zaaknummer / rolnummer: 193235 / HA ZA 09-2171
Vonnis van 21 september 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITVAARTVERZORGING [A] B.V.,
gevestigd te Oss,
eiseres,
advocaat mr. A.A.M. van Exsel te Boxtel,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE WEST MAAS EN WAAL,
zetelend te Beneden-Leeuwen,
gedaagde,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Uitvaartverzorging [A] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 februari 2011
- de akte van Uitvaartverzorging [A]
- de antwoordakte van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank volhardt bij haar genoemde vonnis van 16 februari 2011, met inachtneming van het navolgende.
2.2. Bij genoemd vonnis van 16 februari 2011 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen teneinde Uitvaartverzorging [A] in de gelegenheid te stellen nader te onderbouwen dat bepaalde posten vallen onder de kosten die direct verband houden met de begrafenis of betreffen de achterstallige kosten die een begraving belemmeren. Die posten zijn in dat vonnis als volgt omschreven:
R.K. begraafplaats Eikenboomgaard, grafrechten 20 jaar € 2.445,00
Achterstallige grafrechten 5 jaar € 620,00
Vergunning monument € 775,00
Reparatie grafkelder € 178,50
Nieuwe afdekplaten € 370,00
Transport afdekplaten € 89,25
Afvoer puin € 59,50
Stortkosten € 20,00
Grafkist voor herinkisten E. [betrokkene 2] € 2.738,75
2.3. Alvorens die posten nader te bespreken, zal de rechtbank ingaan op de stelling van Uitvaartverzorging [A] dat naar haar oordeel dat vonnis van 16 februari 2011 enkele onjuistheden bevat.
2.4. Volgens Uitvaartverzorging [A] heeft de heer [betrokkene] tijdens de comparitie van partijen abusievelijk verklaard dat de werkzaamheden op de factuur van Henos nog niet zijn verricht. Dit is volgens haar in zoverre onjuist dat werkzaamheden ten bedrage van € 986,00 wel zijn verricht, zodat Uitvaartverzorging [A] dat bedrag aan Henos is verschuldigd.
2.5. Ten aanzien van dit onderdeel van de vordering heeft de rechtbank beslist (in het vonnis van 16 februari 2011 onder 5.7) dat het zal worden afgewezen. Als ter comparitie ten onrechte is verklaard dat die werkzaamheden nog niet zijn verricht, zoals Uitvaartverzorging [A] stelt, vormt dat geen aanleiding daarop terug te komen. De heer [betrokkene] heeft immers óók heeft verklaard dat die werkzaamheden niet noodzakelijk waren in verband met de begrafenis. In het licht van r.ov. 5.5 van genoemd vonnis komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking en handhaaft de rechtbank dan ook die beslissing.
2.6. Voorts stelt Uitvaartverzorging [A] dat in het vonnis van 16 februari 2011 ten onrechte staat dat het herkisten van de stoffelijke resten van de heer [betrokkene 2] € 2.738,75 hebben bedragen. Volgens de overgelegde factuur van 28 mei 2008 bedraagt de post “Grafkist voor herinkisten E. [betrokkene 2]” € 115,00 en betreft het bedrag van € 2.738,75 een andere post, namelijk de werkzaamheden van Henos. De rechtbank heeft zich dus vergist. In het navolgende zal voor wat betreft deze post dan ook van dat bedrag van € 115,00 worden uitgegaan.
2.7. In het vonnis van 16 februari 2011 onder 5.5 heeft de rechtbank overwogen dat de aansprakelijkheid van de gemeente jegens Uitvaartverzorging [A] is beperkt tot de kosten die direct verband houden met de begrafenis en de eventuele achterstallige kosten die een begrafenis belemmeren. De rechtbank zal hierna per post beoordelen of deze onder die kosten valt.
