ECLI:NL:RBARN:2011:BT8398

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1236
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplaatsing bushalte in de Prins Hendrikstraat en de gevolgen voor verkeersveiligheid en hinder

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen over de verplaatsing van een bushalte. De eiser, wonende aan de Prins Hendrikstraat, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente om de bushalte te verplaatsen van de oude locatie, waar deze langs de fietsstrook haltet, naar een nieuwe locatie op de rijbaan. De gemeente heeft deze verplaatsing gerechtvaardigd door te stellen dat de bereikbaarheid van de bussen vergroot wordt en dat de verkeersveiligheid voor zowel passagiers als fietsers verbetert door de aanleg van verhoogde perrons. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de verplaatsing zou leiden tot meer hinder door geluid, trillingen en stank, alsook een afname van parkeerplaatsen, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende onderbouwd had dat de verplaatsing van de bushalte geen negatieve gevolgen zou hebben voor de verkeersveiligheid en dat de hinder niet significant zou toenemen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De eiser werd erop gewezen dat hij een verzoek om nadeelcompensatie kon indienen indien hij schade zou lijden door de verplaatsing van de bushalte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 11/1236
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 september 2011
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 februari 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2010 heeft verweerder – voor zover thans van belang – besloten om door plaatsing van een bord L3 als bedoeld in Bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) een bushalte aan te wijzen aan de zuidzijde van de Prins Hendrikstraat direct ten noorden van de aansluiting Waldeck Piermontsingel.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 september 2011. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.J. van Gelderen, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
3. Overwegingen
Het bestreden besluit voorziet in de verplaatsing van de bushalte in de Prins Hendrikstraat ten noorden van huisnummer [nummer] (verder: de oude locatie) naar een locatie in de Prins Hendrikstraat voor de huisnummers [nummers] (verder: de nieuwe locatie). Op de oude locatie halteert de bus langs het trottoir, op de fietsstrook. Op de nieuwe locatie zal de bus halteren op de rijbaan; ter plaatse van de fietsstrook zal een busperron worden aangelegd en de fietsers zullen tussen het trottoir en het busperron worden geleid, op de plaats waar thans parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Eiser woont in de Prins Hendrikstraat op [nummer], op de eerste en hogere verdiepingen. De nieuwe locatie is bij hem voor de woning. Eiser heeft aangevoerd dat hij hinder zal ondervinden van trillingen, geluid en stank, dat er op de nieuwe locatie vier parkeerplaatsen verdwijnen en dat de straat bij de nummers [nummer] tot en met [nummer] gebruikt wordt voor laden en lossen ten behoeve van de winkels. Naar de mening van eiser wordt de verkeersveiligheid minder ten gevolge van de verplaatsing van de bushalte. Eiser stelt dat zijn woning minder waard zal worden door de verplaatsing. Hij vindt dat de bushalte beter op de oude locatie kan blijven omdat daar niet direct aangrenzend woningen zijn.
Verweerder heeft – samengevat – aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd.
De gemeente heeft met vervoerder Novio de afspraak gemaakt om de bereikbaarheid van de bussen te vergroten. Novio zet daarvoor meer lage vloerbussen in en de gemeente legt verhoogde perrons aan. Door de aanleg van het verhoogde busperron op de nieuwe locatie wordt het in- en uitstappen veiliger, ook voor personen met een beperking. De verkeersveiligheid wordt groter doordat de bus niet meer op de fietsstrook halteert, maar de fietsers achter het busperron langs worden geleid. Qua algemene verkeerssituatie verandert er verder in essentie niet veel, dus verplaatsing van de halte heeft geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Gelet op de lengte van de huidige parkeerstrook en de geldende normen voor parkeerplaatsen, vervallen op de nieuwe locatie niet vier maar drie parkeerplaatsen. De gemeente zal aan de overzijde van de weg vier nieuwe parkeerplaatsen aanleggen.
Overlast door geluid, stank en trillingen is er al op deze drukke locatie. Eiser heeft bovendien ook nu al te maken met het feit dat de bussen vanaf de oude locatie optrekken voor zijn woning langs, met alle bijbehorende hinder. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder in dit verband gesteld dat de afstand van de voordeur van eiser tot de halterende bus meer dan 9 meter zal zijn.
Indien eiser meent dat hij schade lijdt ten gevolge van het besluit kan hij een verzoek om nadeelcompensatie indienen bij de gemeente.
Het laden en lossen ten behoeve van de winkels is geen belang van eiser. Bovendien is het laden en lossen illegaal omdat daarbij op de fietsstrook wordt stilgestaan, wat verboden is.
Het busperron kan niet op de oude locatie worden aangelegd omdat daar twee bomen staan, en omdat er kopse parkeerplaatsen zijn op particulier terrein.
Verweerder is van mening dat hij bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verplaatsing van de bushalte naar de nieuwe locatie.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) gaat het bij een besluit als het onderhavige om de uitoefening van een bevoegdheid met ruime beoordelingsmarges, waarbij het aan verweerder is om in het kader van de uitoefening van die bevoegdheid, de belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit voldoet aan de wettelijke voorschriften en – zo dit het geval is – of niet sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van belangen, dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen (zie de uitspraak van de AbRS van 17 juli 2002, LJN AE5395).
De rechtbank overweegt het volgende.
Het belang om de bereikbaarheid van de bussen te vergroten door de aanleg van busperrons is een rechtens te respecteren belang.
Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de veiligheid van de passagiers en van de fietsers wordt vergroot door de verplaatsing van de bushalte. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid in andere opzichten minder wordt door de verplaatsing.
Verweerder heeft uiteengezet dat drie parkeerplaatsen verdwijnen en vier nieuwe aan de overkant van de straat worden aangelegd. Aldus heeft de verplaatsing van de bushalte geen negatieve gevolgen voor het aantal parkeerplaatsen.
Met betrekking tot hinder door geluid, trillingen en stank is niet aannemelijk geworden dat die hinder ten opzichte van de reeds bestaande hinder zodanig zal toenemen dat verweerder om die reden het besluit in redelijkheid niet heeft kunnen nemen.
De vertegenwoordiger van verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat eiser een verzoek om nadeelcompensatie kan indienen indien hij meent dat hij schade lijdt die niet voor zijn rekening dient te blijven.
De gevolgen die de verplaatsing van de bushalte heeft voor het laden en lossen ten behoeve van de winkels raken het belang van eiser niet, zodat verweerder hiermee geen rekening behoefde te houden bij de beslissing op het bezwaar van eiser. Overigens heeft verweerder er op gewezen dat stilstaan op de fietsstrook niet is toegestaan, zodat juridische gezien de mogelijkheden voor laden en lossen door de verplaatsing niet verminderen.
Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat realisatie van een busperron op de oude locatie niet mogelijk is.
Gelet op een en ander concludeert de rechtbank dat verweerder, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bushalte te verplaatsen.
De stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2011.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 20 september 2011