zaaknummer / rolnummer: 211121 / HA ZA 11-118
Vonnis van 22 februari 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TROMPHOEVE B.V.,
gevestigd te Harich,
2. [eiseres]
eiseressen,
advocaat mr. N.H.M. Poort te Heerenveen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCON AVM GROEP B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. N.E.N. de Louwere te Waalre.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Tromphoeve c.s. worden genoemd, dan wel ieder afzonderlijk respectievelijk Tromphoeve en [eiseres]. Gedaagde zal hierna Accon worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2011
- de akte van Tromphoeve
- de antwoordakte van Accon.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is enig aandeelhouder en directeur van Tromphoeve. Zij zijn beide actief op het gebied van het verkrijgen, vervreemden, exploiteren, beheren en administreren van roerende en onroerende zaken, het beleggen van vermogen in onroerende zaken en hypothecaire schuldvorderingen en het bemiddelen bij dergelijke transacties, speciaal met betrekking tot agrarische bedrijven en landbouwgronden. Tromphoeve c.s. bemiddelen uit dien hoofde in melk- en mestquotumtransacties en handelen in agrarische zaken en vee.
2.2. De rechtsvoorganger van Accon, AVM Sneek, heeft in opdracht en voor rekening van Tromphoeve c.s. tot en met juli 2004 werkzaamheden verricht voor Tromphoeve c.s. Deze werkzaamheden bestonden uit drie onderdelen:
1. het inboeken van de administratie, te weten inkoop- en verkoopfacturen, bankgegevens en overige bescheiden,
2. het samenstellen van de jaarrekeningen,
3. het verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting ten behoeve van [eiseres] in privé en de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting ten behoeve van Tromphoeve.
2.3. Tussen Tromphoeve c.s. en de belastingdienst zijn vanaf medio 1997 verschillende fiscale discussies gevoerd. De belastingdienst heeft in dit verband verschillende navorderingsaanslagen omzetbelasting, inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede vergrijpboetes en heffings- en invorderingsrentes. Ook hebben Tromphoeve c.s. en de belastingdienst enkele vaststellingsovereenkomsten gesloten.
2.4. Bij brief van 20 januari 2005 heeft de toenmalige advocaat van [eiseres] Accon aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de wanprestatie van Accon door [eiseres] geleden en nog te lijden schade.
2.5. Bij de stukken bevindt zich een brief van de belastingdienst van 9 september 1998, waarin onder meer het volgende met betrekking tot Tromphoeve c.s. aan Accon is bericht:
Over dit onderwerp hebben wij geen overeenstemming bereikt. De verzekeringsmaatschappij wil over de fiscale verwerking van de uitkeringen procederen. De Belastingadministratie heeft als standpunt dat sprake is van belaste vergoedingen wegens verlies van verdiensten. Te uwer informatie gaat hierbij een geanonimiseerde mondelinge uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden welke is gewezen in een vergelijkbare situatie. Wij zullen de ontvangen uitkeringen in de verschillende jaren belasten.
2.6. Bij de stukken bevindt zich voorts een brief van de belastingdienst van 13 december 2004, waarin onder meer het volgende aan [eiseres] is bericht:
Hierbij deel ik u mede dat ik van plan ben ten name van uzelf over het jaar 1999 een aanslag inkomstenbelasting en een aanslag omzetbelasting op te leggen.
(…)
Op grond van artikel 52, lid 2 bent u administratieplichtig. (…)
De administratieplichtige is in principe vrij om te kiezen op welke wijze hij wenst te administreren. Wel kan geëist worden dat de administratie moet worden gevoerd naar de objectieve eisen van het bedrijf.
Ik ben van mening dat de minimale inhoud van uw administratie ontoereikend is. Uw wijze van administreren voldoet niet aan de hoeveelheid informatie die minimaal nodig is om de bedrijfsprocessen binnen uw onderneming te kunnen beheersen. Wegens het ontbreken van de nodige verbanden tussen de bedrijfsprocessen die in de administratie aanwezig zijn ben ik overigens van mening dat de administratie niet binnen een redelijke termijn door mij gecontroleerd kan worden.
Tijdens het onderzoek heb ik het volgende vastgesteld:
• er is een invoerverslag van de boekingen maar verder geen geautomatiseerd grootboek aanwezig;
• er is lijst aanwezig van de ontvangsten;
• van alle ontvangsten zijn slechts 3 facturen aangetroffen in de administratie;
omdat er nota’s zijn aangetroffen in een ordner van Tromphoeve BV, waarvan u directeur-
grootaandeelhouder bent, het is niet duidelijk of de facturen betrekking hebben op uw
eenmanszaak dan wel op de BV;
• nota’s zijn niet geordend opgeborgen;
• een kolommenbalans is niet aangetroffen zodat aansluiting tussen de primaire stukken en de jaarrekening niet kon worden gemaakt.
Uit gesprekken met uw accountant is het mij duidelijk geworden dat u bekend bent met het feit dat sprake is van een gebrekkige administratie.
Uit gegevens van derden blijkt dat er sprake is van facturen, die door u zijn uitgeschreven maar die niet zijn aangetroffen in uw administratie. Zoals eerder opgemerkt kan uit de administratie niet worden opgemaakt ten name van wie de ontvangsten betrekking hebben; dat kan de eenmanszaak [ ] [eiseres] zijn maar ook de BV.
(…)
Ten eerste ben ik van mening dat de Adviseurs voor Management te Sneek (AVM) kan worden verweten dat zij de zaken welke door cliënten aan hen werden toevertrouwd niet zorgvuldig hebben behandeld. Door de directie van AVM Sneek had moeten worden beoordeeld of de kwaliteit van het werk van hun werknemer voldeed aan redelijke kwaliteitseisen. (…) AVM heeft dus bewust het risico genomen dat het afgeleverde werk niet zou voldoen aan normale kwaliteitseisen. Door het één en ander op zijn beloop te laten is er naar mijn mening sprake van verwijtbaar handelen dat voldoet aan de definitie voor voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen het zich willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting wordt geheven.
