ECLI:NL:RBARN:2012:BV3434

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
30 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/128,129 en 130
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris afgewezen in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 30 januari 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend tegen mr. O.P.G. Vos, de rechter-commissaris in de strafzaken tegen de verzoekers. De verzoekers, waaronder N.V. gevestigd te Willemstad, voerden aan dat mr. Vos vooringenomenheid vertoonde in zijn opstelling tijdens de getuigenverhoren en in het rechtshulpverzoek dat hij aan de Verenigde Staten had gedaan. Dit verzoek had als doel om getuige T.W. [getuige] immuniteit te verlenen. De verzoekers stelden dat de formuleringen in het rechtshulpverzoek, zoals het gebruik van het woord 'proven', de verdenkingen tegen hen als bewezen feiten presenteerden, wat zou wijzen op vooringenomenheid van mr. Vos. De rechtbank oordeelde echter dat de zinsneden in het rechtshulpverzoek voor meerdere uitleg vatbaar zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de conclusie van vooringenomenheid konden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door mr. Vos gebruikte formuleringen niet tot de conclusie konden leiden dat er sprake was van vooringenomenheid. Ook de argumenten over de opstelling van mr. Vos tijdens de getuigenverhoren werden door de rechtbank verworpen, omdat de verzoekers geen concrete feiten hadden aangedragen die deze vooringenomenheid konden onderbouwen. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de beslissing was definitief, zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
zaaknummers: 12/128, 12/129 en 12/130
Beschikking van 30 januari 2012
inzake
[verzoeker1] N.V.,
gevestigd te Willemstad (Curaçao, Nederlandse Antillen)
advocaat mr. D. van der Landen te Amsterdam,
[verzoeker2],
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. A.E. van der Wal te Amsterdam,
[verzoeker3]
wonende te [woonplaats]
advocaat mr. D.R. Doorenbos te Amsterdam,
verzoekers tot wraking,
en
mr. O.P.G. Vos,
in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris in de strafzaken tegen [verzoeker1]., [verzoeker2] en [verzoeker3] (parketnummers 05/980046-05, 05/980048-05 en 05/980047-05).
1. De procedure
1.1. Bij schrijven van 27 januari 2012 hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Vos.
1.2. Bij schrijven van 30 januari 2012 heeft mr. Vos aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft hij zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3. Op 30 januari 2012 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Namens verzoekers zijn daar hun advocaten verschenen. Mr. Vos is eveneens verschenen en heeft verweer gevoerd. Voorts is het Openbaar Ministerie, in de hoedanigheid van de officieren van justitie mrs. J.H. van der Werff en V.S.T. Leenders, verschenen.
2. De feiten
2.1. Op 12 mei 2011 is T.W. [getuige] (hierna: [getuige]) in de Verenigde Staten als getuige gehoord in het zogenoemde James-dossier, waarbij hij zich onder meer heeft beroepen op het vijfde amendement van de Amerikaanse grondwet. Tijdens dit verhoor is de mogelijkheid ter sprake gekomen om door middel van een rechtshulpverzoek aan de VS te vragen om immuniteit van [getuige]. Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens bij brief aan de raadsman van [getuige] laten weten dat het door middel van een rechtshulpverzoek aan de VS om immuniteit voor [getuige] had gevraagd. [getuige] heeft het OM gesommeerd het rechtshulpverzoek in te trekken wegens strijd met punt 4 van de tussen [getuige] en het OM gesloten transactieovereenkomst. Nadat het OM dit heeft geweigerd heeft [getuige] bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, sector Civiel recht, onder meer gevorderd dat deze het OM zal verbieden het immuniteitsverzoek of een andersoortig rechtshulpverzoek over [getuige] en het James-dossier naar de VS te sturen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen. Dit vonnis is in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag op 11 oktober 2011 bekrachtigd.
2.2. Bij brieven van 2 november 2011 en 17 november 2011 heeft het OM de rechter-commissaris, mr. Vos, verzocht een dergelijk rechtshulpverzoek in te dienen. Mr. Vos heeft deze verzoeken afgewezen.
2.3. Op 20 december 2011 heeft rechtbank Arnhem, sector Strafrecht, de rechter-commissaris, mr. Vos, verzocht op korte termijn aan de VS een immuniteitsverzoek te doen teneinde [getuige] – vòòr 1 maart 2012 – als getuige te kunnen horen.
2.4. Mr. Vos, heeft daarop een rechtshulpverzoek aan de VS gedaan waarin wordt verzocht om [getuige] immuniteit te verlenen voor de in dat verzoek genoemde feiten. In het rechtshulpverzoek staan onder meer de volgende passages vermeld:
Par. 4:
“I would request the competent authorities of the United States of America to grant immunity to mr. [getuige] with respect to the criminal offences, as proven in the James file described above and/or in the settlement concluded with him (…) insofar as these result in punishable offences under American law.”
Par. 9:
“It goes without saying that insofar as you need further information about the role of and/or the involvement of (other) American citizens, or about the place at which the offences in this investigation were committed, I am prepared to supply this.”
2.5. Op 26 januari 2012 werd aan mr. Van der Landen een kopie van het rechtshulpverzoek ter hand gesteld. Op 27 januari 2012 hebben verzoekers het nu voorliggende wrakingsverzoek ingediend.
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1 Verzoekers stellen dat in het rechtshulpverzoek - als gevolg van de door mr. Vos gekozen bewoordingen - de jegens de verzoekers bestaande verdenkingen als bewezen feiten worden gepresenteerd. Dit zijn uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat mr. Vos jegens de verzoekers vooringenomenheid koestert althans dat de bij hen bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Zij voeren daartoe het volgende aan.
- Het woord “proven” in par. 4 van het rechtshulpverzoek kan niet anders worden geïnterpreteerd dan dat bewezen zou zijn dat [getuige] zich aan de in de transactieovereenkomst opgenomen feiten heeft schuldig gemaakt.
- Ook door de zinsnede in par. 9 van het rechtshulpverzoek “the offences in this investigation were committed” wordt het tenlastegelegde zonder enig voorbehoud als bewezen feit gepresenteerd.
- Gelet op de nauwe samenhang tussen de verwijten aan [getuige] en de verwijten aan de verzoekers ([getuige] zou de tenlastegelegde feiten primair hebben begaan als feitelijk leidinggever van [verzoeker1], waarbij [verzoeker1 en 2] medepleger zouden zijn en ook overigens samen met [getuige] een criminele organisatie zouden hebben gevormd) raakt de kennelijke vooringenomenheid van mr. Vos ten aanzien van [getuige] ook verzoekers.
Voorts stellen verzoekers dat los van het voorgaande reeds groeiende twijfel aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van mr. Vos is ontstaan door zijn opstelling tijdens de getuigenverhoren. Daartoe is aangevoerd dat het merendeel van hun onderzoekswensen is afgewezen en dat aan de getuigen die wel mogen worden gehoord regelmatig niet de vragen kunnen worden gesteld die verzoekers willen stellen om zich effectief te kunnen verdedigen.
3.2. Mr. Vos voert verweer en stelt hiertoe het volgende.
- Mr. Vos kreeg van de rechtbank de opdracht om in een zeer kort tijdsbestek het immuniteitsverzoek in te dienen. Het OM heeft hem in het kader van de uitvoering van deze opdracht een conceptverzoek in het Engels toegestuurd. Vanwege de enorme tijdsdruk heeft hij zijn verzoek gemaakt aan de hand van Engelse tekstblokken uit het conceptverzoek van het OM, aangevuld met Nederlandse tekstblokken die door hem zelf zijn toegevoegd. Hij heeft ook aan de verdediging kenbaar gemaakt dat hij van het conceptverzoek van het OM gebruik zou maken. Het aldus samengestelde verzoek heeft hij ter vertaling naar een tolk gestuurd en mede verzocht het Engels van de door hem overgenomen Engelse tekstblokken te checken.
- De onder par. 4 en 9 opgenomen passages heeft hij overgenomen van het in het Engels gestelde conceptverzoek van het OM.
