zaaknummer / rolnummer: 225542 / KG ZA 12-44
Vonnis in kort geding van 22 februari 2012
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OVERBETUWE,
zetelend te Elst, gemeente Overbetuwe,
eiseres,
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon, bijgestaan door mr. drs. ing. A.P.G. Hendrix.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de gemeente
- de pleitaantekeningen van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De gemeente ontwikkelt ter realisering van het bestemmingsplan “Zuidtangent” een nieuwe verbindingsweg tussen het zuidelijk deel van de kern van Elst en het bedrijventerrein De Aam. Deze zogenaamde Zuidtangent, met als toekomstige naam “Olympiasingel”, verbindt de Rijksweg Zuid met de Industrieweg Oost op het bedrijventerrein De Aam, waarbij het spoor gekruist wordt door de aanleg van een viaduct. Daarnaast voorziet het werk in bijkomende voorzieningen als ontsluitingen, groenvoorzieningen en water(berging).
2.2. Het bestemmingsplan “Zuidtangent” (hierna: het bestemmingsplan) is door de raad van de gemeente Overbetuwe vastgesteld op 28 oktober 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 11 juni 2008. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2010 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
2.3. In verband met de uitvoering van het bestemmingsplan heeft de raad van de gemeente Overbetuwe bij besluit van 27 januari 2009 een aantal percelen en perceelsgedeelten ter onteigening aangewezen. Dit besluit is bij Koninklijk Besluit van 25 september 2009, no. 09.002662, gepubliceerd in de Staatscourant van 9 november 2009, nr. 17033, goedgekeurd, onder andere ten aanzien van de aan [gedaagde] in eigendom toebehorende perceelsgedeelten, te weten:
- [kadastrale gegevens]
samen thans deeluitmakende van de percelen [nummers], hierna te noemen: de perceelsgedeelten.
2.4. Op 16 juni 2010 heeft de gemeente een onteigeningsprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Bij (tussen)vonnis van 11 augustus 2010 is de vervroegde onteigening uitgesproken van de perceelsgedeelten met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling. Dit vonnis is een vonnis als bedoeld in artikel 54i Onteigeningswet (hierna: Ow).
2.5. Op 19 augustus 2010 is namens [gedaagde] ter griffie van deze rechtbank een verklaring als bedoeld in artikel 54l lid 1 jo. artikel 52 lid 2 Ow afgelegd, inhoudende dat [gedaagde] beroep in cassatie instelde tegen het vonnis van 11 augustus 2010.
2.6. De cassatiedagvaarding is op 5 oktober 2010 aan de gemeente betekend. Deze betekening heeft niet plaatsgevonden binnen de door artikel 54l lid 1 Ow gestelde termijn.
2.7. Bij brief van 23 september 2010 heeft de gemeente de griffie van de Hoge Raad verzocht haar te bevestigen dat de cassatiedagvaarding niet binnen de daarvoor gestelde termijn bij de Hoge Raad is aangebracht en dat bijgevolg het onteigeningsvonnis van 11 augustus 2010 kracht van gewijsde heeft verkregen. De gemeente heeft daarop het onteigeningsvonnis van 11 augustus 2010 retour ontvangen met daarop de verklaring van de griffier van de Hoge Raad van 8 oktober 2010 dat “uit de te zijner griffie gehouden wordende registers tot op heden niet blijkt dat cassatie is aangetekend tegen het vorenstaande vonnis”.
2.8. De gemeente heeft bij brief van 18 oktober 2010 de griffie van deze rechtbank verzocht om, mede gelet op de verklaring van de griffier van de Hoge Raad, een verklaring af te geven dat het vonnis van 11 augustus 2010 gezag van gewijsde heeft verkregen. Bij brief van 1 november 2010 heeft de griffier van deze rechtbank de gemeente bericht dat het vonnis van 11 augustus 2010 door het instellen van cassatie (nog) niet in kracht van gewijsde is gegaan en verwezen naar artikel 54m lid 2 Ow.
