zaaknummer / rolnummer: 220485 / KG ZA 11-471
Vonnis in kort geding van 19 oktober 2011
de stichting
STICHTING BETH HACHAJIEM,
gevestigd te Velp, gemeente Grave,
eiseres,
advocaat mr. E.H.M. Harbers te Nijmegen,
[eisers]
gedaagden,
advocaat mr. V. Bakker te Amsterdam.
Eiseres zal hierna de Stichting genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk in enkelvoud [eiser (ev/mv)] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de brief van mr. Harbers van 3 oktober 2011 met de producties 1 t/m 13
- de brief van mr. Bakker van 3 oktober 2011 met de producties 1 t/m 62
- de brief van mr. Harbers van 4 oktober 2011, inhoudende een vermeerdering van eis, met de producties 14 t/m 17
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Stichting
- de pleitnota van [eiser (ev/mv)].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Stichting is eigenaresse van een voormalig klooster met bijgebouwen, schuur, ondergrond, erf en tuin, plaatselijk bekend te [adres] (hierna: het klooster).
2.2. In juni 2010 heeft de stichting aan de [makelaar], verbonden aan makelaarskantoor [de makelaar] te [woonplaats] (hierna: de makelaar), ingeschakeld om de verkoop van het klooster te begeleiden.
2.3. Op 5 november 2010 is tussen partijen een koopovereenkomst met betrekking tot de koop van het klooster tegen een koopsom van € 1.600.000,00 door [eiser (ev/mv)] getekend. In de koopakte is, voor zover relevant in deze procedure, het navolgende bepaald:
“(…) artikel 2 Betaling
De betaling van de koopsom en van de rechten, kosten en belastingen vindt plaats via de notaris bij het passeren van de akte van levering. (…)
artikel 3 Eigendomsoverdracht
3.1. De akte van levering zal gepasseerd worden op 1 februari 2011 of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen, (…)
artikel 6 Feitelijke levering, overdracht aanspraken
6.1. De feitelijke levering en aanvaarding vindt plaats op datum notarieel transport (…)
artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
10.1. Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
10.2. Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van € 160.000,- ZEGGE HONDERDZESTIGDUIZEND EURO verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal.
10.3. Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille van de koopprijs, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. (…)
artikel 16 Ontbindende voorwaarden
16.1. Deze overeenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
a. (…)
b. op 30 november 2010 koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van: koopsom + kosten geen hypothecaire geldlening of het aanbod daartoe van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen, zulks tegen een hogere bruto jaarlast dan n.v.t. of een rentepercentage niet hoger dan 4,5%, (…)
16.3. (…) De partij die de ontbindende voorwaarde inroept dient er zorg voor te dragen, dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op de 5 de werkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen. (…)”
2.4. Partijen hebben bij het tekenen van de koopakte een aanvullende overeenkomst gesloten, eveneens gedateerd 5 november 2010. In deze aanvullende overeenkomst is, voor zover in deze procedure relevant, het navolgende bepaald:
“(…)
Nemen in overweging:
• (…)
• verkoper moet er inmiddels rekening mee houden dat ten aanzien van één of meerdere bewoners wellicht sprake zou kunnen zijn van (aanspraken op) huurbescherming;
• (…)
Komen overeen als volgt:
(…)
2. Indien verkoper er niet in slaagt om het verkochte uiterlijk op 1 februari 2011 leeg en ontruimd aan de koper ter beschikking te stellen dan zal de akte van levering, en de feitelijke terbeschikkingstelling, worden uitgesteld tot het moment dat verkoper hiertoe in staat is, echter niet later dan 1 april 2011.