Ten aanzien van uzelf ben ik van mening dat u wist of had behoren te weten dat uw zaken niet goed werden behartigd dan wel afgewerkt door AVM. U had dit kunnen concluderen uit het feit dat er in het verleden geen problemen zijn geweest met de AVM, terwijl er vanaf het belastingjaar 2000 zaken en aangiften vertraging opliepen en er met ingang van het belastingjaar 2002 niets meer gebeurde. Het is de vraag of u actie heeft ondernomen richting AVM met de vraag waarom de vertraging ontstond. Ook in dat geval geldt dat u, door één en ander op zijn beloop te laten, het risico heeft genomen dat uw aangiften niet correct en tijdig worden ingediend. Daarbij komt dat uw handelen met betrekking tot uw eigen administratie in elk geval als zeer merkwaardig kan worden gekwalificeerd. Tijdens het onderzoek is het gebleken dat u geen facturen heeft bewaard. Die facturen zijn volgens de woorden van uw accountant, telkens door u opgeruimd tijdens schoonmaakbeurten. Het mag, in ieder geval in de zakelijke wereld, als bekend worden verondersteld dat er geadministreerd moet worden waarbij, naast andere bescheiden, zeker afschriften van facturen dienen te worden bewaard.
Gezien de ontvangsten die ik heb aangetroffen op uw bankrekening is het duidelijk dat sprake moet zijn geweest van omzet voor de inkomstenbelasting die ook onderhevig is aan omzetbelasting. Zonder de aanwezigheid van facturen had u moeten beseffen dat het voor mij onmogelijk zou zijn geweest om de juistheid van de verschuldigde inkomsten- en omzetbelasting te kunnen beoordelen. Met een dergelijke handelwijze heeft u overigens zowel uw vorige als uw huidige zaakwaarnemer onvoldoende in de gelegenheid gesteld om aan uw fiscale verplichtingen te voldoen.
Via uw accountant heeft u gemeend dat u zich met recht kunt verschuilen achter het feit dat de AVM uw zaken behartigde en dat u daar op heeft mogen vertrouwen dat zij dit op een juiste wijze heeft gedaan. Ik ben echter van mening dat ondanks het bij u ontbreken van fiscale kennis, u niet blind had mogen varen op de expertise van de AVM omdat u had moeten beseffen dat:
• zaken vertraagd door hen werden afgehandeld;
• door u facturen ten onrechte niet werden bewaard.
2.7. Bij de stukken bevindt zich ten slotte een op 11 januari 2010 tussen de belastingdienst en [eiseres] gesloten vaststellingsovereenkomst. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Een bedrag van € 220.740 aan omzetbelasting wordt nadrukkelijk buiten deze vaststellingsovereenkomst gehouden. Dit bedrag betreft transacties die volgens [eiseres] betrekking hebben op zijn cliënt v.o.f. [bedrijf A] te [woonplaats]. Deze cliënt heeft in de jaren 2002-2005 veel transacties in melkquotum gehad.
3. Het geschil
3.1. Ter comparitie is van de zijde van Tromphoeve c.s. verklaard dat Accon geen onrechtmatig handelen wordt verweten. Met inachtneming hiervan vordert Tromphoeve c.s. thans:
1. een verklaring voor recht dat Accon toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de overeenkomst van opdracht, bestaande tussen haar en [eiseres], voortvloeiende verbintenissen,
2. dat Accon wordt veroordeeld tot betaling van de door Tromphoeve c.s. geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet,
3. dat Accon wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. Tromphoeve c.s. stellen dat Accon niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend fiscaal adviseur en accountant die in de agrarische sector deskundig is op het gebied van inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting (hierna ook respectievelijk: Ib, Vpb en Ob). Als gevolg van verschillende toerekenbare tekortkomingen hebben Tromphoeve c.s. schade geleden in de vorm van opgelegde vergrijpboetes, te betalen vertragings- en heffingsrentes en naheffingsaanslagen, alsmede andere vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW ten bedrage van in totaal € 670.353,23.
3.3. Accon voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop wordt gesteld dat Tromphoeve c.s., na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, bij akte hebben aangegeven welke schadeposten zij handhaven, alsmede de concretisering daarvan. Daarmee acht de rechtbank zich in staat de schade - voor zover aanwezig - in dit vonnis te begroten als bedoeld in artikel 612 Rv en kan verwijzing naar de schadestaatprocedure achterwege blijven.
4.2. Hierna zal per post worden beoordeeld of Accon toerekenbaar is tekortgeschoten en of, en zo ja tot welk bedrag, Tromphoeve dan wel [eiseres] daardoor schade hebben geleden. Daarbij zullen de posten en de volgorde uit de akte van Tromphoeve c.s. worden aangehouden.
Schade van [eiseres] in privé: inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
4.3. Deze schadepost ziet op de vergrijpboetes die aan [eiseres] zijn opgelegd wegens het niet, niet tijdig, dan wel niet correct doen van de aangiften Ib/pv over de jaren 1999 tot en met 2001. In totaal gaat het volgens Tromphoeve c.s. om een bedrag van € 31.274,14. De opgelegde boetes zijn het directe gevolg van het feit dat Accon de haar opgedragen werkzaamheden niet, niet correct, dan wel niet tijdig heeft uitgevoerd.
