ECLI:NL:RBARN:2011:BV9079

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2649 en AWB 10/2650
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E.W.G. van Zuilekom
  • J.J.W.G. van den Oetelaar
  • D.E. van Lienden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor woningen in Hurwenen

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning en vrijstelling voor het oprichten van drie woningen aan de Groenestraat in Hurwenen. De rechtbank Arnhem heeft op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. van Meer-Dijksman en mr. [naam 4], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, alsook Moonen Projectontwikkeling B.V. als partij ex artikel 8:26 van de Awb. De zaak is ontstaan na een besluit van verweerder op 23 februari 2010, waarbij de eerder geweigerde bouwvergunning en vrijstelling opnieuw zijn beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de jurisprudentie omtrent het terugkomen op een in rechte onaantastbare beslissing niet in de weg staat aan het herzien van de beslissing op bezwaar in dit geval. De rechtbank stelt vast dat de bouwvergunning niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er geen vrijstelling kan worden verleend zonder een nieuwe aanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2010, omdat verweerder niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de benodigde waterberging en ontsluiting van het perceel gerealiseerd zullen worden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874 en bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 150 aan eisers moet worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen 6 weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
1. [naam 1] [naam 2] en [naam 3], eisers (10/2649),
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.C.M. van Meer-Dijksman,
en
2. mr. [naam 4] en [naam 5], eisers (10/2650), wonende te [woonplaats]
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, verweerder, alsmede
Moonen Projectontwikkeling B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb, gevestigd te 's-Hertogenbosch.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 februari 2010, bekendgemaakt op 8 juni 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2007 heeft verweerder aan Moonen Projectontwikkeling B.V. (verder: vergunninghoudster) een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van drie woningen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Rossum, sectie D, nummer 1418 (gedeeltelijk), gelegen aan de Groenestraat achter de nummers 22 tot en met 28 te Hunvenen, met gebruikmaking van de daartoe bij besluit van 19 december 2006 verleende vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Bij besluiten van 8 mei 2007 heeft verweerder de daartegen door eisers 1 en 2 separaat gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de met vrijstelling verleende bouwvergunning eerste fase gehandhaafd.
Tegen deze besluiten is door eisers 1 en 2 separaat beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 juli
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650 2
2008 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld door verweerder. Bij uitspraak van 20 mei 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, aan vergunninghoudster vrijstelling verleend ten behoeve van de bouw van de eerder genoemde drie woningen.
Bij besluit van 16 juni 2009, aan eisers verzonden op 11 december 2009, heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 8 januari 2007 gegrond verklaard en (onder meer) de eerder genoemde bouwvergunning en vrijstelling alsnog geweigerd.
Bij besluit van 23 februari 2010, aan [naam 4] verzonden op 8 juni 2010, heeft verweerder het besluit van 16 juni 2009 herzien en opnieuw op de bezwaren beslist. Daarbij heeft verweerder:
- de bezwaren tegen het besluit van 8 januari 2007 gegrond verklaard en een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, alsnog geweigerd,
- de bezwaren tegen de op 2 juni 2009 met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO verleende vrijstelling en tegen de bouwvergunning eerste fase van 8 januari 2007, ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft vergunninghoudster zich als partij in het geding gesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van een meervoudige kamer op 25 januari 2011. Eiser E.W.G. van Zuilekom en eiser mr. [naam 4], tevens gemachtigde van eisers Van Zuilekom en Noordzij, zijn aldaar in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.J.W.G. van den Oetelaar en D.E. van Lienden, werkzaam bij de gemeente.
Vergunninghoudster is niet verschenen.
Overwegingen
3.1. Het bouwplan van vergunninghoudster ziet op het oprichten van drie woningen op
het perceel, gelegen aan de Groenestraat achter de nummers 22 tot en met 28 te [woonplaats].
3.2. De aanvraag om bouwvergunning is ontvangen vóór 1 juli 2008, zodat daarop
ingevolge de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening het daarvóór geldende recht van toepassing is.
3.3. Vaststaat dat het bouwplan van vergunninghoudster niet in overeenstemming is met
het bestemmingsplan "Hurwenen, herziening '82" dat gold ten tijde van de besluiten van 16 juni 2009 en 23 februari 2010.
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650 3
Met de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009 is voorts vast komen te staan dat niet is voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Verlening van de gevraagde bouwvergunning is aldus uitsluitend mogelijk na verlening van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Verweerder diende met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers tegen de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan van vergunninghoudster.
3.4. Verweerder heeft bij besluit van 16 juni 2009, opnieuw beslissend op de bezwaren
van eisers, de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning geweigerd.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft verweerder deze beslissing op bezwaar van 16 juni 2009 herzien. Verweerder heeft, samengevat, aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de bouwvergunning niet had mogen worden geweigerd nu er, gelet op de reeds op 2 juni 2009 met toepassing van het eerste lid van artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling, geen weigeringsgrond was. Verweerder stelt dat het besluit van 16 juni 2009 nog niet onherroepelijk is geworden, omdat het niet bekend is gemaakt aan eiser Noordzij (waarvoor eiser [naam 4] in de bezwarenfase nog niet als gemachtigde optrad) en evenmin aan vergunninghoudster.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen. Zij stellen zich op het standpunt dat het besluit van 16 juni 2009 aan alle partijen is bekendgemaakt en onherroepelijk is geworden, en dat verweerder niet meer op dat besluit mag terugkomen.