3. Indien verkoper ook op 1 april 2011 nog niet in staat is om het verkochte leeg en ontruimd aan koper ter beschikking te stellen dan heeft koper gedurende veertien dagen het recht de koopovereenkomst schriftelijk te ontbinden. In dit geval is verkoper, in afwijking op het bepaalde in de koopovereenkomst, niet in verzuim en is verkoper niet de contractuele boete verschuldigd. (…)”
2.5. Bij e-mail van 2 december 2010 heeft [eiser (ev/mv)] aan de makelaar onder meer het navolgende bericht:
“(…) Tevens zegde jij mij toe dat de termijn m.b.t. de mogelijkheid van ontbinding van de koopovereenkomst (i.v.m. het verkrijgen van die financiering) verlengd is tot 15 januari 2011 (was 30 november 2010). (…)”
2.6. Bij e-mail van 23 december 2010 heeft de heer E. Schelhaas, advocaat van de Stichting in de kwestie rond de huurder [betrokkene], die aanspraak maakte op huurbescherming, aan de Stichting het navolgende bericht:
“(…) Zojuist sprak ik met de advocaat van [betrokkene].
[betrokkene] zou, zo gaf hij aan, bereid zijn tot het volgende:
- huurbeëindiging: uiterlijk 1 september 2011;
- vergoeding, te betalen aan [betrokkene]: € 20.000,00.
(…)”
2.7. Bij nadere aanvullende overeenkomst, gedateerd 24 december 2010, zijn partijen, voor zover relevant in deze procedure, als volgt overeengekomen:
“(…)
2. Aangezien koper op dit moment nog niet beschikt over een aanbod voor een hypothecaire geldlening, maar koper niet van zijn recht om tot ontbinding van de koopovereenkomst gebruik wenst te maken zal koper vanaf 1 januari 2011:
• maandelijks – en steeds voor de eerste van die maand – een bedrag ter grootte van € 1.200,00 (zegge: (…)) aan verkoper voldoen, dit ter compensatie van de banklast die verkoper maandelijks aan haar bankinstelling dient te voldoen;
• de lasten van verkoper overnemen ter zake van de opstalverzekering en de OZB (…) alsmede (de kosten van) het tuinonderhoud;
• (…)
3. Koper gaat er thans van uit dat de levering medio 2011 zal kunnen plaatsvinden. De levering wordt opgeschort tot een nader door partijen in onderling overleg te bepalen datum, welke datum gelegen zal zijn uiterlijk binnen vier weken nadat koper het onvoorwaardelijke aanbod tot de noodzakelijke financiering van de koopsom (plus kosten koper) van de onroerende zaak door middel van een aflossingsvrije hypothecaire geldlening, met als zekerheid het gekochte, van een erkende geldverstrekkende instelling heeft verkregen, waarbij het rentepercentage niet hoger zal zijn van 4,5% op jaarbasis en de financiering wordt verstrekt op basis van de normaal gebruikelijke voorwaarden. (…)”
2.8. Bij e-mail van 15 januari 2011 heeft [eiser (ev/mv)] aan de Stichting en de makelaar onder meer het navolgende bericht:
“(…) [mijn echtgenote en ik] hadden het plan jullie afgelopen maandag tijdens het geplande etentje al mee te delen dat wij geen gebruik zullen maken van de mogelijkheid van ontbinding van de koopovereenkomst d.m.v. het financieringsvoorbehoud. (…)”
2.9. Bij e-mail van 15 februari 2011 heeft [eiser (ev/mv)] aan de Stichting het navolgende bericht:
“(…) Is de overeenkomst met [betrokkene] m.b.t. de afkoop ter grootte van € 20.000,- en het vertrek per 1 september a.s. tussen de stichting en hem al opgesteld, c.q. door beide partijen ondertekend? (…)”
2.10. Bij brief van 25 maart 2011 heeft de makelaar aan [eiser (ev/mv)] onder meer het navolgende bericht:
“(…) Refererend aan op de aanvullende overeenkomst, getekend op 24 december 2010 delen wij u mede dat verkoper van bovenvermeld pand niet op 1 april a.s. in staat is het pand leeg en ontruimd aankoper op te leveren. Inmiddels is er met de heer [betrokkene] een getekende overeenkomst dat deze uiterlijk op 1 september 2011 het object zal gaan verlaten.
Volgens de aanvullende overeenkomst heeft u het recht gedurende 14 dagen na 1 april 2011 de koopovereenkomst te ontbinden. Indien u hiervan gebruik wenst te maken, horen wij dat graag tijdig.
Het heeft echter onze voorkeur en wij denken ook de uwe, om per 1 april 2011 het transport normaal te laten doorgaan inclusief de gebruiker die per 1 september a.s. zal vertrekken. (…)”
2.11. Bij e-mail van 29 maart 2011 heeft [eiser (ev/mv)] aan de makelaar het navolgende bericht:
“(…) Dank voor je brief van 25 maart jl. Het zal ook jou duidelijk zijn dat er voor mij geen reden is om tot ontbinding van de koopovereenkomst over te gaan. (…)”
2.12. Bij brief van 8 april 2011 heeft de makelaar aan [eiser (ev/mv)] onder meer het navolgende bericht:
“(…) Hiermee bevestigen wij ons gesprek van 7 april jl. in bovenvermeld object.
Wij hebben het navolgende afgesproken:
- Het transport gaat plaatsvinden op 1 september a.s.
- Tot datum transport zult u de navolgende betalingen, zoals eerder afgesproken, verzorgen:
o een deel van de hypotheekkosten
o gas, water, elektra
o verzekeringen
o OZB
- Notariskantoor Oldenburger (…) stuurt ons een verklaring dat uw financiering voor bovenvermeld object akkoord is.
(…)”
2.13. Bij e-mail van 18 april 2011 heeft [eiser (ev/mv)] aan de Stichting onder meer het navolgende bericht:
“(…) De financiering van de aankoop van het klooster en de verbouwing daarvan is definitief goedgekeurd en deze week ontvangen wij de kredietaanbieding van de bank ter ondertekening. In de Nadere Aanvullende Overeenkomst is vastgelegd dat de levering uiterlijk binnen 4 weken na het verkrijgen van dit onvoorwaardelijke aanbod van een erkende geldverstrekkende instelling, dient te geschieden.
(…)
Tot op heden hebben wij ons aan iedere afspraak met jullie gehouden en dat willen wij ook in dezen volhouden: namelijk afname van het klooster binnen circa vier weken na ontvangst van de kredietaanbieding. (…)”
2.14. Bij brief van 19 april 2011 heeft mr. Bakker aan de Stichting het navolgende bericht:
“(…) Cliënten hebben inmiddels een acceptabele offerte voor de financiering mogen ontvangen, hetgeen door hen aan u is kenbaar gemaakt. (…)”
2.15. Op 27 september 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch aan [eiser (ev/mv)] verlof verleend tot het doen leggen van conservatoir beslag tot levering op het klooster.
2.16. Op 29 september 2011 heeft de deurwaarder op verzoek van [eiser (ev/mv)] en ten laste van de Stichting in conservatoir beslag tot levering genomen – kort gezegd – het klooster met erf /tuin.
3.1. De Stichting vordert, na vermeerdering van eis – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser (ev/mv)] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis:
1. hun volledige medewerking te verlenen – waaronder begrepen het tijdig op de notarisrekening doen storten van de overeengekomen koopsom – aan het passeren van de akte van levering van het klooster, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of deel daarvan dat [eiser (ev/mv)] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 2.000.000,00;
2. aan de Stichting te voldoen een bedrag van € 27.482,71 alsmede een bedrag van
€ 3.714,66 aan buitengerechtelijke kosten;
3. het door [eiser (ev/mv)] gelegde conservatoir beslag tot levering op te heffen en voorts [eiser (ev/mv)] te verbieden om opnieuw conservatoir beslag te leggen op het klooster, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000.000,00 zodra [eiser (ev/mv)] dit verbod overtreden;
met veroordeling van [eiser (ev/mv)] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser (ev/mv)] voert verweer en betwist onder meer het (spoedeisend) belang aan de zijde van de Stichting.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Procesvertegenwoordiging
4.1. [eiser (ev/mv)] heeft aangevoerd dat in de statuten van de Stichting is bepaald dat het bestuur uit tenminste drie leden dient te bestaan. Het derde bestuurslid is per 1 januari 2011 afgetreden en in deze vacature is thans niet voorzien. Voor zover [eiser (ev/mv)] met zijn betoog een beroep heeft willen doen op het niet rechtsgeldig vertegenwoordigd zijn van de Stichting ter zitting, overweegt de voorzieningenrechter dat, nu mr. Harbers namens de Stichting ter zitting is verschenen, aan de vereiste procesvertegenwoordiging is voldaan. Aanvullend is namens de Stichting ook mevrouw [betrokkene 2], bestuurslid, verschenen. Nu niet is gebleken dat de Stichting niet rechtsgeldig ter zitting is vertegenwoordigd zullen de bezwaren van [eiser (ev/mv)] op dit punt worden gepasseerd.
Spoedeisend belang
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de aard van de vorderingen van de Stichting voldoende het spoedeisend belang volgt. De Stichting wordt immers geconfronteerd met de (vooralsnog in tijd onbepaalde) voortdurende situatie waarin onzeker is of en zo ja wanneer levering van het klooster aan [eiser (ev/mv)] plaatsvindt. Gedurende deze periode is het Stichtingsbestuur verantwoordelijk voor het toezicht op het vrijwel geheel ontruimde en leegstaande gebouw en het noodzakelijke onderhoud hiervan en van de grote tuin, hetgeen voor de bestuurders een aanzienlijke last vormt. Voorts kan de Stichting door het beslag niet vrijelijk over het haar in eigendom toebehorende beslagobject beschikken. De voorzieningenrechter komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
De levering van het klooster
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat zij in afwijking van de overeenkomst van 5 november 2010 zijn overeengekomen dat de termijn voor de ontbinding van de koopovereenkomst - in verband met het verkrijgen van de financiering - is verlengd tot 15 januari 2011. De Stichting stelt zich op het standpunt dat, nu [eiser (ev/mv)] bij e-mail van 15 januari 2011 kenbaar heeft gemaakt geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid van ontbinding van de koopovereenkomst op grond van het financieringsvoorbehoud, de overeenkomst niet meer kan worden ontbonden. [eiser (ev/mv)] heeft in reactie hierop betoogd dat hij de e-mail van 15 januari 2011 niet zou hebben verzonden, indien hij door de Stichting op de hoogte zou zijn gesteld van de omstandigheid dat de huurder [betrokkene] niet per 1 april 2011, maar per 1 september 2011 het klooster zou verlaten.
4.4. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, wat van het betoog van [eiser (ev/mv)] ook zij, vast staat dat de makelaar bij brief van 25 maart 2011 aan [eiser (ev/mv)] heeft meegedeeld dat [betrokkene] uiterlijk op 1 september 2011 het klooster zal verlaten. Aan [eiser (ev/mv)] is – in verband met de omstandigheid dat de Stichting derhalve niet in staat zou zijn om het klooster op 1 april 2011 leeg en ontruimd op te leveren – de mogelijkheid geboden om gedurende 14 dagen na 1 april 2011 de koopovereenkomst te ontbinden. [eiser (ev/mv)] heeft hiervan geen gebruik gemaakt, zodat deze mogelijkheid is komen te vervallen. Dit betekent dat [eiser (ev/mv)] gebonden is aan de koopovereenkomst.
4.5. De partijen verschillen voorts van mening over de vraag of [eiser (ev/mv)] zich kan beroepen op de opschortende voorwaarde ten aanzien van de levering.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst tussen partijen onvoorwaardelijk is, nu [eiser (ev/mv)] per e-mail op 18 april 2011 heeft laten weten dat de financiering definitief is goedgekeurd. De raadsman van [eiser (ev/mv)] heeft bij e-mail van 19 april 2011 aan de Stichting meegedeeld dat [eiser (ev/mv)] inmiddels een acceptabele offerte voor de financiering heeft mogen ontvangen. Hiermee is een beroep op de opschortende voorwaarde komen te vervallen. Op grond van de aanvullende overeenkomst van 24 december 2010 is [eiser (ev/mv)] gehouden binnen vier weken nadat de financiering rond is, derhalve reeds op 18 mei 2011, mee te werken aan levering, aldus de Stichting.