4.4. Ter comparitie is van de zijde van Accon op dit punt verklaard dat het kan kloppen dat zij over de jaren 1999 tot en met 2001 inderdaad geen aangifte heeft gedaan. Accon betwist echter dat zij tekort is geschoten met betrekking tot de aangifte over 1999. Zij beroept zich daartoe op de hiervoor onder 2.6 weergegeven brief van 13 december 2004, dat er aan de zijde van Accon eerst sprake is van een tekortkoming vanaf het belastingjaar 2000. Dit is door Tromphoeve c.s. niet weersproken. Daarmee is een toerekenbare tekortkoming op dit punt over 1999 door Accon niet vast komen te staan. Wat betreft de aangiftes over de jaren 2000 en 2001 heeft Accon niet, althans onvoldoende weersproken dat zij ter zake tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
4.5. De rechtbank verwerpt het verweer van Accon dat zij haar aandeel in de tekortkoming heeft opgelost door later (in 2005) alsnog over de jaren 1999 tot en met 2001 aangifte te doen. De opgelegde vergrijpboetes zijn juist het directe gevolg van het niet doen van aangifte, dan wel het niet doen van een correcte aangifte. Een latere (correcte) aangifte doet daaraan niets af. Bovendien wijst de rechtbank erop dat van de zijde van Accon ter comparitie is verklaard:
Accon erkent dat zij fouten heeft gemaakt, doch zij heeft deze fouten hersteld. Dit is wel te laat gebeurd. Zij acht zich eventueel medeplichtig aan de hierdoor geheven boetes.
4.6. Nu niet is gesteld of gebleken dat de vergrijpboetes (met de latere vaststellingsovereenkomsten) ongedaan zijn gemaakt, is Accon als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in beginsel gehouden de door [eiseres] geleden schade te vergoeden. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat er sprake is van een condicio-sine-qua-non-verband tussen de tekortkoming aan de zijde van Accon en de hierdoor door [eiseres] geleden schade, bestaande uit de opgelegde vergrijpboetes over de jaren 2000 en 2001. Gesteld noch gebleken is immers dat de vergrijpboetes ook zouden zijn opgelegd indien Accon wel telkens tijdig en op correcte wijze aangifte had gedaan. De schade is ook aan Accon toe te rekenen in de zin van artikel 6:98 BW.
4.7. Uitgangspunt bij de vraag of de gestelde schade ook kan worden toegewezen, is dat [eiseres] door middel van een schadevergoeding zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien het schadeveroorzakende feit achterwege was gebleven. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden.
4.8. Zoals uit het voorgaande volgt, moet worden aangenomen dat de vergrijpboetes niet zouden zijn opgelegd indien Accon wel telkens tijdig en op correcte wijze aangifte had gedaan. De rechtbank beschouwt de vergrijpboetes over de jaren 2000 en 2001 dan ook als schade die door Accon dient te worden vergoed. Het gaat hierbij om een bedrag van
€ 9.031,59 voor wat betreft het jaar 2000 en een bedrag van € 15.935,00 voor wat betreft het jaar 2001, in totaal dus € 24.966,59.
4.9. Accon heeft nog aangevoerd dat de schade op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van [eiseres] moet blijven. Ingevolge dit artikel wordt, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
4.10. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om de schade voor 50% aan [eiseres] en voor 50% aan Accon toe te rekenen. Daarbij is van belang dat Accon de aangiften inkomstenbelasting van [eiseres] niet (tijdig) heeft gedaan. Uit de eerder genoemde brief van de belastingdienst van 13 december 2004 volgt dat Accon onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er sprake is van ‘verwijtbaar handelen’. Accon heeft zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven. Aan de andere kant had [eiseres] moeten weten dat de zaken niet goed werden behartigd door Accon. Volgens de belastingdienst is dit af te leiden uit het feit dat er in het verleden geen problemen zijn geweest met Accon, terwijl er vanaf het belastingjaar 2000 zaken en aangiften vertraging opliepen en er met ingang van het belastingjaar 2002 niets meer gebeurde. [eiseres] heeft het risico genomen dat de aangiften niet correct en tijdig werden ingediend. Bovendien is gebleken dat [eiseres] geen facturen heeft bewaard, terwijl hij had moeten weten dat hij een administratie diende te voeren en in dat kader ook facturen diende te bewaren. Tromphoeve c.s. hebben dit laatste nog bestreden met de stelling dat de heer [X] van Accon alle facturen en bankafschriften mee nam naar zijn kantoor, zodat er bij [eiseres] thuis inderdaad niets aanwezig was. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Dit zegt namelijk niets over het aantal facturen dat er had moeten zijn. Wellicht heeft [eiseres] inderdaad alle nog beschikbare facturen aan de heer [X] meegegeven, maar betrof dit slechts een fractie van het aantal facturen dat er in werkelijkheid had moeten zijn.
4.11. Noch Tromphoeve c.s. noch Accon hebben concrete feiten en omstandigheden gesteld dat en op welke wijze uitvoering moet worden gegeven aan het bepaalde in het slot van artikel 6:101 lid 1 BW, de zogenaamde billijkheidscorrectie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een andere dan de hiervoor vastgestelde verdeling te laten plaatsvinden, dan wel de vergoedingsplicht geheel te laten vervallen of in stand te houden.
4.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Accon in verband met opgelegde vergrijpboetes wegens het niet (tijdig) doen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000 en 2001 een bedrag van 50% x € 24.966,59 = € 12.483,30 aan [eiseres] dient te voldoen.
4.13. Deze schadepost ziet op de te betalen heffingsrente over de verschuldigde Ib/pv die [eiseres] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Accon over een langere periode - en dus voor een hoger bedrag - moet betalen dan hij betaald zou hebben wanneer Accon tijdig en correct aangifte had gedaan. [eiseres] is voor wat betreft de jaren 1999 tot en met 2001 in totaal een bedrag van € 19.303,83 aan heffingsrente verschuldigd. De te ontvangen rente over de in diezelfde jaren verschuldigde belasting bedroeg gemiddeld 1,5% per jaar, zodat het aldus gerealiseerde rentevoordeel over deze jaren maximaal € 15.000,00 heeft bedragen. Per saldo bedraagt de schade wegens te betalen heffingsrente dus
€ 4.303,83, aldus [eiseres].
