zaaknummer / rolnummer: 202145 / HA ZA 10-1216
Vonnis van 5 oktober 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RABEN NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
eiseres,
advocaat mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERCOSMETIC B.V.,
gevestigd te Heteren,
gedaagde,
advocaat mr. L.J. van Gastel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Raben en Intercosmetic genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juni 2011
- de ondertekende antwoordakte van Intercosmetic
- de akte van Raben.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank Intercosmetic in de gelegenheid gesteld om een ondertekend exemplaar van haar antwoordakte van 27 april 2011 in het geding te brengen. Dit is gebeurd. Voorts heeft de rechtbank Raben de gelegenheid gegeven om bij akte te reageren op de akte van Intercosmetic. Ook dit is gebeurd. Raben verwijst in haar akte naar nieuwe producties, nummers 69 tot en met 73. Deze producties zijn evenwel niet in het geding gebracht. De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van deze producties en laat deze buiten beschouwing.
2.2. Op grond van de niet weersproken stellingen en producties kan in dit geding van het volgende worden uitgegaan.
2.2.1. Intercosmetic heeft in opdracht van Allewelt (Benelux) GmbH (Allewelt) de distributie in Europa verzorgd van verschillende cosmetica producten aan centrale distributiecentra (CDC) van o.a. Douglas. Intercosmetic heeft Raben gecontracteerd voor het transport van deze cosmetica producten van de vestiging van Intercosmetic/Allewelt in Heteren naar de verschillende centrale distributiecentra van Douglas, vooral in Duitsland maar ook in andere landen, waaronder Nederland, Oostenrijk, Zwitserland, Letland, Litouwen, Ierland en Frankrijk. Vanuit die centrale distributiecentra werden de producten door andere transporteurs aan de ongeveer 1000 afzonderlijke filialen van Douglas geleverd. Blijkens de door Raben bij de dagvaarding en ten behoeve van de comparitie overgelegde en door Intercosmetic op dit punt niet weersproken facturen en vervoersdocumenten heeft Raben ook retourzendingen verzorgd vanuit het buitenland naar Nederland.
2.2.2. De relatie tussen Intercosmetic en Raben is ontstaan omstreeks augustus/september 2008 en is niet vastgelegd in een schriftelijke raamovereenkomst. Ten behoeve van de meeste (niet alle) transporten zijn tussen Raben en Intercosmetic CMR vrachtbrieven opgemaakt, waarop voor de internationale transporten het CMR-Verdrag van toepassing is verklaard.
2.2.3. Raben heeft talloze transporten voor Intercosmetic uitgevoerd. De voor verzending bestemde cosmetica producten werden door Intercosmetic in dozen aangeleverd op pallets. Op de door Intercosmetic opgestelde vrachtbrieven werden de orders gespecificeerd en de order- c.q. pakbonnen correspondeerden met barcodes op de dozen. Op een pallet kunnen meer dan 40 verschillende orders (filiaal orders) staan. De pallets waren voor de veiligheid ingeseald in zwart plastic.
2.2.4. De door Intercosmetic opgestelde CMR-vrachtbrieven werden niet of lang niet altijd door de geadresseerde afgetekend voor ontvangst van de goederen. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Raben dat dit in het bijzonder niet gebeurde bij zendingen van minder dan acht pallets, waarbij zij overging tot groupage transport en de zending eerst loste op haar crossdock in Winterswijk, waarna zij zelf een nieuwe vrachtbrief opmaakte voor de linehaul Raben depot Winterswijk naar Raben depot Duitsland en daarna, voor het vervoer vanaf het uitleverdepot tot aan de ontvanger, weer een nieuwe vrachtbrief werd gemaakt.
2.2.5. Raben bracht telkens bij verzamelfacturen een aantal zendingen in rekening. Vanaf 11 juni 2009 heeft Intercosmetic de facturen ondanks sommaties niet meer betaald. Het gaat om 19 facturen voor ongeveer 150 zendingen ten bedrage van € 24.560,19 in totaal.