R.K. begraafplaats Eikenboomgaard, grafrechten 20 jaar ad € 2.445,00
Achterstallige grafrechten 5 jaar ad € 620,00
Vergunning monument ad € 775,00
2.8. Uitvaartverzorging [A] heeft op geen enkele wijze nader onderbouwd dat de betaalde kosten ter zake van grafrechten, achterstallige grafrechten en de vergunning van het monument direct verband houdt met de begrafenis van mevrouw [ ]. In het bijzonder heeft zij niet gesteld dat die kosten betrekking hebben op de begrafenis van mevrouw [betrokkene 2] en niet (uitsluitend) op de instandhouding van het familiegraf en evenmin dat niet-betaling de begrafenis van mevrouw [betrokkene 2] zou hebben verhinderd. In zoverre is onvoldoende onderbouwd dat deze onderdelen van de vordering vallen onder de onder 2.7 bedoelde kosten. Uitvaartverzorging [A] zal niet tot bewijslevering worden toegelaten. Deze onderdelen van de vordering zijn op deze grond niet toewijsbaar.
2.9. Uitvaartverzorging [A] heeft voorts gesteld dat de heer [X], vice-voorzitter van het kerkbestuur Parochie Heilige Willibrordus, met de heer [Z] van de gemeente heeft afgesproken dat deze kosten aan de gemeente in rekening zouden worden gebracht. De gemeente betwist dat. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust de bewijslast van haar stelling op Uitvaartverzorging [A]. Dat bewijs zal haar worden opgedragen.
2.10. Aan een eventuele afspraak tot betaling van achterstallige grafrechten zal zij alleen dan kunnen worden gehouden, indien daadwerkelijk sprake was van achterstallige grafrechten. Nu de gemeente dat gemotiveerd betwist, zal Uitvaartverzorging [A] ook dat dienen te bewijzen. Ook dat bewijs zal haar worden opgedragen.
Reparatie grafkelder ad € 178,50
Nieuwe afdekplaten ad € 370,00
Transport afdekplaten ad € 89,25
Afvoer puin ad € 59,50
Stortkosten ad € 20,00
2.11. Waarop deze kosten precies betrekking hebben, of zij vallen onder de kosten die direct verband houden met de begrafenis of achterstallige kosten betreffen die een begraving belemmeren, heeft Uitvaartverzorging [A] niet toegelicht. Ten aanzien van deze kosten zal de vordering dan ook worden afgewezen.
Grafkist voor herinkisten E. [betrokkene 2] ad € 115,00
2.12. De gemeente heeft niet betwist dat de kist van de heer [betrokkene 2] geheel was vergaan en dat zijn stoffelijke resten zichtbaar waren, zodat deze de begraving van mevrouw [betrokkene 2] belemmerden. De kosten van het herbekisten moeten daarom redelijkerwijze geacht worden direct verband te houden met de begrafenis. Dit onderdeel van de vordering is toewijsbaar.
Ten slotte
2.13. De gemeente heeft voor de eerste maal bij antwoordakte betwist dat Uitvaartverzorging [A] de factuur van de Parochie Heilige Willibrordus heeft betaald. Nog daargelaten het vereiste van concentratie van verweer, kan zeker in een zo late fase van de procedure niet worden volstaan met een enkele betwisting, maar dient deze deugdelijk te worden gemotiveerd. Nu de gemeente elke motivering achterwege heeft gelaten, zal aan die betwisting worden voorbijgegaan.
2.14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. draagt Uitvaartverzorging [A] op te bewijzen
- dat de heer [X], vice-voorzitter van het kerkbestuur Parochie Heilige Willibrordus, met de heer [Z] van de gemeente heeft afgesproken dat de kosten bestaande uit
a. R.K. begraafplaats Eikenboomgaard, grafrechten 20 jaar ad € 2.445,00
b. achterstallige grafrechten 5 jaar ad € 620,00
c. vergunning monument ad € 775,00
aan de gemeente in rekening zouden worden gebracht,
- dat sprake was van 5 jaar achterstallige grafrechten ten bedrage van € 620,00,
3.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 oktober 2011 voor uitlating door Uitvaartverzorging [A] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
3.3. bepaalt dat Uitvaartverzorging [A], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
3.4. bepaalt dat Uitvaartverzorging [A], indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2011 tot en met januari 2012 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,
3.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2011.