vergoed wordt op grond van een WA-verzekering, anders dan de verdediging meent, voor vergoeding in het strafproces in aanmerking komt.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 1 juni 2011.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dat de verzekering van verdachte mogelijk zal uitkeren doet niet af aan de aansprakelijkheid van verdachte en de gehoudenheid van hem deze schade te vergoeden.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 62, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 176, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde ten aanzien van feit 1 en feit 2 tot
A. Een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1 voorts:
B. Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) jaren,met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 3 voorts:
C. Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 1 (een) jaar.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij I. [slachtoffer1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan I. [slachtoffer1] betalen € 5000,- (zegge vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juni 2011.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad €5000,- subsidiair 60 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer I. [slachtoffer1] betalen € 5000,- (zegge vijfduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
mr. C. van Linschoten, als voorzitter,
mr. D.R. Sonneveldt, rechter,
mr. G.M.L. Tomassen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2011.