2.9. Bij arrest van 20 mei 2011 heeft de Hoge Raad [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep en in rechtsoverweging 3.3 onder meer overwogen:
“Nu de bij art. 54l bepaalde termijn van twee weken in dit geval op 8 september 2010 is verstreken zonder dat betekening van de cassatieverklaring en dagvaarding hadden plaatsgevonden, heeft het vonnis van vervroegde onteigening op 9 september 2010 kracht van gewijsde gekregen, in de woorden van art. 54m: gezag van gewijsde verkregen, met alle in art. 54m geregelde gevolgen van dien.”
2.10. Bij eindvonnis van deze rechtbank van 7 december 2011 is de schadeloosstelling voor [gedaagde] voor de onteigening van de aan hem in eigendom toebehorende perceelsgedeelten vastgesteld op € 125.595,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
2.11. Op 21 december 2011 is namens [gedaagde] ter griffie van deze rechtbank een verklaring afgelegd, inhoudende dat [gedaagde] beroep in cassatie instelde tegen het eindvonnis van 7 december 2011.
2.12. Bij brief van 22 december 2011 heeft de gemeente [gedaagde] via diens advocaat verzocht mee te werken aan het (vervroegd) in gebruik geven van de onteigende perceelsgedeelten en het bankrekeningnummer te verstrekken waarnaar bij wijze van voorschot de bij het eindvonnis van 7 december 2011 bepaalde schadeloosstelling en overige kosten konden worden overgemaakt. [gedaagde] heeft op deze brief niet gereageerd.
2.13. Bij deurwaardersexploot van 13 januari 2012 heeft de gemeente [gedaagde] betaling van de door de rechtbank vastgestelde schadeloosstelling en de overige kosten aangeboden.
2.14. Bij aangetekende brief van 16 januari 2012 heeft de gemeente [gedaagde] gesommeerd de gemeente uiterlijk 18 januari 2012 12.00 uur schriftelijk te bevestigen dat de gemeente de betreffende perceelsgedeelten vrij en onbezwaard in gebruik kan nemen teneinde een aanvang te maken met de uitvoering van de werkzaamheden op het onteigende.
2.15. Bij brief van 19 januari 2012 heeft de adviseur van [gedaagde] de gemeente onder meer meegedeeld dat [gedaagde] de grond niet vervroegd in gebruik zal geven aan de gemeente.
2.16. Bij brief van 17 januari 2012, ontvangen per fax op 23 januari 2012, heeft [gedaagde] de gemeente onder meer te kennen gegeven de door de rechtbank vastgestelde schadeloosstelling niet in ontvangst te willen nemen zolang het vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan.
2.17. De cassatiedagvaarding is op 31 januari 2012 aan de gemeente betekend. [gedaagde] heeft daarmee tijdig, binnen de door artikel 53 lid 1 Ow gestelde termijn cassatie ingesteld tegen het eindvonnis van 7 december 2011.
