Parketnummer : 05/700854-11
Datum zitting : 22 februari 2012
Datum uitspraak : 7 maart 2012
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. A.T.L. van der Meulen, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari
2001 t/m 12 december 2004 te Elst, gemeente Overbetuwe, met [slachtoffer], geboren op 13 december 1988, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig vastpakken
en/of vast houden en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of het
pijpen van die [slachtoffer] en/of het het aftrekken van die [slachtoffer];
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 december 2004
tot en met december 2007 te Elst, gemeente Overbetuwe,,
door geweld of een andere feitelijkheid R.A.H. [slachtoffer] (telkens) heeft
gedwongen tot dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk
ontuchtig vastpakken en/of vasthouden en/of betasten van de penis van die
[slachtoffer] en/of het pijpen van die [slachtoffer] en/of het het aftrekken van die
[slachtoffer] en welk geweld of andere feitelijkheid bestond uit het het reeds
landurig (sedert januari 20010) plegen van bovengenoemde handelingen en/of
waarbij hij (verdachte) (groot) overwicht had op die [slachtoffer] nu tussen hem
(verdachte) en die [slachtoffer] een leeftijdsverschil bestaat van 30 jaar;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 februari 2012 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.T.L. van der Meulen, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen: R.A.H. [slachtoffer].
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt, voor dit feit, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
? het proces-verbaal van aangifte R.A.H. [slachtoffer], p.23-28, en
? de verklaringen van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 februari 2012.
Periode
Anders dan de raadsman heeft betoogd acht de rechtbank de feiten bewezen voor de gehele periode zoals deze ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij door verdachte is misbruikt in de periode 2001 tot en met 2006. Ook verdachte spreekt over het jaar 2001, daarbij uitgaand van de maand september. [slachtoffer] is geboren op 13 december 1988. Toen hij naar het VMBO-t ging, kwam hij in de klas bij de zoon van verdachte, [naam]. [slachtoffer] heeft verklaard – en verdachte heeft dit niet betwist – dat hij aanvankelijk bij verdachte thuis kwam als [naam] er ook was. Na ongeveer 8 weken vanaf de start van school (omstreeks begin september) kwam [slachtoffer] ook alleen bij verdachte thuis. Ruim vier weken daarna vonden de eerste seksuele handelingen plaats. Op basis van de geboortedatum van [slachtoffer] is het aannemelijk dat hij met ingang van het schooljaar 2000-2001, op 12-jarige leeftijd, naar de middelbare school is gegaan. De rechtbank leidt hieruit af dat de seksuele handelingen begin 2001 zijn begonnen, hetgeen overeenkomt met de in de aangifte genoemde periode.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1. heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari
2001 t/m 12 december 2004 te Elst, gemeente Overbetuwe, met [slachtoffer], geboren op 13 december 1988, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt ontuchtige
handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig vastpakken
en/of vast houden en/of betasten van de penis van die [slachtoffer] en/of het
pijpen van die [slachtoffer] en/of het aftrekken van die [slachtoffer];
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 13 december 2004 tot en met december 2006 te Elst, gemeente Overbetuwe , de penis van R.A.H. [slachtoffer] betast en hem gepijpt en afgetrokken. Tussen [slachtoffer] en verdachte bestaat een leeftijdsverschil van 30 jaar.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht hetgeen onder 2. ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte erkent in de ten laste gelegde periode seksuele handelingen te hebben verricht bij [slachtoffer]. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2 aangezien voor dit feit te weinig bewijs is. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Toen [slachtoffer] 15 a 16 jaar oud was, kwamen seksuele contacten volgens verdachte nog maar sporadisch voor. Daarbij heeft [slachtoffer] verklaard dat de handelingen een periode van anderhalf jaar hebben geduurd vanaf 2001. Deze periode valt buiten de ten laste gelegde periode van feit 2.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft hiertoe het volgende overwogen.