- Hij heeft het tekstblok van par. 4 gelezen als een algemeen immuniteitsverzoek voor al het mogelijke dat voor de getuige uit het dossier en de settlement zou kunnen voortvloeien. De zinsnede “as proven” heeft hij in die zin gelezen dat het begrip “as” begrepen moet worden als “voor zover” bewezen en beschreven in het James dossier en/of in de tot stand gekomen settlement. Van de inhoud van die settlement heeft hij bij het opstellen van het rechtshulpverzoek geen kennis genomen.
- Het is evident dat de zaak nog onder de rechter is en dat er dus nog niets is bewezen.
- Mr. Vos herkent de stelling, dat de verdediging regelmatig niet de gewenste vragen kan stellen aan getuigen, niet.
4. De beoordeling
De ontvankelijkheid van verzoekers
4.1. Volgens artikel 513 Wetboek van Strafvordering moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. De rechtbank constateert dat het wrakingsverzoek is gedaan op 27 januari 2012, één dag nadat een kopie van het rechtshulpverzoek aan mr. Van der Landen ter hand is gesteld.
4.2. Verzoekers hebben uiteengezet dat nadat mr. Van der Landen het rechtshulpverzoek heeft ontvangen hij dit niet meteen heeft kunnen bestuderen aangezien direct na ontvangst daarvan de verhoren zijn aangevangen, welke tot het einde van de dag hebben geduurd. Eerst de volgende ochtend heeft hij het rechtshulpverzoek bestudeerd en overleg gepleegd met zijn collega’s, mr. Van der Wal en mr. Doorenbos. Vanwege het tijdsverschil met Curaçao kon mr. Van der Landen pas aan het einde van de middag met zijn cliënt overleggen, waarna het wrakingsverzoek is ingediend.
4.3. De rechtbank is, gelet op de hiervoor uiteengezette gang van zaken, van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan, zodat verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek. Aan verzoekers en hun advocaten moet tijd worden gegund voor de bestudering van het rechtshulpverzoek, collegiaal overleg en overleg met cliënt(en). Ook is de tijd die daarmee gemoeid is geweest niet zo lang dat zij daarmee het recht op een inhoudelijke behandeling van het verzoek hebben verspeeld.
Inhoudelijk
4.4. Gelet op artikel 512 Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.5. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.6. Het rechtshulpverzoek is geschreven om te bewerkstelligen dat aan getuige [getuige] - welke getuige zowel het OM als de verzoekers willen horen - door de VS immuniteit wordt verleend. Uit een dergelijk verzoek kan in beginsel geen vooringenomenheid van mr. Vos jegens verzoekers worden afgeleid. Bijzondere omstandigheden die dat in dit geval anders maken hebben zich niet voorgedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het begrijpelijk dat mr. Vos, nu hij bij het opstellen van het rechtshulpverzoek niet op de hoogte was van de inhoud van de settlement (transactieovereenkomst), het verzoek ruim heeft geformuleerd. De rechtbank stelt verder vast dat de zinsneden “as proved” en “were committed”, zoals blijkt uit de door verzoekers, het OM en mr. Vos ter zitting overgelegde uitdraaien uit de Van Dale, voor meerdere uitleg vatbaar zijn, waaronder ook de uitleg waarvan mr. Vos bij het opstellen van het rechtshulpverzoek is uitgegaan. Ook is de rechtbank van oordeel dat deze zinsneden in de context van het rechtshulpverzoek moeten worden bezien. Al deze feiten en omstandigheden in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de door mr. Vos gebruikte formuleringen in par. 4 en 9 van het rechtshulpverzoek, niet tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van vooringenomenheid jegens verzoekers.
4.7. Ook de grief van verzoekers dat de vooringenomenheid van mr. Vos zou blijken uit zijn opstelling tijdens de getuigenverhoren kan niet slagen. Concrete feiten en omstandigheden waaruit deze vooringenomenheid zou kunnen worden afgeleid zijn door verzoekers niet aangevoerd. De stelling van verzoekers dat het merendeel van hun onderzoekswensen is afgewezen en dat aan de getuigen die wel mogen worden gehoord regelmatig niet de vragen kunnen worden gesteld die verzoekers willen stellen om zich effectief te kunnen verdedigen is daartoe, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, onvoldoende.
4.8. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well, N.K. van den Dungen-Dijkstra en L.B.M. Klein Tank in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.C.C. van den Bosch en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.