3.1. De gemeente vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen om de bij dagvaarding sub 2 genoemde perceelsgedeelten met de zijnen en al het zijne binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, te ontruimen en ontruimd te houden, deze perceelsgedeelten aan de gemeente in gebruik te geven en te dulden dat deze perceelsgedeelten voorafgaand aan de inschrijving van het vonnis van 11 augustus 2010 door de gemeente worden gebruikt ter uitvoering van het werk waarvoor onteigend is en na gereedkomen van het werk in gebruik worden genomen, primair met machtiging de ontruiming zelf te bewerkstelligen zo nodig met behulp van de sterke arm en subsidiair op straffe van een dwangsom. De gemeente vordert voorts [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gemeente legt in essentie aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig handelt door hangende het cassatieberoep tegen het eindvonnis van 7 december 2011 niet in te stemmen met de gevorderde ingebruikname en aldus de voortgang van de werkzaamheden ter realisatie van de verbindingsweg “Zuidtangent” te blokkeren. De gemeente voert daartoe het volgende aan. Bij (tussen)vonnis van 11 augustus 2010 (hierna ook: het onteigeningsvonnis) is door deze rechtbank de vervroegde onteigening uitgesproken van de perceelsgedeelten die eigendom zijn van [gedaagde]. Het vonnis dient binnen twee maanden nadat het onherroepelijk is geworden te worden ingeschreven in het Kadaster. Door de inschrijving gaat de eigendom van de perceelgedeelten over op de gemeente en kan zij over de gronden beschikken. Inschrijving van het onteigeningsvonnis binnen die twee maanden na het onherroepelijk worden van dat vonnis was echter niet mogelijk, om redenen die buiten de invloedsfeer van de gemeente liggen. [gedaagde] heeft tegen het onteigeningsvonnis te laat cassatieberoep ingesteld. De gemeente heeft daarop de griffie van deze rechtbank verzocht een verklaring af te geven dat het onteigeningsvonnis kracht van gewijsde had verkregen. Die verklaring is door de rechtbank hangende het cassatieberoep niet afgegeven. Bij arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2011 is [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep en is bepaald dat het onteigeningsvonnis op 9 september 2010 gezag van gewijsde heeft verkregen ‘met alle in artikel 54m geregelde gevolgen van dien’. Na het arrest van de Hoge Raad was het voor de gemeente echter niet mogelijk het onteigeningsvonnis in te schrijven omdat de in artikel 54m lid 2 Ow bepaalde termijn van twee maanden nadat het vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen was verstreken en de gemeente niet in het bezit was van de voor inschrijving op grond van artikel 54n lid 1 sub 1 Ow vereiste verklaring van de griffier van de rechtbank. Inschrijving van het onteigeningsvonnis kan nu pas plaats vinden samen met het eindvonnis waarbij omtrent de schadeloosstelling is beslist. Op 7 december 2011 is eindvonnis gewezen. [gedaagde] heeft daartegen op 31 januari 2012 tijdig cassatieberoep ingesteld. Dit betekent dat het eindvonnis niet onherroepelijk is en dat van eigendomsovergang door middel van inschrijving van het vonnis voorlopig geen sprake zal zijn. De gemeente ziet zich daarom thans genoodzaakt ingebruikname van de perceelsgedeelten te vorderen om tijdig de werkzaamheden te kunnen voltooien waarvoor onteigend is. Wachten tot het eindvonnis in kracht van gewijsde is gegaan zal aanzienlijke vertraging van het project met zich brengen en leidt tot overlast voor de bewoners en aanzienlijke extra financiële lasten voor de gemeente, onder meer bestaande uit stagnatiekosten die vergoed dienen te worden aan de aannemer. De gemeente stelt zich op het standpunt dat bij vervroegde ingebruikname van de perceelsgedeelten het maatschappelijk belang dat zij behartigt aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij het voorkomen van een inbreuk op zijn eigendomsrecht.
4.2. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang van de gemeente betwist. Kort samengevat komt zijn betoog erop neer dat de gemeente geen (spoedeisend) belang heeft bij haar vordering omdat er nog andere obstakels zijn die integrale uitvoering van het project verhinderen zodat spoedige ingebruikname van de perceelsgedeelten van [gedaagde] niet nodig is en er geen extra financiële lasten te verwachten zijn die niet door de gemeente zelf zijn veroorzaakt doordat zij onvoorwaardelijk en tegen beter weten in met een aannemer heeft gecontracteerd.
4.3. Met betrekking tot het vereiste spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat de gemeente heeft aangevoerd dat zij een maatschappelijk belang heeft om de realisatie van de Zuidtangent zo spoedig mogelijk af te wikkelen omdat het een omvangrijk project is dat van grote invloed is op de verkeerssituatie in de gemeente. Daarnaast is spoedige ingebruikname van de gronden nodig vanwege de aanzienlijke extra financiële lasten die te verwachten zijn indien uitvoering van het project wordt vertraagd. De gemeente heeft naar haar zeggen bij de voorbereiding van de definitieve uitvoeringswerkzaamheden reeds rekening gehouden met de omstandigheid dat zij niet tijdig over de gronden van [gedaagde] zou kunnen beschikken door de uitvoeringswerkzaamheden ter plaatse van het perceel van [gedaagde] in tweeën te splitsen. Daardoor is het werk duurder aanbesteed. Ondanks deze extra fasering dient de planning opnieuw te worden aangepast, omdat de gemeente nog steeds niet kan beschikken over de onderhavige gronden. Vanwege die aanpassing zal de gemeente naar haar zeggen de stagnatiekosten van de aannemer moeten vergoeden. Deze stellingen zijn door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet daarop, heeft de gemeente het spoedeisend belang bij haar vordering voldoende aannemelijk gemaakt.