4.14. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 4.4 met betrekking tot de vergrijpboetes is overwogen, met dien verstande dat Accon thans geen onderscheid maakt tussen het jaar 1999 enerzijds en de jaren 2000 en 2001 anderzijds. Dit betekent dat Accon met betrekking tot de heffingsrente voor wat betreft al deze jaren toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een condicio-sine-qua-non-verband tussen deze tekortkoming en de hierdoor door [eiseres] geleden schade, bestaande uit de te betalen heffingsrente over de verschuldigde Ib/pv. Ook hiervoor geldt namelijk dat gesteld noch gebleken is dat de heffingsrente ook zou zijn verschuldigd, indien Accon wel telkens tijdig aangifte had gedaan. De schade is bovendien aan Accon toe te rekenen in de zin van artikel 6:98 BW.
4.15. Met inachtneming van het hiervoor onder 4.7 weergegeven uitgangspunt stellen Tromphoeve c.s. terecht dat de door [eiseres] te betalen heffingsrente als zodanig niet als schade is aan te merken. Zij zijn na de comparitie in de gelegenheid gesteld om hun werkelijk geleden schade op dit punt nader te onderbouwen. De enkele stelling bij akte dat het maximaal te realiseren rentevoordeel over de jaren 1999 tot en met 2001 € 15.000,00 heeft bedragen, is echter niet te herleiden. Dat betekent dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Het gevorderde bedrag van € 4.303,83 is [eiseres] dan ook niet verschuldigd aan Accon.
Schade van [eiseres] in privé: omzetbelasting
vergrijpboetes en naheffingsaanslagen
4.16. Tromphoeve c.s. stellen dat Accon [eiseres] niet dan wel niet correct heeft geadviseerd ten aanzien van de inrichting van zijn facturen. [eiseres] bemiddelde bij de verkoop van agrarische goederen zoals vermogensrechten in de vorm van melk- en mestquota alsmede boerderijen en land. [eiseres] berekende een provisie over de door zijn bemiddeling tot stand gekomen transacties. Over de te ontvangen provisie diende [eiseres] btw te berekenen, aan te geven en af te dragen. De inrichting van de facturen was echter zodanig, dat het op basis daarvan leek, alsof [eiseres] in eigen naam en voor eigen rekening en risico handelde in agrarische goederen, in verband waarmee over het totale bedrag van de transacties btw diende te worden berekend. Hoewel Accon precies op de hoogte was van de aard van de onderneming van [eiseres], heeft zij verzuimd [eiseres] erop te wijzen dat de inrichting van zijn facturen niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, noch heeft zij [eiseres] gewezen op de daardoor te verwachten problemen rond de aangiften omzetbelasting. Op dit punt is Accon tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [eiseres].
4.17. De schade die [eiseres] heeft geleden ziet in de eerste plaats op de vergrijpboetes die aan [eiseres] zijn opgelegd wegens het ten onrechte doen van nihilaangiften omzetbelasting over de jaren 1999 tot en met 2001. In totaal gaat het volgens Tromphoeve c.s. daarbij om een bedrag van € 24.776,00. Daarnaast ziet de schade op de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 als gevolg van het op onjuiste wijze factureren van transactiebedragen. Hierbij gaat het volgens Tromphoeve c.s. om een totaalbedrag van € 149.407,00.
4.18. Ten aanzien van de vergrijpboetes over de jaren 1999 tot en met 2001 geldt in grote lijnen hetzelfde als hiervoor onder 4.4 tot en met 4.6 is overwogen, met dien verstande dat Accon ook thans geen onderscheid maakt tussen het jaar 1999 enerzijds en de jaren 2000 en 2001 anderzijds. Dit betekent dat Accon met betrekking tot de vergrijpboetes ten aanzien van de omzetbelasting toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Er is sprake van een condicio-sine-qua-non-verband tussen deze tekortkoming en de hierdoor door [eiseres] geleden schade, bestaande uit de opgelegde vergrijpboetes over de jaren 1999 tot en met 2001. Gesteld noch gebleken is immers dat de vergrijpboetes ook zouden zijn opgelegd indien Accon wel telkens correcte aangiften omzetbelasting had gedaan. De schade is ook aan Accon toe te rekenen in de zin van artikel 6:98 BW. Met inachtneming van het onder 4.7 weergegeven uitgangspunt beschouwt de rechtbank de vergrijpboetes over de jaren 1999 tot en met 2001 als schade die door Accon dient te worden vergoed. Het gaat hierbij om een bedrag van € 24.776,00.
4.19. Accon voert als verweer in haar antwoordakte dat in het geheel niet vast staat dat er betalingen hebben plaatsgevonden, zodat het maar de vraag is of de schade daadwerkelijk is geleden. Omdat Tromphoeve c.s. hierop niet hebben kunnen reageren, passeert de rechtbank dit verweer. Overigens wijst de rechtbank in dit verband nog op productie 23 bij dagvaarding. Dit betreft een vaststellingsovereenkomst van 1 december 2008 tussen Tromphoeve c.s. en de belastingdienst, alsmede een tweetal aanslagen vermindering omzetbelasting over de jaren 1999 en 2000 ten aanzien van [eiseres]. Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat er bedragen van respectievelijk € 6.591,00 voor het jaar 1999, € 9.739,00 voor het jaar 2000 en € 8.446,00 voor het jaar 2001 (in totaal € 24.776,00) als nieuwe boete zijn vastgesteld en dat [eiseres] ten aanzien hiervan heeft verklaard geen gebruik te maken van enig recht van bezwaar en/of beroep. Voor zover het gaat om de jaren 1999 en 2000 corresponderen genoemde bedragen met de bedragen die zijn opgenomen in de twee aanslagen vermindering omzetbelasting onder het kopje ‘nieuw vastgesteld bedrag, boete’. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank de verschuldigdheid van de vergrijpboetes vast en kunnen deze boetes wel degelijk als schade worden aangemerkt.
4.20. Accon heeft ook in dit verband aangevoerd dat de schade op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van [eiseres] moet blijven. De rechtbank ziet aanleiding om de onderhavige schade net als de schade wegens opgelegde vergrijpboetes voor de inkomstenbelasting voor 50% aan [eiseres] en voor 50% aan Accon toe te rekenen. Zij verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.10. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van de billijkheidscorrectie een andere verdeling te laten plaatsvinden, dan wel de vergoedingsplicht geheel te laten vervallen of in stand te houden.
4.21. Dit betekent dat Accon in verband met opgelegde vergrijpboetes wegens het ten onrechte doen van nihilaangiften omzetbelasting over de jaren 1999 tot en met 2001 een bedrag van 50% x € 24.776,00 = € 12.388,00 aan [eiseres] dient te voldoen.
4.22. Ten aanzien van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 wordt het volgende overwogen. Accon heeft gemotiveerd betwist dat zij verantwoordelijk is geweest voor de aangiften omzetbelasting over genoemde jaren. Zij heeft hiervoor ook geen werkzaamheden verricht en evenmin kosten in rekening gebracht. In dit verband is ter comparitie van de zijde van Accon verklaard dat de werkzaamheden die zij heeft verricht onder meer betreffen ‘het verzorgen van de aangifte OB tot en met 2001’. Dit standpunt wordt door Tromphoeve c.s. zelf bevestigd in de dagvaarding, waarin zij onder punt 40 onder meer stellen:
“Vanaf 2002 zijn de privéaangiften IB/PV en OB alsmede de aangiftes Vpb en OB ten behoeve van Tromphoeve verzorgd door [Y] in opdracht van [eiseres] c.q. Tromphoeve.”
De heer [Y] is verbonden aan accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen. Bovendien wijst de rechtbank op productie 24 bij dagvaarding. Dit betreft een brief van 17 november 2008 van de belastingdienst aan [eiseres], waarin de belastingdienst onder meer meedeelt:
“Op dit moment zijn wij, via Accon-AVM Belastingadviseurs in overleg over de afhandeling van de omzetbelasting over de jaren 1999 t/m 2001. Ik heb met de heer [Y] van Accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen afgesproken dat we vervolgens in bespreking gaan over de jaren vanaf 2002.”
Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen verantwoordelijk was voor het doen van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006. Niet is gebleken dat Accon hierbij betrokken is geweest, laat staan dat zij in dat verband in enige verplichting is tekortgeschoten. Tromphoeve c.s. hebben op dit punt over de jaren 2002 tot en met 2004 onvoldoende gesteld. Voor de jaren 2004 tot en met 2006 kan daaraan nog worden toegevoegd dat van de zijde van Tromphoeve c.s. ter comparitie is verklaard dat de contractuele relatie met Accon heeft gelopen tot juli 2004 en dat in september 2004 accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen de hele administratie heeft opgehaald bij Accon. Naar het oordeel van de rechtbank kan Accon ook om deze reden niet verantwoordelijk worden gehouden voor de door de belastingdienst opgelegde naheffingsaanslagen over de jaren 2004 tot en met 2006. Deze jaren vallen immers buiten de reikwijdte van de overeenkomst van opdracht die tussen partijen tot juli 2004 heeft gegolden. Het antwoord op de vraag of Accon heeft verzuimd [eiseres] erop te wijzen dat de inrichting van zijn facturen niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
4.23. Een en ander leidt tot de conclusie dat Accon niets is verschuldigd aan [eiseres] wegens de door de belastingdienst opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006.
4.24. Tromphoeve c.s. stellen dat de belastingdienst inzake de transactie met V.O.F. [bedrijf A] te [woonplaats] een aanslag heeft opgelegd ten bedrage van € 14.632,00 alsmede een aanvullende aanslag ter behoud van rechten ten bedrage van € 100.000,00. Na overleg met de belastingdienst is de aanslag omzetbelasting in verband met deze kwestie beperkt/verminderd tot € 38.000,00. Dit bedrag vorderen Tromphoeve c.s. als schade van Accon.
4.25. Accon betwist dit bedrag verschuldigd te zijn. Zij stelt dat de gestelde schade ziet op de jaren 2002-2005. Voor deze jaren is Accon echter niet verantwoordelijk geweest voor de aangiften omzetbelasting.
4.26. In de vaststellingsovereenkomst van 11 januari 2010 tussen [eiseres] en de belastingdienst (zie 2.7) is onder meer opgenomen dat “een bedrag van € 220.740,00 aan omzetbelasting nadrukkelijk buiten de vaststellingsovereenkomst wordt gehouden. Dit bedrag betreft transacties die volgens [eiseres] betrekking hebben op zijn cliënt v.o.f. [bedrijf A] te [woonplaats]. Deze cliënt heeft in de jaren 2002-2005 veel transacties in melkquotum gehad”. Hiervoor is onder 4.22 reeds overwogen dat aangenomen moet worden dat accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen verantwoordelijk was voor het doen van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 en dat niet is gebleken dat Accon hierbij betrokken is geweest. Tromphoeve c.s. hebben geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat dat op dit specifieke punt anders is geweest. Accon is niet aansprakelijk voor deze schade zodat het gestelde bedrag aan schade van
€ 38.000,00 dan ook niet is verschuldigd aan [eiseres].
Schade van [eiseres] in privé: de schadeverzekeringsuitkering
4.27. Tromphoeve c.s. stellen dat [eiseres] ten gevolge van een auto-ongeval op 26 maart 1990 tussen 1990 en 1995 een uitkering heeft ontvangen van in totaal € 195.525,49
ten titel van schadevergoeding wegens verlies van verdienvermogen en vergoeding van immateriële schade. De verzekeringsmaatschappij stelt dat hier sprake is van een echte schadevergoeding, zodat de uitkering geheel is vrijgesteld van de heffing van belastingen en premies. Door Accon is echter bij de aangifte over 1994 een deel van deze schadevergoeding ter grootte van fl. 50.000,00 als belastbaar inkomen aangemerkt, terwijl Accon alle eerder ontvangen schadevergoedingsuitkeringen eveneens als belastbaar inkomen heeft verwerkt in de respectievelijke aangiften Ib/pv. Ook in dit opzicht is Accon volgens Tromphoeve c.s. toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De omvang van de schade is volgens Tromphoeve c.s. te begroten op 52% van fl. 430.000,00 = fl. 223.600,00 (€ 101.465,26) wegens ten onrechte door [eiseres] betaalde inkomstenbelasting.
4.28. Accon doet in dit verband een beroep op artikel 6:89 BW. Zij stelt dat de belastingdienst op 30 september 1997 reeds een aanslag met betrekking tot de schadeverzekeringsuitkering heeft opgelegd. Vanaf dat moment was het dus voor [eiseres] duidelijk dat de belastingdienst het standpunt dat het om een onbelaste uitkering zou gaan, niet deelde. De belastingdienst heeft dit standpunt vervolgens bevestigd bij brief van 9 september 1998 (productie 4 bij dagvaarding) en later nogmaals bij uitspraak op bezwaar van 24 januari 2003. Dit betekent dat [eiseres] uiterlijk op 24 januari 2003, maar feitelijk al in 1997, bekend was met het standpunt van de belastingdienst. Accon is evenwel eerst bij brief van 16 mei 2008 aansprakelijk gesteld. Volgens Accon is daarmee het recht om deze vordering in te stellen op de voet van artikel 6:89 BW komen te vervallen. Voorts is de vordering verjaard op grond van artikel 3:310 lid 1 BW.
4.29. Ingevolge artikel 6:89 BW kan de schuldeiser geen beroep meer doen op een gebrek in de prestatie, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Met betrekking tot het vereiste van bekendheid met het gebrek in de prestatie merkt de rechtbank op dat de aanslag van de belastingdienst van 30 september 1997 zich niet bij de stukken bevindt. Deze datum kan dan ook niet als tijdstip waarop [eiseres] het vermeende gebrek heeft ontdekt c.q. heeft moeten ontdekken worden aangemerkt. Datzelfde geldt voor de datum van 9 september 1998. Weliswaar bevindt het op deze datum op schrift gestelde standpunt van de belastingdienst zich bij de stukken, maar onduidelijk is wanneer [eiseres] hiervan kennis heeft genomen. De brief is immers gericht aan Accon en zij heeft niet gesteld dat en wanneer zij de inhoud van deze brief met [eiseres] heeft besproken. De uitspraak op bezwaar van 24 januari 2003 ten slotte bevindt zich eveneens bij de stukken (productie 27), maar zonder nadere toelichting van Accon, die ontbreekt, valt hieruit niet zonder meer af te leiden dat deze uitspraak (mede) betrekking heeft op de schadeverzekeringsuitkering. Hier staat evenwel tegenover dat ter comparitie van de zijde van Tromphoeve c.s. is verklaard dat ‘pas in 2005 [eiseres] heeft ontdekt dat deze uitkering ten onrechte is aangegeven als belastbaar vermogen’. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat [eiseres] in ieder geval in 2005 bekend is geworden met het gestelde gebrek in de prestatie, te weten dat Accon de schadevergoedingsuitkering als belastbaar inkomen heeft verwerkt in de aangiften Ib/pv. Gelet op het feit dat Accon eerst bij brief van 16 mei 2008 aansprakelijk is gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat [eiseres] niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt hiertegen bij Accon heeft geprotesteerd. Het beroep van Accon op artikel 6:89 BW slaagt derhalve.
4.30. Overigens is de rechtbank van oordeel dat Accon op dit punt ook niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Uit de brief van de belastingdienst van 9 september 1998 volgt dat de belastingdienst en de verzekeringsmaatschappij van mening verschillen over de vraag of de uitkeringen geheel zijn vrijgesteld van de heffing van belastingen en premies. In tegenstelling tot de verzekeringsmaatschappij neemt de belastingdienst het standpunt in dat sprake is van belaste vergoedingen wegens verlies van verdiensten. Volgens de belastingdienst wil de verzekeringsmaatschappij over de fiscale verwerking van de uitkeringen zelfs procederen. Gelet hierop kan op voorhand niet worden gezegd dat Accon toerekenbaar tekort is geschoten door de schadevergoedingsuitkeringen als belastbaar inkomen te verwerken in de aangiften Ib/pv.
4.31. Een en ander leidt tot de conclusie dat Accon het gestelde bedrag aan schade van
€ 101.465,26 niet is verschuldigd aan [eiseres].
Schade van [eiseres] in privé: het project Bullepolder
4.32. Tromphoeve c.s. stellen dat blijkens de bevestiging van Accon aan [eiseres] bij brief van 20 december 2000 [eiseres] aan Accon opdracht heeft gegeven om toekomstige vorderingen uit hoofde van mogelijke toekomstige ontwikkelingen in de vorm van woningbouw op de locatie van het (voormalig) melkveebedrijf aan het [adres], naar privé te brengen ter beperking van mogelijke (inkomsten) belastingheffing. Volgens Tromphoeve c.s. heeft Accon in dit kader echter niets ondernomen. Meer in het bijzonder heeft Accon geen daartoe strekkend verzoek bij de belastingdienst ingediend. Daarmee is Accon toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De omvang van de hierdoor door [eiseres] geleden schade begroten Tromphoeve c.s. op
€ 202.250,00.
4.33. De rechtbank stelt voorop dat anders dan Accon stelt, Tromphoeve c.s. bij akte van 2 november 2011 in vergelijking met de dagvaarding niet met een geheel ander en volkomen nieuw verwijt zijn gekomen, waarvoor Accon gelet op het bepaalde in artikel 6:89 BW alsmede artikel 3:317 BW niet meer kan worden aangesproken. Het gaat in beide gevallen om het verwijt dat Accon heeft nagelaten een verzoek in te dienen bij de belastingdienst om het betreffende object als belegging in privé te boeken, in plaats van als zakelijk vermogen (Bullepolder 2).
4.34. Volgens Tromphoeve c.s. heeft Accon met betrekking tot de transactie Bullepolder na een daartoe strekkende opdracht niets ondernomen. Zij verwijst daarvoor onder meer naar een brief van Accon van 20 december 2000. Hieruit blijkt echter dat Accon wel degelijk onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden:
“Betreffende de mogelijke vordering in de toekomst inzake de Bullepolder ziet [Q] zeker mogelijkheden, echter is hij er nog niet definitief uit in welke vorm. Vanaf morgen heeft hij een korte vakantie, maar zal in de eerste week van januari 2001 uitslag geven. Hij wil namelijk in de tussentijd nog wat jurisprudentie nader bestuderen.”
Van de zijde van Accon is ter comparitie verklaard dat er geen fiscale mogelijkheden waren om het gunstiger voor [eiseres] te regelen. Bij akte hebben Tromphoeve c.s. tegenover deze betwisting hun stelling niet met nadere stukken onderbouwd. In de antwoordakte heeft Accon nog aangevoerd dat er sprake was van agrarische grond, waarvan het er naar uitzag dat deze een andere bestemming zou kunnen krijgen. Volgens Accon is in de rechtspraak uitgemaakt dat wanneer een belastingplichtige beschikt over ervaring, deskundigheid en relaties op het terrein van aan- en verkoop van onroerende zaken, een door hem bij aan- en verkoop behaald voordeel belastbaar is, indien genoemde omstandigheid bij het behalen van het voordeel een belangrijke rol heeft gespeeld. Aangezien [eiseres] handelaar/bemiddelaar in onroerend goed en melkquotum was, zou op basis hiervan en de in 1998 bekende jurisprudentie (Hof Amsterdam, 8 november 1978, BNB 1979, 276 en Hoge Raad 13 maart 1985, BNB 1986, 232) de conclusie zijn dat de geschetste transactie tot belaste winst, behaald in het kader van zijn onderneming, dan wel tot overige inkomsten uit arbeid zou leiden. Wat hiervan verder inhoudelijk ook zij, vastgesteld moet in ieder geval worden dat het verwijt van Tromphoeve c.s., dat Accon in dit kader niets heeft ondernomen, niet is komen vast te staan.
4.35. Een en ander leidt ertoe dat Accon het gestelde bedrag aan schade van
€ 202.250,00 niet is verschuldigd aan [eiseres].
Schade van [eiseres] in privé: accountantskosten
4.36. Tromphoeve c.s. stellen dat [eiseres] opdracht heeft gegeven aan accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen tot het inventariseren van hetgeen Accon heeft nagelaten, ten behoeve van vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenissen waarop de aansprakelijkheid berust mocht worden verwacht. De hiermee gemoeide kosten zijn volgens Tromphoeve c.s. redelijke kosten en komen als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. Het gaat om een bedrag van € 110.830,99.
4.37. Accountantskosten zijn op zichzelf kosten die als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Daarbij moet het gaan om redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht en/of redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub a en b BW). Daarvan is hier sprake.
4.38. Tromphoeve c.s. hebben ter onderbouwing van hun schade op dit punt verwezen naar productie 44 bij akte, zijnde een overzicht van de door accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen gespecificeerde kosten.
4.39. Accon stelt dat deze onderbouwing tekortschiet. Over de belastingjaren 1999-2001 heeft Accon voor eigen rekening herstelwerkzaamheden verricht. Het is onduidelijk welke werkzaamheden het accountantskantoor nog heeft uitgevoerd over deze jaren en in hoeverre die gerelateerd kunnen worden aan enig tekortschietend handelen van Accon. Voorts heeft het accountantskantoor werkzaamheden gedeclareerd over latere boekjaren (vanaf 2002). Hiervoor heeft Accon geen werkzaamheden gedeclareerd, omdat zij daarbij niet betrokken is geweest, ook niet voor de administratieve werkzaamheden die tot en met 2004 zijn verricht. Meer in algemene zin stelt Accon nog dat een urenspecificatie zou moeten worden overgelegd, zodat beter kan worden geverifieerd welke kosten in het uiterste geval voor vergoeding in aanmerking komen. Thans is niet na te gaan welke kosten in directe relatie staan tot eventuele tekortkomingen.
4.40. De rechtbank stelt vast dat het door accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen gespecificeerde overzicht op een aantal punten op zijn minst onduidelijk is, terwijl Tromphoeve c.s. dit overzicht niet nader hebben toegelicht. Zo stelt Accon terecht dat niet duidelijk is welke werkzaamheden accountantskantoor Poortema & Van Roosmalen heeft uitgevoerd over de jaren 1999-2001, terwijl Accon over die jaren ook reeds voor eigen rekening herstelwerkzaamheden heeft verricht. Voorts bevat het overzicht verschillende posten ‘Bespr. Client, overleg advocaten en fiscus inzake tuchtrechtelijk en civielrechtelijke aansprakelijkheid AVM’. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Hoge Raad van 10 januari 2003, NJ 2003, 537, waarin is bepaald dat als uitgangspunt moet worden aanvaard dat een tuchtrechtelijke procedure niet kan worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter vaststelling van de aansprakelijkheid, zodat niet kan worden gezegd dat de kosten daarvan redelijke kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Onduidelijk is of, en zo ja in welke mate, aanleiding bestaat om bij genoemde posten af te wijken van dit uitgangspunt. Ten slotte bevat het overzicht kosten voor werkzaamheden die zien op jaren dat Accon zelf geen werkzaamheden meer verrichtte voor Tromphoeve c.s.