2.3. Raben vordert thans betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, een bedrag van € 1.000,00 voor buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
2.4. Intercosmetic beroept zich op een opschortingsrecht. Zij stelt dat Raben met door de ontvanger getekende vrachtbrieven dient te bewijzen wat zij precies heeft afgeleverd en door de klant in ontvangst is genomen, doch dat Raben heeft verzuimd om de ontvangers te laten tekenen voor ontvangst. Daardoor kan door haar, Intercosmetic, niet worden achterhaald dat en welke producten in deugdelijk staat zijn afgeleverd aan de geadresseerden. Intercosmetic stelt dat zij dit moet weten en de bewijsstukken nodig heeft, omdat er diverse reclameringen zijn van Douglas filialen inzake niet of niet correct uitgevoerde leveringen en Allewelt ter zake bij haar verhaal heeft gehaald. Intercosmetic stelt dat zij hierdoor tonnen schade heeft geleden. Intercosmetic houdt Raben aansprakelijk voor de door haar geleden schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een tussen partijen bestaande vervoersovereenkomst dan wel een onrechtmatige daad jegens Intercosmetic. Intercosmetic stelt dat haar schade de vordering van Raben ruimschoots overstijgt en beroept zich op verrekening.
Intercosmetic betwist ook dat zij in verzuim is ten aanzien van de betaling van de facturen van Raben. Intercosmetic stelt hiertoe dat zij na ontvangst van de facturen heeft verzocht om aan te tonen dat de desbetreffende zendingen op correcte wijze zijn afgeleverd bij de distributiecentra en dat zij niet in verzuim kon raken zolang dat niet was gedaan.
Intercosmetic betwist ook de verschuldigdheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
2.5. De rechtbank overweegt dat bij gebreke van een duidelijke overkoepelende overeenkomst - Raben beroept zich op een offerte te dien aanzien, maar Intercosmetic betwist de ontvangst daarvan - moet worden uitgegaan van afzonderlijke vervoersovereenkomsten per zending. Om zich te kunnen beroepen op een recht tot opschorting van haar betalingsverbintenis ten aanzien van een of meer van die ongeveer 150 afzonderlijke vervoersovereenkomsten wegens een tekortkoming door Raben in de nakoming van haar vervoersverbintenis, zal Intercosmetic concreet moeten aangeven bij welke vervoersovereenkomst Raben in haar verplichtingen is tekort geschoten en waaruit die tekortkoming heeft bestaan. Dat heeft Intercosmetic niet gedaan. Ten behoeve van de comparitie heeft Raben een ordner met onderliggende documenten overgelegd met betrekking tot alle facturen, waarvan zij betaling vordert. Op basis van een procesafspraak op de comparitie heeft Raben daarna nog een ordner met aanvullende bescheiden in het geding gebracht, waaronder talloze documenten waarop door geadresseerden voor ontvangst van goederen is getekend. Voor een deel is dit gebeurd op de originele CMR-vrachtbrieven van Intercosmetic, maar voor het merendeel is dit gebeurd op, meestal Duitstalige, andersoortige ontvangstbewijzen. In haar reactie op al deze stukken bij haar antwoordakte heeft Intercosmetic ten aanzien van geen enkel transport concreet gesteld, laat staan met belegstukken onderbouwd, dat de bij die zending door haar verzonden colli niet of niet in deugdelijke staat bij het desbetreffende CDC zijn afgeleverd. Intercosmetic blijft steken in algemeenheden en in haar standpunt dat zij bij een aantal van de in rekening gebrachte transporten aan de hand van de door Raben overgelegde documenten niet kan controleren of Raben die transporten wel of niet deugdelijk heeft uitgevoerd.