4.4. Inhoudelijk overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge de Onteigeningswet gaat de eigendom van een onroerende zaak eerst over op de onteigenende partij door inschrijving in het kadaster van het in kracht van gewijsde gegane onteigeningsvonnis. Uit het systeem van de Onteigeningswet, in het bijzonder artikel 54m Ow, volgt dat in een geval als dit, waarin de onteigening krachtens artikel 54i Ow vervroegd is uitgesproken met bepaling van een voorschot op de nader vast te stellen schadeloosstelling, die inschrijving in het kadaster moet gebeuren binnen twee maanden nadat het vonnis gezag van gewijsde heeft gekregen. Indien de onteigenende partij deze termijn laat verlopen, kan de onteigening pas worden ingeschreven nadat ook het latere vonnis, waarbij de schadeloosstelling definitief wordt vastgesteld, is gewezen en in kracht van gewijsde is gegaan.
In dit geval is het vervroegde onteigeningsvonnis niet tijdig ingeschreven. Het onteigeningsvonnis van 11 augustus 2010 heeft door het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2011 alsnog op 9 september 2010 kracht van gewijsde gekregen. Inschrijving van dit onteigeningsvonnis binnen de in artikel 54m Ow gestelde termijn van twee maanden nadat het vonnis gezag van gewijsde heeft gekregen, was na deze uitspraak van de Hoge Raad niet meer mogelijk. Die twee maanden termijn was immers al lang verstreken. Destijds, toen de termijn nog liep, was inschrijving van het vonnis ex artikel 54n lid 1 Ow niet mogelijk, omdat de op grond van artikel 25 lid 1, aanhef en onder a, van de Kadasterwet vereiste verklaring van de griffier van de rechtbank ontbrak. De gemeente heeft de griffier wel tijdig gevraagd om een dergelijke verklaring af te geven, maar de griffier heeft dat geweigerd. Deze weigering was in overeenstemming met de destijds geldende praktijk en rechtsopvatting bij de rechtbank. Inmiddels heeft de Hoge Raad een nader verduidelijkend arrest gewezen (d.d. 14 oktober 2011, LJN BQ7056) waaruit volgt dat die rechtsopvatting onjuist was. Uit dit recente arrest volgt dat de griffier de bedoelde verklaring op het verzoek van de gemeente onverwijld had moeten afgeven. Indien de griffier dat na het verzoek van de gemeente van 18 oktober 2010 zou hebben gedaan, dan had de gemeente het vonnis ruimschoots op tijd kunnen inschrijven. Het feit dat de griffier dat niet heeft gedaan, kan niet aan de gemeente worden toegerekend.
Thans kan dus de inschrijving van het onteigeningsvonnis alleen plaats vinden samen met het onherroepelijk geworden eindvonnis waarbij omtrent de schadeloosstelling is beslist. Op 7 december 2011 is dit eindvonnis gewezen. Nu daartegen echter tijdig cassatie is ingesteld zal van eigendomsovergang voorlopig geen sprake kunnen zijn.
Op dit moment kan de gemeente de eigendom van de perceelsgedeelten niet, althans niet zonder medewerking van [gedaagde], verwerven.
4.5. Toewijzing van de gevorderde ontruiming en ingebruikgeving komt neer op een ingrijpende inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde]. Ter beantwoording van de vraag of een dergelijke verstrekkende vordering toewijsbaar is, zijn de volgende aspecten van belang:
I. wat zou het gevolg zijn van de eventuele vernietiging in cassatie van het eindvonnis van 7 december 2011?
II. wat zijn in concreto de gevolgen voor [gedaagde] van de gevorderde ingebruikneming en welk belang heeft hij bij de handhaving van zijn eigendomsrecht?