Verdachte heeft bekend seksuele handelingen te hebben verricht bij [slachtoffer] toen hij 15-16 jaar oud was . In zijn verklaring bij de politie heeft verdachte gezegd dat hij op een gegeven moment, toen [slachtoffer] een jaar of 17-18 was, merkte dat [slachtoffer] het er moeilijk mee had. [slachtoffer] en verdachte hadden daar gesprekken over en [slachtoffer] gaf ook signalen af. Verdachte verklaart dat het wel gebeurde, voelen aan zijn benen en piemel, maar dat het afstandelijk was. Vast staat dan ook dat er nog seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] na 13 december 2004. Uit de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat deze handelingen in de tenlastegelegde periode meer sporadisch hebben plaatsgevonden dan in de periode daarvoor en dat deze helemaal zijn geëindigd toen [slachtoffer] 18 jaar oud was, dus vanaf 13 december 2006. Ook ter zitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer], naar mate hij ouder werd, steeds meer signalen gaf dat hij de seksuele contacten niet wilde. Verdachte heeft deze signalen gezien en is desondanks niet gestopt. Uit de omstandigheid dat tussen de verdachte en [slachtoffer] een leeftijdsverschil bestaat van 30 jaar, verdachte iemand was waar [slachtoffer] tegenop keek en de omstandigheid dat de seksuele contacten zijn ontstaan in de jaren dat [slachtoffer] de leeftijd van 16 jaar nog (lang) niet bereikt had, en daarbij het feit dat verdachte regelmatig cadeautjes gaf aan het [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat verdachte in deze periode door middel van manipulatie [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Voor de stelling van de raadsman dat [slachtoffer] zou hebben verklaard dat de seksuele handelingen slechts gedurende een periode van anderhalf jaar hebben geduurd na aanvang van het contact en de daaraan gekoppelde conclusie dat deze, uitgaande van de aanvangsdatum van eind 2001, dus met ingang van medio 2003 zouden zijn geëindigd, vindt de rechtbank geen onderbouwing in het dossier en deze stelling is dan ook niet aannemelijk geworden. Op pagina 23 van de aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat het misbruik heeft plaatsgevonden in de periode van 2001 tot en met 2006. Hij is hier in een later stadium niet op teruggekomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 2. heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 13 december 2004 tot en met december 2006 te Elst, gemeente Overbetuwe, door een andere feitelijkheid R.A.H. [slachtoffer] (telkens) heeft
gedwongen tot dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk
ontuchtig vastpakken en vasthouden en betasten van de penis van die [slachtoffer] en het pijpen van die [slachtoffer] en het aftrekken van die [slachtoffer] en welk andere feitelijkheid bestond uit het reeds
langdurig (sedert januari 2001) plegen van bovengenoemde handelingen en waarbij hij (verdachte) groot overwicht had op die [slachtoffer] nu tussen hem (verdachte) en die [slachtoffer] een leeftijdsverschil bestaat van 30 jaar;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.’
Ten aanzien van feit 2:
‘Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.’
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling.
Het standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat bij het plegen van de feiten naar de mening van zijn cliënt nimmer dwang is uitgeoefend. Voorts verzoekt de raadsman de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in verband met de gevolgen die dit voor zijn cliënt zal hebben voor zijn baan en de relatie met zijn kinderen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 1 februari 2012, betreffende verdachte; en
• een voorlichtingsrapport van reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem-Nijmegen, gedateerd 20 december 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2001 tot en met december 2004 seksuele handelingen gepleegd met een vriendje van zijn zoon, die op dat moment de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt. Ook de twee jaren daarna pleegde verdachte ontucht met het slachtoffer.
Het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer bedraagt 30 jaar. Verdachte heeft eerst een vriendschapsband gesloten met het slachtoffer door middel van gemeenschappelijke interesses. Daarna verlegde hij het vriendschappelijk contact naar contact op seksueel vlak. Hij gaf regelmatig cadeautjes aan het slachtoffer. Zo manipuleerde hij het slachtoffer zodat het seksuele contact kon ontstaan en in stand kon blijven. Verdachte negeerde daarbij signalen van het slachtoffer dat het niet goed met hem ging en dat hij deze contacten niet wilde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door misbruik van kinderen hun seksuele ontwikkeling wordt verstoord. Ook voor het slachtoffer in deze zaak hebben de daden van de verdachte gevolgen gehad. Hij heeft jarenlang een groot geheim met zich meegedragen en is pas jaren na het misbruik hiermee naar buiten gekomen.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte al eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld. Verdachte heeft in verband daarmee in 1998 een verplichte zedenbehandeling gevolgd. Desondanks heeft verdachte een paar jaar later vergelijkbare feiten gepleegd. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen hulp heeft gezocht toen hij bemerkte dat het de verkeerde kant op dreigde te gaan.
Gelet op het voorgaande en gezien de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding een deel van deze straf, te weten 9 maanden, voorwaardelijk op te leggen en aan dit voorwaardelijk gedeelte de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat mocht inhouden het volgen van een ambulante behandeling bij Kairos.
De rechtbank acht het van groot belang dat de reclassering gedurende langere tijd toezicht houdt op verdachte en stelt de proeftijd vast op 5 jaar. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat een eerdere zedenbehandeling bij Kairos niet voldoende effectief is gebleken. Daarnaast is verdachte kennelijk zeer goed in staat een ‘dubbelleven’ te leiden. Zijn omgeving is niet op de hoogte van de eerdere veroordeling van verdachte, noch van de onderhavige strafzaak.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De benadeelde partij R.A.H. [slachtoffer] vordert een bedrag van € 24.615-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij R.A.H. [slachtoffer] tot een bedrag van € 10.000 wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden afgewezen, aangezien deze onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er slechts ruimte is voor toewijzing van immateriële schade en wel tot een maximum bedrag van €1.000,-.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de
vordering van de materiële schade, te weten de studiekosten. De rechtbank acht de
vordering van de benadeelde partij R.A.H. [slachtoffer] voor dat deel niet van eenvoudige aard,
omdat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade, niet althans
onvoldoende duidelijk is. Nader onderzoek naar deze post zou een onevenredige belasting
van het strafgeding betekenen.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat R.A.H. [slachtoffer] door hetgeen hem is aangedaan immateriële schade heeft geleden en dat hij uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure echter niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat – gezien de lange periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden – in ieder geval een bedrag van € 5000,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag bij wijze van voorschot zal toewijzen aan het slachtoffer. De vordering is voorzover zij strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade niet van eenvoudige aard zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het toegewezen bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2007.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 27, 57, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 9 (negen) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 5 (vijf) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- dat veroordeelde zich uiterlijk op vijf dagen na de uitspraak van dit vonnis meldt bij de balie van Reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem-Nijmegen, Nieuwe Oeverstaat 65 te Arnhem (telefoonnummer 026-3555333)
en zich na de eerste afspraak blijft melden op de afgesproken tijdstippen en locaties zo frequent als en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door Kairos of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van Kairos zullen worden gegeven;
- en voorts dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de hiermee verband houdende (nadere) aanwijzingen van de reclassering, voor zover en voor zolang dat door de reclassering noodzakelijk wordt geacht.
Geeft opdracht aan de reclassering om aan verdachte bij naleving van voornoemde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij R.A.H. [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan R.A.H. [slachtoffer], wonende te Elst, te betalen € 5.000,- (zegge vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2007.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ad € 5000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer S.A.H. [slachtoffer], wonende te Elst, te betalen €5000,- (zegge vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 januari 2007, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door mr. M.F. Gielissen, als voorzitter, mr. R.M. Maanicus, mr. M. van der Linde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Elferink-van Vliet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2012.