3.4.1. Aan de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2006 (AB 2006, 142) ontleent de rechtbank dat het stelsel van de Woningwet zich verzet tegen het terugkomen op een in rechte onaantastbare beslissing op een - ook met vrijstelling verleende - bouwaanvraag zonder dat een nieuwe bouwaanvraag is gedaan. Daarmee wordt gedoeld op de specifieke bepalingen over publicatieplichten, beslistermijnen, aanhoudingsplichten en het limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden, alsmede de belangen van derden die daarbij een rol spelen. Als een vergunningaanvrager alsnog een bouwvergunning wenst te verkrijgen voor het in de eerdere aanvraag omschreven bouwplan dan wel voor een gewijzigd bouwplan, dan volgt uit dit stelsel dat een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. Een andere opvatting zou leiden tot rechtsonzekerheid.
De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie in het onderhavige geval niet dient te leiden tot de conclusie dat verweerder niet meer mocht terugkomen op het besluit van 16 juni 2009, waarbij vrijstelling en bouwvergunning waren geweigerd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Eisers voeren op zichzelf terecht aan dat de brief van 10 december 2009, waarmee dit besluit van 16 juni 2009 aan [naam 4] is bekendgemaakt, een passage bevat die luidt: "Een afschrift van dit besluit sturen wij aan de vergunninghouder". De rechtbank stelt echter vast dat in enkelvoud over vergunninghouder wordt gesproken, terwijl de brief van 10 december 2009 betrekking heeft op bezwaarschriften tegen verlening van bouwvergunning voor twee afzonderlijke bouwplannen van afzonderlijke vergunninghouders. Nu verweerder bovendien expliciet ontkent vergunninghoudster Moonen Projectontwikkeling van het besluit in kennis te hebben gesteld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het besluit van 16 juni 2009 daadwerkelijk ook aan deze vergunninghoudster is bekendgemaakt.
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650 4
Wel staat genoegzaam vast dat verweerder eisers en vergunninghoudster bij brief van 2 juni 2009 in kennis heeft gesteld van het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO ten behoeve van het bouwplan, en heeft aangekondigd op grond daarvan tot verlening van bouwvergunning te zullen overgaan.
Voor zover het besluit van 16 juni 2009 al aan vergunninghoudster is bekendgemaakt en van de onherroepelijkheid daarvan moet worden uitgegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet van haar worden verlangd dat zij de implicaties van het nemen van tegengestelde besluiten door verweerder onderkende. De rechtbank acht het daarom niet redelijk om van vergunninghoudster te verlangen dat zij, om alsnog de al gevraagde bouwvergunning te verkrijgen, een nieuwe aanvraag indient. Mede gelet op de beperking van rechtsbescherming die op grond van artikel 4:6 van de Awb is verbonden aan herhaalde aanvragen, zou een onverkorte toepassing van de voornoemde jurisprudentie naar het oordeel van de rechtbank in dit geval een onaanvaardbare inbreuk op de rechten van vergunninghoudster meebrengen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval mocht terugkomen op het besluit van 16 juni 2009. Het betoog faalt.
3.5. Eisers hebben betoogd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hen in de
gelegenheid te stellen opnieuw te worden gehoord na wijziging van de grondslag van de verleende vrijstelling (van het tweede lid van artikel 19 van de WRO naar het eerste lid).
3.5.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
De wijziging van de grondslag van de reeds verleende vrijstelling kan niet worden beschouwd als een feit of omstandigheid in de zin van artikel 7:9 van de Awb. De rechtbank
wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2008 (www.rechtspraak.nl, BD9445). Het betoog faalt.
3.6. Eisers betogen dat niet is voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 19,
eerste lid, van de WRO. Eisers stellen in dit verband dat het op 23 oktober 2008 in werking getreden voorbereidingsbesluit niet is verlengd en dus ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 23 februari 2010 en ook ten tijde van de bekendmaking daarvan op 8 juni 2010 al was vervallen.
3.6.1. Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Onweersproken is dat vanaf 26 november 2009 het ontwerpbestemmingsplan "Rossum en Hurwenen" ter inzage is gelegd, dat ziet op het gebied waarbinnen het bouwplan is gesitueerd. Daarmee was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de gelding van een voorbereidingsbesluit geen vereiste meer voor het verlenen van vrijstellling krachtens het eerste lid. Hieraan doet niet af dat er in de periode tussen 23 oktober 2009 en 26 november 2009 geen voorbereidingsbesluit gold en geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage was
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650 5
gelegd en dus tijdelijk geen bevoegdheid bestond om vrijstelling op grond van dit artikellid te verlenen of bij beslissing op bezwaar in stand te laten. Het betoog faalt.
3.7. Eisers betogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:11 van de Awb,
nu het vrijstellingsbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken niet ter inzage zijn gelegd.