III. heeft de gemeente, na afweging van de wederzijdse belangen van partijen, een voldoende zwaarder wegend belang bij de gevorderde ingebruikneming?
4.6. ad I
Indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat het eindvonnis van 7 december 2011 zal worden gecasseerd en ter verdere behandeling zal worden verwezen, moet worden aangenomen dat uitsluitend de hoogte van de schadeloosstelling en niet de onteigening zelf ter discussie staat. Immers, het onteigeningsvonnis heeft bij arrest van de Hoge Raad d.d. 20 mei 2011 kracht van gewijsde gekregen. De onteigening is dus onherroepelijk. Eventuele vernietiging van het eindvonnis van 7 december 2011 heeft geen gevolg voor de onteigening, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat [gedaagde] de eigendom van de perceelsgedeelten hoe dan ook zal gaan verliezen. Dit zou slechts anders zijn indien kan worden aangenomen dat de gemeente alsnog afziet van haar voornemen tot eigendomsverkrijging, maar hiervoor bestaan geen aanwijzingen en dit ligt, gezien het gevorderde stadium van de wegwerkzaamheden, geenszins voor de hand.
4.7. ad II
Aangezien onvermijdelijk lijkt dat [gedaagde] de eigendom van de perceelsgedeelten uiteindelijk zal verliezen, is het gevolg voor [gedaagde] van de gevorderde vervroegde ingebruikneming slechts dat hij eerder het gebruik van de onteigende perceelsgedeelten verliest dan na afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep. Bij de behandeling van het kort geding is echter duidelijk geworden dat [gedaagde] de onteigende perceelsgedeelten al een aantal jaren niet meer zelf gebruikt. Hij heeft de percelen immers tezamen met andere percelen (geliberaliseerd) verpacht, laatstelijk tegen een pachtprijs van € 20.574,00 per jaar, lopend tot en met 30 november 2012. Het gaat om een totaal van 6.85.80 hectaren, waarvan 0.61.63 hectare is onteigend. Het belang van [gedaagde] bij het voortgezet gebruik is derhalve, voorshands geoordeeld, slechts een vermogensrechtelijk belang. Bij vervroegde ingebruikneming van de onteigende perceelsgedeelten door de gemeente zal [gedaagde] naar verwachting een gedeelte van de overeengekomen pachtprijs derven.
4.8. Ten aanzien van dit vermogensrechtelijk belang overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge artikel 40a Ow de peildatum waarnaar de schadeloosstelling wordt bepaald, gefixeerd wordt op de datum van het eindvonnis, te weten 7 december 2011. Dat betekent dat de schadeloosstelling is gebaseerd op het verlies van de perceelsgedeelten per 7 december 2011 en dat voor alle nadien te lijden nadeel in beginsel geen andere vergoeding in aanmerking komt dan de wettelijke rente over de schadeloosstelling van artikel 55 lid 3 Ow. De na het eindvonnis gesloten (nieuwe c.q. verlengde) pachtovereenkomst maakt dat niet anders. Deze is aan te merken als een verandering in de zin van artikel 39 Ow, waarop bij de berekening van de schadevergoeding niet wordt gelet. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, kan voorshands ervan worden uitgegaan dat de wettelijke rente over de (eventueel nog aan te passen) schadeloosstelling van € 125.595,00 ruimschoots of althans voldoende opweegt tegen de te verwachten derving van een gedeelte van de pachtsom. Hierbij moet worden vermeld dat de gemeente heeft aangeboden de vastgestelde schadeloosstelling in afwachting van de uitkomst van het cassatieberoep, bij wijze van voorschot op de uiteindelijke schadeloosstelling te betalen, zodat [gedaagde] beschikt over een vergoeding voor het nadeel dat hij door het verlies van de zaak lijdt, maar [gedaagde] heeft geweigerd dat voorschot in ontvangst te nemen. Indien na eventuele cassatie en verwijzing komt vast te staan dat de gemeente een hogere schadevergoeding aan [gedaagde] dient te betalen, staat de gemeente daarvoor in, zo heeft zij ter zitting verklaard.
