RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummers: AWB 10/3413 en AWB 10/3437
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 13 oktober 2011
[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Doetinchem, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000]H67) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 15.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.214. Tevens is bij beschikking € 542 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het hiertegen ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2011 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Met dagtekening 29 oktober 2009 is aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil.
Bij brief van 13 oktober 2009 is aan eiser meegedeeld dat de aanslag die hij binnenkort zou ontvangen niet correct is en dat een navorderingsaanslag zou worden opgelegd om dit te herstellen.
Met dagtekening 6 februari 2010 is aan eiser voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Bij brief van 7 januari 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat de navorderingsaanslag wordt vernietigd.
Eiser heeft desgevraagd zijn beroep gehandhaafd voor zover hij een beroep heeft gedaan op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
In geschil is of verweerder een dwangsom heeft verbeurd op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom).
Voorts is in geschil of eiser recht heeft op een vergoeding van proceskosten.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt voorop dat voor zover het beroep nog betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang, nu verweerder volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen.
Uit de handhaving van het beroep uitsluitend ten aanzien van het beroep op de Wet dwangsom heeft de rechtbank verder afgeleid dat eiser het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingetrokken.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat zijn beroep op de Wet dwangsom geen betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar, maar op de beslissing op het verzoek om uitstel van betaling.
De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten dat de Wet dwangsom niet ziet op besluiten die op grond van de Invorderingswet worden genomen, de beslissing op het verzoek om uitstel van betaling in deze procedure niet aan de orde kan komen nu de rechter in belastingzaken niet bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de door de Ontvanger genomen invorderingsmaatregelen. Daarvoor bestaat een rechtsgang bij de civiele rechter.
De rechtbank is derhalve in zoverre onbevoegd.
De rechtbank stelt vast dat verweerder met de vernietiging van de uitspraak op bezwaar tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. In beginsel bestaat derhalve recht op een proceskostenvergoeding.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu in dit geval niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser heeft verzocht om verletkosten, maar dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat eiser geen inkomen heeft, zodat geen sprake is van verletkosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verder zijn de gestelde administratiekosten niet onderbouwd en vallen de kosten voor het onderbreken en hervatten van vakantie niet onder de limitatieve opsomming van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
- verklaart het beroep ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 niet-ontvankelijk;
- verklaart zich voor het overige onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De rechter is verhinderd
de uitspraak te tekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 13 oktober 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.