3.7.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
De rechtbank overweegt dat uit de door verweerder overgelegde stukken (waaronder de publicatie in "Het Carillon" van 12 november 2008, een voorblad met de inhoud van ter inzage gelegde stukken, een kennisgeving aan eiser [naam 4]) genoegzaam blijkt dat het ontwerp van het vrijstellingsbesluit en daarop betrekking hebbende stukken vooraf ter inzage zijn gelegd. Eisers hebben ook een zienswijze ingediend. Voorts blijkt uit de stukken dat eisers in kennis zijn gesteld van het besluit tot verlening van vrijstelling. Het betoog faalt.
3.8. Eiseres hebben voorts inhoudelijke grieven tegen de verleende vrijstelling en
bouwvergunning aangevoerd. Zij betogen dat de vrijstelling op gespannen voet staat met het ontwerpbestemmingsplan "Rossum-Herwenen", dat vanaf 26 november 2009 ter inzage heeft gelegen.
3.8.1. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het bouwplan waarvoor vrijstelling is
verleend niet positief is bestemd in het bedoelde ontwerpbestemmingsplan omdat de vrijstellingsprocedure nog niet was afgerond. De planwetgever heeft willen voorkomen dat de vrijstellings- en bestemmingsplanprocedure door het positief bestemmen van het bouwplan vermengd raakten. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan, waarin het voorliggende bouwplan wel als nieuwe ontwikkeling is genoemd.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het ontwerpbestemmingsplan in de weg staat aan de planologische aanvaardbaarheid van het bouwplan. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling van 24 november 2010 (LIN: B04855) en 9 februari 2011 (L.11\1: BP3717). Het betoog faalt.
3.9. Eisers betogen voorts dat de in de ruimtelijke onderbouwing voorziene waterberging
en ontsluiting van het perceel toestemming van het waterschap Rivierenland (verder: het waterschap) vergen, die nog niet is verleend.
3.9.1. Ten aanzien van de watertoets is ter zitting namens verweerder verklaard dat de ruimtelijke onderbouwing is aangepast naar aanleiding van het advies van het waterschap. Het waterschap kon zich vinden in de aangepaste ruimtelijke onderbouwing, mits in een adequate retentie wordt voorzien. Hiervoor zijn oplossingen mogelijk, aldus verweerder ter zitting.
Ten aanzien van de ontsluiting, die geen onderdeel uitmaakt van de verleende vrijstelling, is ter zitting namens verweerder verklaard dat deze te zijner tijd na verlening van ontheffing zal moeten worden gerealiseerd. De reeds aanwezige ontsluiting betreft een zandpad. Deze voldoet voorlopig maar is niet volwaardig. Over de aanleg van een nieuwe, verharde ontsluiting (naast een voorziene A-watergang) heeft overleg plaatsgevonden met het
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650 6
waterschap en er worden geen bezwaren voorzien, aldus verweerder.
3.9.2. De rechtbank stelt vast dat het waterschap op 29 juni 2006 een wateradvies heeft uitgebracht, waarin is aangegeven dat negatief wordt geadviseerd over het bouwplan, tenzij (onder meer) alsnog de vereiste waterberging in het plan wordt opgenomen. Op 10 april 2007 heeft het waterschap een nader wateradvies uitgebracht naar aanleiding van aanpassing van de ruimtelijke onderbouwing. In dit advies is onder meer aangegeven dat de benodigde waterberging wordt gerealiseerd door de A-watergang langs de Dorpsstraat in Hurwenen te verbreden. Er wordt op gewezen dat naast het advies een ontheffing op de Keur van het waterschap is vereist. Aangegeven is dat daarin de realisatie van de extra waterberging als voorwaarde gesteld zal worden voor de bouw van de woningen aan de Groenestraat.
Onweersproken is dat de hier bedoelde ontheffing, alsmede de ontheffing die is benodigd ten behoeve van de ontsluiting van het perceel, ten tijde van het bestreden besluit niet waren verleend. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, door niettemin vrijstelling te verlenen, in zoverre afgeweken van het advies van het waterschap. Daar komt bij dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze hij realisatie van de benodigde waterberging voorziet in combinatie met de realisatie van de vereiste verbreding en verharding van de ontsluitingsweg. Gelet hierop acht de rechtbank de uitvoerbaarheid van het bouwplan onvoldoende verzekerd. Het betoog slaagt.
Het beroep moet in zoverre gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
3.10. Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden veroordeeld in de kosten die eisers Van Zuilekom en Noordzij in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken tot een bedrag van € 874. Deze kosten zijn geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere door eisers gemaakte kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.11. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
registratienummers: AWB 10/2649 en 10/2650
4. Beslissing De rechtbank
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2010;
veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers Van Zuilekom en Noordzij in verband met de behandeling van de beroepen hebben gemaakt, tot een bedrag van E 874, te betalen door verweerder aan deze eisers;
bepaalt dat verweerder aan eisers Van Zuilekom en Noordzij het betaalde griffierecht ten bedrage van E 150 vergoedt en aan eisers [naam 4] het betaalde griffierecht van E 150 vergoedt.
.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbende, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Verzonden op: