Parketnummer : 05/900479-11
Datum zitting : 8 februari 2012
Datum uitspraak : 22 februari 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum en -plaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. L.C. Visser, advocaat te Rotterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2010 tot en met 21 juni 2011 te Culemborg, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 8 februari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. L.C. Visser, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 1 januari 2011 tot en met 15 juni 2011 is op verschillende tijdstippen cocaïne verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd te Culemborg. De afnemers [naam1], [naam2] en [naam3] bestelden de cocaïne via de telefoon, meestal via telefoonnummer 06-[nummer1] of 06-[nummer2]. Ze namen de cocaïne af van twee dealers die met elkaar samenwerkten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit voor de periode van 15 september 2010 tot en met 15 juni 2011.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij voert hiertoe het volgende aan.
Uit de getapte telefoongesprekken blijkt niet dat verdachte betrokken was bij de deals die via de getapte telefoonlijnen gesloten zijn. De stemherkenning met betrekking tot de getapte telefoongesprekken kan niet gebruikt worden als bewijs. De wijze waarop de stemherkenning tot stand is gekomen blijkt niet uit het dossier en deze methode is dan ook niet toetsbaar.
De stemherkenning is bovendien niet betrouwbaar, wellicht lijken de stemmen van [naam] en [verdachte] heel erg op elkaar.
Ook de inhoud van de getapte gesprekken is niet belastend ten opzichte van de verdachte, zijn naam wordt in de uitgewerkte gesprekken niet genoemd.
De raadsman is voorts van mening dat de cameraobservaties niet gebruikt kunnen worden als bewijs. Het dossier bevat geen processen-verbaal betreffende de herkenning van de verdachte door verbalisanten en deze herkenning is dan ook niet toetsbaar.
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat, indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, de bewezenverklaarde periode bepaald dient te worden op 1 januari 2011 tot en met 21 juni 2011. De raadsman voert daartoe aan dat de verklaringen van de afnemers omtrent de periode waarbinnen zij cocaïne bij verdachte hebben afgenomen in verband met hun drugsgebruik niet betrouwbaar zijn.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het tenlastelegde feit:
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe het volgende overwogen.
Herkenning door afnemers
Het dossier bevat verklaringen van verschillende personen die zeggen dat zij de afgelopen periode regelmatig cocaïne hebben afgenomen. Afnemers [naam1] , [naam2] , [naam3] , [naam4] , [naam5] , [naam6] en [naam7] wijzen bij een fotoconfrontatie de persoon op foto 2 aan als hun leverancier van cocaïne. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de persoon op foto 2 is.
Telefoontap
De politie heeft vanaf 29 april tot 19 mei 2011 en van 24 mei tot 20 juni 2011 een tap geplaatst op telefoonnummer 06-[nummer1] en van 21 maart 2011 tot 20 juni 2011 op telefoonnummer 06-[nummer2]. Twee verschillende verbalisanten herkennen in een aantal gesprekken, betreffende cocaïnedeals, de stem van één van de gebruikers van deze nummers. Zij verklaren dat dit met 100% zekerheid de stem van verdachte betreft. Daarnaast is door [naam], jeugd interventie medewerker, een gesprek gevoerd met verdachte op één van deze nummers. Zij weet zeker dat ze verdachte aan de lijn heeft gehad. Zowel [naam] als verbalisanten kennen verdachte goed. Gezien het voorgaande acht de rechtbank de stemherkenning in de getapte gesprekken betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Observaties
In de periode van 10 juni 2011 tot 16 juni 2011 heeft de politie camera-observaties gedaan. De camera’s waren gericht op de[adres]es], zijnde de woning van de medeverdachte en op het [adres] achter het Esso benzinestation in Culemborg.
Op 10 juni 2011 doet afnemer [naam4] via telefoonnummer 06-[nummer1] een bestelling. Het observatieteam ziet vlak daarna dat [naam4] een korte ontmoeting heeft met een man. Deze man wordt door twee politieambtenaren herkend als verdachte.
Op 15 juni 2011 doet iemand via sms een bestelling op telefoonnummer 06-[nummer1]. Een paar minuten later ziet een observatieteam van de politie dat een persoon, die door de verbalisanten herkend wordt als verdachte, een korte ontmoeting heeft met een man. Deze man wordt later aangehouden en dit blijkt te zijn: G.M. [naam8]. [naam8] bekent regelmatig cocaïne te kopen bij twee Marokkaanse jongens. Hij haalt de drugs in Culemborg achter de Esso. [naam8] heeft bij zijn aanhouding 6 sealtjes bij zich die in beslag worden genomen. De inhoud van een aantal van deze sealtjes bleek na testen cocaïne te zijn.
In de processen-verbaal van de observaties is vermeld dat verdachte herkend wordt door de verbalisanten. Verdachte heeft niet betwist dat hij degene is die op de betreffende beelden te zien is. Anders dan de raadsman heeft gesteld ziet de rechtbank dan ook geen reden waarom de beelden met betrekking tot de observaties niet gebruikt zouden mogen worden voor het bewijs.
Bankpassen
Afnemer [naam1] heeft verklaard dat hij zijn bankpas aan één van zijn dealers als onderpand heeft gegeven. Deze pas wordt aangetroffen in de woning van verdachte. Ook het bankpasje van afnemer [naam2], die zijn pasje ongeveer een half jaar kwijt zegt te zijn , wordt in de woning van verdachte aangetroffen .
Conclusie
Zeker nu verdachte geen verklaring heeft afgelegd die een andere aannemelijke uitleg geeft aan bovenstaande feiten, leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat verdachte één van de mannen is waar de afnemers in het dossier hun cocaïne van kochten.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank de tenlastegelegde feiten bewezen voor een periode van 9 maanden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De periode waarover de afnemers cocaïne afgenomen hebben van verdachte verschilt per afnemer, De meeste afnemers weten de periode ook niet meer exact te noemen maar geven een schatting van die periode. Drie afnemers, te weten [naam1] , [naam3] en [naam6] verklaren een jaar of langer cocaïne afgenomen te hebben. Een vierde afnemer, [naam2] zegt dat hij 7 à 8 maanden cocaïne van zijn dealer heeft afgenomen, voor het laatst een half jaar geleden. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat verdachte in ieder geval gedurende 9 maanden het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 15 september 2010 tot en met 15 juni 2011 te Culemborg, tezamen en in vereniging met een ander meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 1 van de Opiumwet, meermalen gepleegd.’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat de rechtbank een lagere straf dient op te leggen aangezien een kortere pleegperiode bewezen kan worden verklaard dan de periode waar de officier van justitie vanuit gaat.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 13 januari 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende 9 maanden samen met een ander gehandeld in cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. De mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veel overlast en schade om deze drugs te kunnen bekostigen. Om deze redenen dient tegen de handel in harddrugs krachtig te worden opgetreden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor vergelijkbare feiten. Ook houdt de rechtbank, meer dan de officier van justitie, rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
Aangezien verdachte niet heeft meegewerkt aan een rapportage van de reclassering en ook overigens geen informatie heeft verstrekt met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden, kan de rechtbank deze ook niet meewegen in haar overwegingen ten aanzien van de op te leggen sanctie.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 1 jaar passend en geboden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. M. van der Linde als voorzitter, mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Elferink-van Vliet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2012.