[eiser (ev/mv)] heeft dit betwist en gesteld dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat levering dient plaats te vinden na een onvoorwaardelijk financieringsaanbod. Uit de offerte van de bank van 18 april 2011 blijkt dat het financieringsaanbod niet onvoorwaardelijk is. De bank heeft expliciet een aantal opschortende voorwaarden opgenomen. Zolang deze voorwaarden niet worden vervuld is er geen sprake van daadwerkelijke financiering.
4.6. De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande voorshands van oordeel dat de omstandigheid dat het financieringsaanbod dat bij offerte van 18 april 2011 door de bank aan [eiser (ev/mv)] is gedaan, in tegenstelling tot hetgeen [eiser (ev/mv)] op 18 april 2011 aan de Stichting kenbaar heeft gemaakt, niet onvoorwaardelijk is, een omstandigheid is die in beginsel voor rekening en risico van [eiser (ev/mv)] dient te komen. Dat [eiser (ev/mv)] heeft betoogd dat de Stichting niet had mogen vertrouwen op de juistheid van een telefonische mededeling van de bankmedewerker aan [eiser (ev/mv)], welke mededeling hij per e-mail heeft doorgegeven aan de Stichting, doet hier niet aan af. Temeer nu de raadsman van [eiser (ev/mv)] in zijn e-mail van 19 april 2011 aan de Stichting schrijft dat [eiser (ev/mv)] “inmiddels een acceptabele offerte voor de financiering heeft mogen ontvangen” en als moment van levering de datum 1 september 2011 door hem wordt genoemd. De voorzieningenrechter acht onder deze omstandigheden het honoreren van het beroep van [eiser (ev/mv)] op de opschortende voorwaarde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het standpunt van [eiser (ev/mv)] zou betekenen dat de Stichting voor onbepaalde tijd dient af te wachten wanneer [eiser (ev/mv)] de financiering rond krijgt. Daarvoor geldt echter de termijn van het financieringsvoorbehoud, waarvan [eiser (ev/mv)] afstand heeft gedaan. Nu de door [eiser (ev/mv)] genoemde leveringsdatum van 1 september 2011 inmiddels is verstreken, dient [eiser (ev/mv)] zijn volledige medewerking te verlenen – waaronder begrepen het tijdig op de notarisrekening doen storten van de overeengekomen koopsom – aan het passeren van de akte van levering van het klooster. Deze vordering van de Stichting zal dan ook worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om [eiser (ev/mv)] een iets langere termijn te gunnen en om aan het gebod een dwangsom te verbinden, zoals hierna zal worden vermeld.
Vordering tot betaling van kosten
4.7. De partijen zijn bij nadere aanvullende overeenkomst van 24 december 2011 onder meer overeengekomen dat [eiser (ev/mv)] vanaf 1 januari 2011 aan de Stichting maandelijks een bedrag ter grootte van € 1.200,00 betaalt ter compensatie van de banklasten van de Stichting en dat [eiser (ev/mv)] de lasten van de Stichting overneemt ter zake van de opstalverzekering, de OZB, alsmede (de kosten van) het tuinonderhoud. De Stichting vordert van [eiser (ev/mv)] betaling van deze bedragen, nu hij in gebreke is de maandelijkse vergoeding van € 1.200,00 te voldoen, alsmede de overige kosten voor een totaal bedrag van € 27.482,71. Voorts vordert de Stichting betaling van een bedrag van € 3.714,66 aan buitengerechtelijke kosten.
4.8. Voor toewijzing van een geldvordering binnen het kader van een kort geding moet in ieder geval de voorwaarde zijn vervuld dat het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn. Dit is het geval als de vordering niet wordt bestreden of indien met voldoende mate van zekerheid is te verwachten dat de bodemrechter met verwerping van de gevoerde verweren de vordering zal toewijzen. Voorts moet uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist zijn en mag het risico van onmogelijkheid van terugbetaling – bij afweging van de belangen van partijen – niet aan toewijzing in de weg staan.
4.9. [eiser (ev/mv)] heeft tegen de vordering van de Stichting verweer gevoerd en zich op het standpunt gesteld dat de Stichting geen aanspraak kan maken op betaling van de kosten over de periode van januari tot en met augustus 2011. De nadere aanvullende overeenkomst is gesloten met het oog op een – in lege en in onverhuurde staat – oplevering van het klooster per 1 februari 2011 en niet per datum 1 september 2011. Voorts betwist [eiser (ev/mv)] dat partijen bij deze overeenkomst overeenstemming hebben bereikt over het in rekening brengen van de kosten van tuinonderhoud door de bestuursleden, alsmede de hoogte van het te factureren bedrag. Daarnaast heeft [eiser (ev/mv)] betoogd dat de nadere aanvullende overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling. Van dwaling is volgens [eiser (ev/mv)] sprake omdat de Stichting bij het sluiten van de overeenkomst opzettelijk heeft verzwegen dat de huurder [betrokkene] eerst per 1 september 2011 in plaats van 1 april 2011 het klooster zou verlaten, welke informatie voor [eiser (ev/mv)] van essentieel belang was. Indien [eiser (ev/mv)] een juiste voorstelling van zaken had gehad, was hij niet tot het sluiten van de in de overeenkomst opgenomen overeenkomst betreffende het betalen van de kosten met ingang van 1 januari 2011 overgegaan. [eiser (ev/mv)] wenst evenwel niet over te gaan tot vernietiging van de nadere aanvullende overeenkomst, omdat hij daarbij geen belang heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 6:230 lid 2 BW verzoekt hij de gevolgen van de nadere aanvullende overeenkomst zodanig te wijzigen dat zijn (financiële) nadeel wordt opgeheven.
4.10. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, in het beperkte kader van dit kort geding, waarin geen plaats is voor getuigenverhoren, niet kan worden vastgesteld of partijen zijn overeengekomen dat de bestuursleden voor de te verrichte werkzaamheden zouden worden betaald en tegen welk tarief, zoals door de Stichting is betoogd. De stelling van de Stichting is door [eiser (ev/mv)] weersproken en de gedingstukken bieden geen helderheid in deze kwestie. Mede in het licht van het door [eiser (ev/mv)] gedane beroep op dwaling bij het sluiten van de nadere aanvullende overeenkomst, welke overeenkomst ten grondslag ligt aan deze vordering, is vooralsnog de omvang en het bestaan van de geldvordering onvoldoende komen vast te staan. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.11. De Stichting heeft gesteld dat door haar buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Deze omvatten meer dan die gebruikelijk ter voorbereiding van een geding. Om [eiser (ev/mv)] te bewegen mee te werken aan de levering van het klooster heeft de Stichting zich genoodzaakt gezien een advocaat in te schakelen. [eiser (ev/mv)] heeft daartegen slechts aangevoerd dat hij betwist in verzuim te zijn.
4.12. De voorzieningenrechter begrijpt het verweer van [eiser (ev/mv)] aldus dat hij zich op het standpunt stelt pas verplicht te zijn mee te werken aan levering als er sprake is van een onherroepelijk aanbod tot financiering. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.6. wordt dit verweer verworpen. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ligt dan ook, als verder niet betwist, voor toewijzing gereed.
Opheffing beslag
4.13. De vordering strekt tot opheffing van het op 29 september 2011 gelegde conservatoir beslag tot levering op – kort gezegd – het klooster met erf /tuin.
De bewoordingen van het beslagrekest alsmede die van het proces-verbaal van beslaglegging maken aanstonds duidelijk dat het hierbij gaat om een beslag als bedoeld in artikel 730 Rv. Naar de kennelijke strekking van dit artikel beoogt het bescherming te bieden aan degene die aanspraak op levering van in casu een onroerende zaak heeft, teneinde te voorkomen dat effectuering van die aanspraak onmogelijk zou worden doordat de zaak waarop aanspraak wordt gemaakt door de eigenaar van die zaak zou worden vervreemd voordat in een bodemprocedure is beslist omtrent de gegrondheid van de gestelde aanspraak.