4.41. Een en ander maakt dat niet precies kan worden vastgesteld welk bedrag aan accountantskosten als vermogensschade kan worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom voor de begroting daarvan met gebruikmaking van haar bevoegdheid daartoe (artikel 6:97 BW) een globale schatting maken van dit bedrag. Bij deze schatting zal de rechtbank in de eerste plaats rekening houden met de hiervoor geschetste onduidelijkheden in het gespecificeerde overzicht van Poortema & Van Roosmalen. In de tweede plaats slaat zij acht op hetgeen Tromphoeve c.s. bij dagvaarding op dit punt zelf hebben gesteld, namelijk dat de redelijke kosten kunnen worden begroot op 40% van het totaal van de door Poortema & Van Roosmalen in rekening gebrachte kosten vanaf september 2004, omdat - zo is ter comparitie van de zijde van Tromphoeve c.s. verklaard - deze kosten ‘moeilijk zijn op te splitsen’. Op grond hiervan stelt de rechtbank de door [eiseres] geleden vermogensschade ex aequo et bono vast op het in de dagvaarding genoemde bedrag van 40% van de door Poortema & Van Roosmalen in rekening gebrachte kosten, zijnde € 58.977,00. Ter zake van een groot deel van deze kosten is de rechtbank van oordeel dat het niet redelijk is dat [eiseres] deze heeft gemaakt, althans dat deze ten laste van Accon komen. De rechtbank doelt daarmee op de omvang van de posten die toewijsbaar zijn. In redelijkheid acht de rechtbank daarom op dit punt een bedrag van € 10.000,00 toewijsbaar.
Schade van Tromphoeve: omzetbelasting
4.42. Tromphoeve c.s. stellen dat Accon de haar opgedragen werkzaamheden niet dan wel niet correct heeft uitgevoerd, door over de jaren 1999 en 2000 ten onrechte geen dan wel nihilaangiften omzetbelasting te doen. De schade die Tromphoeve hierdoor heeft geleden ziet op de vergrijpboetes die aan haar zijn opgelegd. In totaal gaat het volgens Tromphoeve c.s. daarbij om een bedrag van € 5.206,00.
4.43. Wat hiervoor met betrekking tot de omzetbelasting ten aanzien van [eiseres] is overwogen geldt in beginsel ook ten aanzien van Tromphoeve. Dit betekent dat Accon met betrekking tot de vergrijpboetes aangaande de omzetbelasting toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Er is sprake van een condicio-sine-qua-non-verband tussen deze tekortkoming en de hierdoor door Tromphoeve geleden schade, bestaande uit de opgelegde vergrijpboetes over de jaren 1999 en 2000. Gesteld noch gebleken is immers dat de vergrijpboetes ook zouden zijn opgelegd indien Accon wel telkens correcte aangiften omzetbelasting had gedaan. De schade is ook aan Accon toe te rekenen in de zin van artikel 6:98 BW. De rechtbank beschouwt de vergrijpboetes over genoemde jaren als schade die door Accon dient te worden vergoed. Het gaat hierbij om eerdergenoemd bedrag van € 5.206,00.
4.44. Net als ten aanzien van [eiseres] voert Accon ook ten aanzien van Tromphoeve het verweer dat in het geheel niet vast staat dat er betalingen hebben plaatsgevonden, zodat het maar de vraag is of de schade daadwerkelijk is geleden. Omdat dit verweer eerst bij antwoordakte is gevoerd, zodat Tromphoeve c.s. hierop niet hebben kunnen reageren, passeert de rechtbank dit verweer. Ook in dit geval staat de verschuldigdheid van de vergrijpboetes echter vast en kunnen deze boetes wel degelijk als schade worden aangemerkt. De rechtbank verwijst naar de bij dagvaarding overgelegde producties 23 (een tussen Tromphoeve c.s. en de belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst van 1 december 2008) en 30 (een tweetal aanslagen vermindering omzetbelasting ten aanzien van Tromphoeve). Uit deze stukken volgt dat er bedragen van respectievelijk € 583,00 voor het jaar 1999 en € 4.623,00 voor het jaar 2000 (in totaal € 5.206,00,) als nieuwe boete zijn vastgesteld en dat Tromphoeve ([eiseres]) ten aanzien hiervan heeft verklaard geen gebruik te maken van enig recht van bezwaar en/of beroep. Genoemde bedragen corresponderen met de bedragen die zijn opgenomen in de twee aanslagen vermindering omzetbelasting onder het kopje ‘nieuw vastgesteld bedrag, boete’.
4.45. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om de onderhavige schade voor 50% toe te rekenen aan Tromphoeve en voor 50% aan Accon. Zij verwijst hiervoor naar hetgeen zij eerder ten aanzien van [eiseres] - die enig aandeelhouder en directeur is van Tromphoeve - heeft overwogen met betrekking tot het zogenaamde eigen schuld-verweer van Accon. Er bestaat geen aanleiding om op grond van de billijkheidscorrectie een andere verdeling te laten plaatsvinden, dan wel de vergoedingsplicht geheel te laten vervallen of in stand te houden.
4.46. Dit betekent dat Accon in verband met opgelegde vergrijpboetes wegens het ten onrechte doen van nihilaangiften omzetbelasting over de jaren 1999 en 2000 een bedrag van 50% x € 5.206,00 = € 2.603,00 aan Tromphoeve dient te voldoen.
Schade van Tromphoeve en [eiseres]: buitengerechtelijke incassokosten
4.47. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Tromphoeve c.s. hebben niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.48. Uit het voorgaande volgt dat Accon op een aantal punten toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht. De gevorderde verklaring voor recht wordt echter afgewezen bij gebrek aan belang, nu verwijzing naar de schadestaatprocedure niet meer aan de orde is. Accon dient de volgende bedragen te voldoen:
- aan [eiseres]: € 12.483,30 + € 12.388,00 + € 10.000,00 = € 34.871,30,
- aan Tromphoeve: € 2.603,00.
4.49. Omdat in deze procedure niet kan worden vastgesteld of en zo ja wanneer genoemde bedragen door [eiseres] dan wel Tromphoeve zijn voldaan, terwijl geen aanleiding bestaat om partijen slechts daarvoor te verwijzen naar een schadestaatprocedure, zal de rechtbank de wettelijke rente over genoemde (totaal)bedragen toekennen vanaf de dag der dagvaarding, te weten 17 januari 2011, tot de dag van volledige betaling.
4.50. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Accon om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 34.871,30
(vierendertigduizendachthonderdéénenzeventig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt Accon om aan Tromphoeve te betalen een bedrag van € 2.603,00 (tweeduizendzeshonderddrie euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.