2.6. Voor zover Intercosmetic betoogt dat reeds het feit, dat Raben niet bij alle zendingen de originele CMR-vrachtbrief van Intercosmetic (dit wil zeggen: het exemplaar daarvan dat de goederen begeleidt) door de geadresseerde heeft laten ondertekenen, voldoende wanprestatie aan de zijde van Raben oplevert om de opschorting door Intercosmetic van haar betalingsverplichting te rechtvaardigen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.7. Vooreerst overweegt de rechtbank dat ook regelmatig sprake was van retourzendingen, dit wil zeggen zendingen van een CDC terug naar Allewelt/Intercosmetic in Heeteren. Intercosmetic heeft niet of niet gemotiveerd betwist dat ook deze retourzendingen voor haar rekening kwamen. Bij deze retourzendingen hoorde uiteraard geen door Intercosmetic opgemaakte vrachtbrief. Zij was immers de geadresseerde en niet de afzender. De klacht van Intercosmetic dat ook bij deze zendingen een door haarzelf als afzender opgemaakte en door de geadresseerde voor ontvangst ondertekende CMR-vrachtbrief had moeten worden overgelegd, is ongerijmd.
2.8. Voorts overweegt de rechtbank dat Intercosmetic bij haar tellingen van ontbrekende CMR-vrachtbrieven in de tweede ordner, die Raben na de comparitie in het geding heeft gebracht, miskent dat Raben de meeste CMR-vrachtbrieven reeds had overgelegd in de eerste ordner, die bij gelegenheid van de comparitie in het geding is gebracht. Zo stelt Intercosmetic ten onrechte dat bij de eerste factuur, waarvan betaling wordt gevorderd, te weten die van 11 juni 2009, slechts één van haar afkomstige CMR-vrachtbrief is overgelegd. Hierbij ziet zij over het hoofd dat in de eerste ordner, onder productienummer 31, te dien aanzien reeds 15 van haar afkomstige CMR-vrachtbrieven waren overgelegd. Dit neemt niet weg dat ten aanzien van deze factuur slechts in één geval de originele CMR-vrachtbrief van Intercosmetic door de geadresseerde is ondertekend. Alle andere CMR-vrachtbrieven van Intercosmetic zijn alleen getekend door Intercosmetic en door Raben. De vraag is of dit voldoende reden oplevert om betaling van deze transporten te weigeren. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
2.9. Partijen zijn het erover eens dat bij internationale transporten het CMR-Verdrag van toepassing was. Dit volgt ook uit de overgelegde CMR-vrachtbrieven en uit het Verdrag zelf (artikel 1 lid 1 CMR-Verdrag). Bij binnenlandse transporten, in het bijzonder de transporten tussen het depot van Intercosmetic en het logistiek centrum van Douglas in Oldenzaal, waren in beginsel alleen de desbetreffende bepalingen van boek 8 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek van toepassing.
2.10. In geen van beide regelingen is dwingend bepaald dat Raben verplicht was om ten behoeve van Intercosmetic de begeleidende exemplaren van de door Intercosmetic als afzender opgestelde vrachtbrieven, waarop een medewerker van Raben moest tekenen voor ontvangst van de colli, op haar beurt door de geadresseerde CDC’s te laten tekenen voor ontvangst van die goederen, laat staan dat Raben verplicht was om, zoals Intercosmetic blijkbaar van haar eist, vervolgens na ieder transport het door de geadresseerde ondertekende exemplaar van de originele vrachtbrief aan Intercosmetic ter hand te stellen. Het is zelfs zo dat een, nog slechts door de afzender en de vervoerder ondertekende, vrachtbrief bij binnenlands vervoer helemaal niet is voorgeschreven, terwijl bij internationaal vervoer de enkele afwezigheid of verlies van de vrachtbrief noch het bestaan noch de geldigheid van de vervoersovereenkomst aantast (artikel 4 CMR-Verdrag). Volgens de wettelijke regelingen kan de vervoerder, bij betwisting daarvan, ook op andere wijze en met andere documenten bewijzen dat hij het vervoer deugdelijk heeft uitgevoerd.