4.14. Krachtens het bepaalde in artikel 705 lid 2 Rv. kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.15. [eiser (ev/mv)] heeft aan het verzoek tot beslaglegging ten grondslag gelegd dat het, uitgaande van de mededeling van de Stichting dat [eiser (ev/mv)] bij gebreke van medewerking aan de levering per 3 oktober 2011 in verzuim komt te verkeren, in de lijn der verwachtingen ligt dat de Stichting in dat geval het standpunt zal innemen dat de koopovereenkomst kan worden ontbonden, waarna het klooster aan een derde wordt verkocht. Deze verwachting is gegrond, nu de makelaar kenbaar heeft gemaakt dat er een andere koper klaarstaat, aldus [eiser (ev/mv)].
4.16. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er de Stichting, mede in het licht van de toewijzing van haar vordering tot het verplichten van [eiser (ev/mv)] om volledige medewerking te verlenen aan het passeren van de akte van levering van het klooster, alles aan gelegen is om het klooster te kunnen leveren aan [eiser (ev/mv)], mits [eiser (ev/mv)] zorg draagt voor betaling van de koopsom dan wel het tijdig op de notarisrekening doen storten van de overeenkomen koopsom. [eiser (ev/mv)] heeft, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Stichting, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Stichting voornemens is om het klooster voordien te verkopen aan een derde partij. Dat impliceert dat het beslag onnodig is, terwijl de Stichting bij opheffing van het beslag een duidelijk belang heeft, omdat het klooster leeg staat en de lasten oplopen. Indien [eiser (ev/mv)], ondanks de veroordeling om zulks te doen, blijft weigeren om de koopsom te betalen en het klooster af te nemen, zal de Stichting het klooster zo spoedig mogelijk aan een ander moeten kunnen verkopen en leveren. Het beslag zal dan ook worden opgeheven.
4.17. Het gevorderde verbod om ter zake van dezelfde (pretense) vordering opnieuw ten laste van de Stichting beslag te leggen, is volgens vaste jurisprudentie slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Het staat immers in beginsel een ieder vrij om van de door de wet geboden middelen tot bewaring van zijn recht gebruik te maken. Wel is er aanleiding om [eiser (ev/mv)] te gebieden om, telkens wanneer hij zich ter zake van de door hem gepretendeerde vordering tot een voorzieningenrechter richt met een verzoek tot beslaglegging ten aanzien van enig vermogensbestanddeel van de Stichting, deze voorzieningenrechter in het betreffende verzoekschrift op de hoogte te stellen van de onderhavige beslissing door een kopie daarvan bij het verzoekschrift over te leggen, op straffe van een dwangsom.
4.18. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt als volgt.
4.19. [eiser (ev/mv)] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,81
- griffierecht 1.744,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 2.650,81
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [eiser (ev/mv)] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn volledige medewerking te verlenen – waaronder begrepen het tijdig op de notarisrekening doen storten van de overeengekomen koopsom – aan het passeren van de akte van levering van het klooster ten overstaan van een notaris verbonden aan notariskantoor Oldenburger te Elst, (Gld),
5.2. veroordeelt [eiser (ev/mv)] om aan de Stichting een dwangsom te betalen van EUR 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 2.000.000,00 is bereikt,
5.3. heft op de door [eiser (ev/mv)] op 29 september 2011 ten laste van de Stichting gelegde beslagen op de onroerende zaken, staande en gelegen aan de Basilius van Bruggelaan 2 te Velp, NB, aldaar in de kadastrale gemeente Grave bekend in sectie H, nummer 739, ter grootte van 1 hectare 23 are en 10 centiare, zijnde wonen erf- tuin en nummer 1536, ter grootte van 14 are en 5 centiare, zijnde erf- tuin;
5.4. veroordeelt [eiser (ev/mv)] om in het geval hij wederom verlof zou vragen voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de Stichting gespecificeerd melding te maken van de eerder gelegde beslagen en een afschrift van dit vonnis over te leggen,
5.5. bepaalt dat [eiser (ev/mv)] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 5.4. bepaalde, aan de Stichting een dwangsom verbeurt van EUR 160.000,00;
5.6. veroordeelt [eiser (ev/mv)] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten aan de zijde van de Stichting ad EUR 3.714,66 ,
5.7. veroordeelt [eiser (ev/mv)] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op EUR 2.650,81,
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier I.W.H.M. Verheijen op 19 oktober 2011.