Op grond van het een en ander gaat de voorzieningenrechter vooralsnog ervan uit dat de inkomstenderving van [gedaagde] wordt gedekt door de wettelijke rente dan wel de dadelijke terbeschikkingstelling van de door de rechtbank vastgestelde schadeloosstelling.
4.9. ad III
Tegenover het hiervoor geschetste vermogensrechtelijk belang van [gedaagde] heeft de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt dat met de aanleg van de nieuwe verbindingsweg in het kader van de realisering van het bestemmingsplan Zuidtangent, een aanzienlijk maatschappelijk en publiek belang is gemoeid. Het gaat om een belangrijke ontsluitingsweg die van grote invloed is op de afwikkeling van het verkeer van en naar de kern van Elst. Het centrum van Elst wordt door de aanleg van de Zuidtangent ontlast, er is minder sluipverkeer door de woonwijken en de bereikbaarheid van de industrieparken de Aam en de Merm wordt belangrijk verbeterd. Toetsing en erkenning van dat belang volgt ook uit de goedkeuring van het onteigeningsbesluit door de Kroon en uit de beslissing tot vervroegde onteigening van deze rechtbank. Indien met de voltooiing van het project gewacht dient te worden tot een eindvonnis - dat uitsluitend nog betrekking heeft op de hoogte van de schadeloosstelling - gezag van gewijsde heeft verkregen, zal die voltooiing aanzienlijke vertraging oplopen. De overlast voor het verkeer als gevolg van de bouwwerkzaamheden zal daardoor worden verlengd. Beperking van de duur van die overlast is eveneens aan te merken als een relevant maatschappelijk belang. Dat er kennelijk nog een aantal knelpunten zijn die door de gemeente bij de realisatie van het project moeten worden opgelost, zoals [gedaagde] heeft betoogd, doet daaraan niet af. De gemeente heeft onweersproken gesteld dat de uitvoeringswerkzaamheden inmiddels zo ver gevorderd zijn dat de oost- en westzijde van de Zuidtangent nagenoeg gereed zijn. Volgens de (reeds aangepaste) planning van de aannemer dient op 20 februari 2012 een aanvang te worden gemaakt met de werkzaamheden
op de onderhavige perceelsgedeelten. Voldoende aannemelijk is dat vertraging van het project zal leiden tot aanzienlijke extra financiële lasten voor de gemeente, onder meer bestaande uit aan de aannemer te vergoeden stagnatiekosten.
4.10. Indien deze belangen, het beperkte en gedekte vermogensrechtelijk belang van [gedaagde] en het grote maatschappelijk en publiek belang aan de zijde van de gemeente, tegen elkaar worden afgewogen, dan slaat de balans zo ver door in het nadeel van [gedaagde] dat, voorshands geoordeeld, zijn weigering om vooruitlopend op zijn onafwendbare eigendomsverlies de perceelsgedeelten te ontruimen en alvast aan de gemeente in gebruik te geven kwalificeert als een nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee als een onrechtmatige daad. Dit leidt ertoe dat de vorderingen van de gemeente zullen worden toegewezen.
4.11. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 77,64
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.468,64
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als niet weersproken, worden toegewezen als na te melden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de bij dagvaarding sub 2 genoemde perceelsgedeelten met de zijnen en al het zijne te ontruimen en ontruimd te houden en deze perceelsgedeelten aan de gemeente in gebruik te geven en te dulden dat deze perceelsgedeelten door de gemeente voorafgaand aan de inschrijving van het vonnis van deze rechtbank d.d. 11 augustus 2010 worden gebruikt ter uitvoering van het werk waarvoor onteigend is en na gereedkomen van het werk in gebruik worden genomen,
5.2. machtigt de gemeente om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen op kosten van [gedaagde], indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.468,64, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.