2.11. Intercosmetic heeft ook niet, althans niet gemotiveerd, gesteld dat partijen telkens bij ieder afzonderlijk transport schriftelijk of mondeling zijn overeengekomen dat Raben de CMR-vrachtbrief van Intercosmetic door de geadresseerde moest laten tekenen en vervolgens met die ondertekening aan Intercosmetic ter hand moest stellen. Deze verplichtingen blijken ook niet uit de overgelegde, door Intercosmetic opgestelde, standaard CMR/AVC vrachtbrieven. Intercosmetic stelt weliswaar dat Raben dit ter comparitie erkend zou hebben, maar dit is te kort door de bocht. Raben heeft ter comparitie, volgens het proces-verbaal daarvan, slechts verklaard dat niet wordt betwist dat ‘de vrachtbrieven’ voor ontvangst getekend moesten worden door de geadresseerde. In redelijkheid kan dit niet worden opgevat als een erkenning dat telkens de originele, door Intercosmetic opgemaakte, CMR-vrachtbrief door de geadresseerde moest worden ondertekend. In redelijkheid kan uit deze erkenning, in het licht van de door Raben in haar processtukkeen uiteengezette werkwijze, slechts opgemaakt worden dat ook volgens Raben de geadresseerde op een vrachtbrief of een ander officieel document moest tekenen voor ontvangst van de voor hem bestemde goederen. Indien, zoals blijkbaar regelmatig is gebeurd, de colli eerst op een of meer tussenstations zijn gelost en van daaruit met nieuwe vrachtbrieven zijn doorvervoerd, hoeft de eindontvanger in deze zienswijze alleen op de laatste vrachtbrief voor ontvangst te tekenen. Raben heeft te dien aanzien talloze getekende ‘Uebergabescheinen’ en andere ontvangstbewijzen overgelegd.
2.12. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat door Intercosmetic onvoldoende is gesteld om aan te kunnen nemen dat op Raben een rechtsplicht rustte om de originele CMR-vrachtbrieven van Intercosmetic door de geadresseerden voor ontvangst te laten tekenen en daarna weer aan Intercosmetic ter hand te stellen. De omstandigheid dat dit niet, of meestal niet, is gebeurd, geeft Intercosmetic geen bevoegdheid om de betaling van de overeengekomen en door Raben uitgevoerde transporten op te schorten.
2.13. De facturen van Raben vermelden telkens een uiterste betaaltermijn, neerkomend op een maand. Die data zijn lang overschreden. Op grond van artikel 6:83 sub a. BW staat reeds hiermee het verzuim van Intercosmetic vast. Intercosmetic dient die facturen alsnog te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW. De verschuldigdheid van deze rente volgt uit de wet, zodat niet van belang is of de algemene voorwaarden van Raben wel of niet van toepassing zijn verklaard.
2.14. Voorts acht de rechtbank toewijsbaar de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Ook hiervoor is niet van belang of de algemene voorwaarden van Raben wel of niet van toepassing zijn. De verschuldigdheid van die kosten vloeit voort uit de wet, te weten uit artikel 6:96 lid 2 sub c. BW. Uit de door Raben overgelegde stukken blijkt voldoende dat zij dergelijke, voor vergoeding in aanmerking komende, kosten heeft moeten maken. Zij heeft immers een incassobureau ingeschakeld en dit bureau heeft Intercosmetic meermalen aangemaand en heeft ook inhoudelijk met haar gecorrespondeerd. Het gevorderde bedrag blijft binnen de redelijkheidgrenzen van rapport Voorwerk-II.
2.15. Dit betekent dat de vordering van Raben integraal kan worden toegewezen. Het beroep van Intercosmetic op verrekening van hetgeen zij verschuldigd is uit hoofde van de facturen met een tegenvordering op Raben uit wanprestatie bij (andere) transporten en/of onrechtmatige daad, faalt, reeds omdat deze tegenvordering niet is geconcretiseerd en ook niet aan de rechtbank is voorgelegd met een eis in reconventie. De grondslag en de omvang van die tegenvordering zijn in dit geding niet, en al helemaal niet eenvoudig, vast te stellen, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij moet gaan op de voet van artikel 6:136 BW.
2.16. Intercosmetic zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Raben worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,44
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 600,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 2.026,50 (3,5 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 2.713,94
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Intercosmetic om aan Raben te betalen een bedrag van EUR 26.409,84 (zesentwintig duizendvierhonderdnegen euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van EUR 24.560,19 vanaf 22 januari 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt Intercosmetic in de proceskosten, aan de zijde van Raben tot op heden begroot op EUR 2.713,94,
3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.